N Antirevolutionair Orgaan voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. spinna m KKHKH lil GEMEEKTEH. OER IN HOC SIGNO VINCKS No. 3229 WOENSDAG 2 JUNI 1926 41STE JAARGANG ROTTERDIHII NO. 40 2 >aat ■aat bouwerij UIMING partij luteuils, Eiken ten, Stijltafels, ten,Theekasten Meublementen, childerstukken, kasten enz. enz. ïotkoopjesü ,AAT 44b ROTTERDAM W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Adminis tratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers 'salon ICAN HAAM en geurig r half pon srkrijgbaa^^ 9 elke maat. •rijzen. jzen. VERIJ lil E UIASSCHERIJ S - DORDRECHT igd waar niet geuesllgd Geheel FiahKee! DUHsteiujeg - ouddorp Voor veertien dagen werd bij de be handeling in de Tweede Kamer van de begrooting van Binnenlandsche Zaken en Landbouw door enkele Kamerleden de blijdschap uitgesproken over het feit dat den laatsten tijd het aantal annexatie-ontwerpen steeds geringer wordt. Voornamelijk de A.-R. heeren van den Heuvel en Zijlstra hebben hierop de aandacht gevestigd. Inderdaad mag dit een verblijdend verschijnsel genoemd worden. Er is wel eens een tijd geweest dat men er anders over dacht en er een geest ten dezen opzichte heerschte, welke zoo de heer v. d. Heuvel op merkte, van heel Nederland wel één gemeente zou willen maken. De centralisatie in wetgeving en be stuur is voortgesproten uit de Fransche Revolutie. Met volkomen geringschat ting der pluriformiteit als het geheim van alle energieke leven, meende men dat het heil voor land en volk te zoeken was in uniforme regeling. Alles geknipt naar een patroon. Bij de Unitariërs van 1798 toen de „Bataafsche Republiek", haar eerste staatsregeling ontving kwam het duidelijk uit in welke richting de Revolutie-mannen het sturen wilde. Men verviel van het eene uiterste in het andere. Onder de Unie van Utrecht die niettegenstaande haar groote gebreken toch ruim twee eeuwen stand hield waren de steden zelfstandige en onafhankelijke lichamen, slechts door een losse band die door de Unie van echt tusschen de geünieerde pro- hciën werd gelegd, verbonden. In 1798 veranderde dit in alle op zichte, de schaal sloeg naar het andere uiterste door. In art. 147 der Staats regeling van dat jaar, heette het„de Departementale en Gemeentebesturen zijn Administratieve Lichamen, onder geschikt en verantwoordelijk aan het Uitvoerend Bewind". De illusie, dat deze centralisatie, waarbij aan de onderdeelen niet de minste zelfstandigheid gelaten werd aan den vrede en de eendracht en den goeden gang van zaken bevorderlijk zou zijn, werd spoedig weggenomen en reeds binnen 3 jaren zag men zich genoodzaakt, de met veel moeite, strijd en geweld tot stand gekomen staats regeling te vervangen, door een mildere, die in art. 74 bepaalde„Iedere ge meente heeft de vrije beschikking over deszelfs huishoudelijke belangen en bestuur en maakt daaromtrent alle de vereischte Plaatselijke bepalingen." In de latere staatsregelingen en in de Grondwetten van 1814 en 1815 werd de autonomie en het zelfbestuur der gemeente steeds gewaarborgd. De gemeentewet moge in 1851 en zoo ook de herziening van 1887 door de toevoeging van het 4de lid in art. 144 de zelfstandigheid der gemeenten eeni- germate beperkt hebben, in het alge meen wordt toch toegegeven, dat de autonomie en het zelfbestuur der ge meenten het fundament vormen van ons Nederlandsche Staatsrecht. De Uniformiteit is terecht de vloek van ons moderne leven genoemd. En zoo dit ergens scherp uit komt dan is het wel in het staatsleven. Het regelen van bovenaf doodt de belangstelling des volks in het openbare leven en waar het niet leidt tot doffe onver schilligheid en gelatenheid daar open baart zich de geest van verzet en wrok tegen het ambtenaren korps, dat het land knevelt in een keurslijf van wette lijke bepalingen en reglementen wiei nut en noodzakelijkheid niet in het minst in de overtuiging des volks wor telen. Dit volk vervreemdt van zijn overheid en gaat in Haar meer zijn natuurlijken vijand dan zijn beschermer zien. De autonomie zal dus niet licht uit ons staatsrecht verdwijnen. Maar het gevaar dreigt nu telkens, dat men langs anderen weg, wellicht onbewust, aan deze plaatselijke auto nomie en zelfbestuur te kort gaat doen. Een groot gevaar is hier de annexatie of de samensmelting van gemeenten. De minister van Binnenlandsche Zaken wees er de vorige week op dat alleen zijn laatste ambtsvoorganger, niet minder dan 27 grenswijzigingen i het staats blad had weten te brengen. Natuurlijk, dient aanstonds erkent dat vooral in de omgeving van zich steeds uitbreidende gemeenten er ge legenheid voor expansie moet gezocht worden. Het mindere belang moet dan voor het meerdere belang wijken. Toch is ook hier de vraag gewettigd of de ten onzent toegepaste opslokking van omliggende gemeenten door de groeien de gemeenten door de groeiende steden de juiste wijze is om voor de uitzetting gelegenheid te verschaffen. Men stelle het zich maar eens voor, dat een kleine gemeente, van zegge 3000 inwoners, welke zich immer ver heugd had in een eigen bestuur, ge voegd wordt bij een stad van over een haff millioen inwoners. Van autonomie en zelfbestuur, wat toch grondwettelijk gewaarborgd is, is dan geen sprake meer, zelfs is de kans gering, dat de geannexeerde gemeente nog een plaat selijk bekend figuur in den grooten stadsgemeenteraad krijgt, die voor haar belangen opkomt. Waarom volgde men ten onzent niet het voorbeeld van de wereldsteden, waar de bevolking zich evenzeer der mate uitbreidde, dat de omliggende dorpen in het gedrang kwamen. Toch ging men daar er niet toe over deze dorpen bij deze steden in te smelten. Integendeel liet men deze gemeenten veelszins in het bezit van een eigen bestuur en huishouding. Zoo ontstond de stad met haar voorsteden en bleef het historisch gewordene bewaard. Het spreekt vanzelf, dat waar wij annexatie bij de groote steden slechts in het aller uiterste geval zouden wen- schen, wij het samenvoegen van platte landsgemeenten zeer zeker afkeuren. Nu gebruiken de voorstanders van deze annexatie veelal het argument dat de vereeniging van verschillende ge meenten het economisch beheer ten goede komt. Door samensmelting zou het huishouden voordeeliger behartigd kunnen worden. Een argument, dat nog moet blijken gegrond te zijn. Doch afgezien hiervan kan er ook ten onzent, waar noodig, zooals het buitenland die kent, belangen-gemeen- schappen in het leven geroepen kunnen worden. Geen enkele bepaling in ons staatsrecht staat aan het vormen van dergelijke gemeenschappen in den weg. Integendeel geeft art. 121, der gemeente wet een vingerwijzing, dat dergelijke belangen-gemeenschappen geheel over eenkomstig de decentralisatie gedachte der gemeentewet is. Liever dan de centrale macht in het land te hulp te roepen bepaalt dit artikel toch: „Be sturen van twee of meer gemeenten kunnen gemeenschappelijke zaken, be langen, inrichtingen of werken na mach tiging en onder goedkeuring van gede- teerde staten regelen. In zijn duidelijk werk: „Interkom- munale Rechtspersonen" (art. 121 en 122 der Gemeentewet) heeft Mr. Dr. G. van Leijden, de wenschelijkheid van meerdere toepassing dezer artt. betoogd. Inderdaad ziet men in onze dagen ook dat men deze goede richting in stuurt. Verschillende plaatsen hebben een gemeenschappelijk gas- of electri- citeitsbedrijf, de vleeschkeuringsdienst wordt gemeenschappelijk geregeld en beheerd. Alzoo krijgt men ook een ge westelijk uitbreidingsplan, maar nu niet op grondslag van annexatie van ge meenten, doch van samenwerking van gemeenten, waarbij de autonomie niet het minst in het gedrang komt. De taak van de overheid wordt in onzen veelszins gecompliceerden tijd uiterst zwaar, op allerlei gebied moet zij ingrijpen. En ook al beperkt zij zich tot het aller noodzakelijkste blijft haar nog zeer veel te doen over. Er zijn vele vitale belangen die door Haar be hartigd moeten worden omdat het parti culier initiatief te zwak blijft. Vele van deze belangen nu kunnen uitnemend door de gemeenten geregeld worden. Het Rijk behoeft zich er niet mede in te laten. Het is dan ook ongemotiveerd om in dit opzicht het stelsel, dat onze Grondwet waarborgt, de gemeente- autonomie, hier noodeloos op zij te zetten. Hoogst gewenscht is het voor ons voik dat de goede stelregel ge handhaafd blijve de hoogere overheid grijpe niet in waar de lagere overheid bekwaam is zelf te regelen en te be sturen. Terecht merkt Mr. van Leijden in zijn bovengenoemd werk op „De gedachte van onzen tijd, dat velen in staat zijn te doen wat de krachten van den enke ling te boven gaat, kan óók voor de gemeenten toepassing vinden en dat wel op veel ruimer schaal, dan tot dusver het geval is geweest". Wanneer de gemeente op zich zelve te zwak is een bepaalde gewestelijke materie te regelen, daar behoeft het Rijk nog niet in te grijpen. Samen werking van de gemeenten die verschil lende belangen gemeen hebben is hier de aangewezen weg. Het is een verblijdend verschijnsel dat men het in deze richting gaat zoe ken, want met eerbiediging van dt ge meentelijke autonomie wordt het alge meen belang het beste gediend. Wij citeeren hier wat Dr. Kuyper heeft geschreven: „Ook de autonomie en het zelfbestuur van de gemeente kan zeer ernstige gebreken vertoonen, maar toch belooft een krachtig ge meenteleven, als is 't dat 't aan ge breken lijdt, voor de toekomst van land en volk ongelijk veel hooger bloei, dan 't omzetten van de historische gemeen ten in een nieuw-modisch staatscreatuur, dat niets dan staatsagentuur dreigt te worden. Zeer zeker moet ook de Ge meente zich voegen naar het „algemeen belang", maar juist dit algemeen belang lijdt onherstelbare schade, zoo 't het gestel der gemeente verzwakt". Uit de Pers. Itaclame-lVSeclecieeSiRgegi. MIJ^HARDT'S Hoofdpijn-Tabletten 60 ct Laxeer-Ta bietten 60 ct Zenuw.Tabietten 75 ct Staa I-Ta biettenct Maag-Tabletten 75 ct Bij Apoth. en Drogisten 90 Jo. 1005 en 1946 lil Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bi} vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1,— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. •O [RAAT 40 Tramstation l ÏDAM g» 10 cent S 20 cent eerzeep 59 cent >j, maf6 cent 24 cent opste adres voor Z '""oiletartikeleo terlën. g ibevelend, VI CHOEN te dragen ■e schoenwerk er en Apotheker ge en warme voeten velend, N Middelharnis i alleen gevestigd SINGEL 173.175 sstraat, Tel. 4645 TERDAM - - NRL1JKE mm lijk Franco terug IDE PRIJZEN dscheweg 166 en kade 75, Rotterdam Buijsse, Middelhar f, Dirksland P. v. ;nder, Sommelsdijk OuddorpH. Si» TongeG. Verweij TongeJ. Graaf* Helvoet. dkoopste Ververij kent BAKELAAR's schelpen voor tuin' I paden en kippen' ••Bestelt nog heden- f 0,80 per H L. Bij 1° 0,75 per H.L. Gee' u. Wacht U voor mi»' waliteit, want het vet' jaren bekend adres voor welk doel bestem De Anti Christelijke Geest in de S.D.A.P. Men heeft eens gezegd dat wanneer de Anti Christ eenmaal zal gekomen zijn, hij de Christus der Schrtften zal nabootsen. Hij zal «de aap van Christus zijnzoo drukte Luther het eenmaal uit. Inderdaad is hetgeen het hoofdblad van de S.D.A.P. soms naar voor brengt aan dezen AnticChristelijken geest ontléeud. De roode arbeidersbeweging heeft zoowel haar »Kerstbo< dschap» als haar Paaschcongres« en thans is Pinkesteren benut om de jeugd bij een te brengen. Alles wordt natuurlijk dienstbaar gemaakt aan de propaganda voor voor de roode politiek. Men ontstelt er echter van wanneer men nu in «Het Volk« leest tot welke gruwelijke profanatie het feest van de uitstorting van Heiligen Geest deze roode Redactie aanleiding geeft. Wij aarzelen om deze gruwelijke onteering van het heilige feest der Pinkstervreugde hier weer te geven, maar de wetenschap dat er óók onder onze Christenbroeders nog arbei» ders zijn, die den AntUChristelijken geest der SociaaUdemocratie niet in zijn donkerste diep» ten peilen, zette ons over deze aarzeling heen. Het Volk beschrijft het Pinksterfeeest der Roode Jeugd als volgt »Een tableau vivant«, een uitbeelding in levenden lijve van het bijbelsche Pinkster» verhaal zou men deze viering gerust kunnen noemen. Arbeiderskinderen uit allerlei landen zul» len hier bij ons «eendrachtelijk bijeen« zijn. Zij zullen aiien vervuld zijn van een heili» gen geest. Zij zullen allen spreken »met an« dere talen». En toch ieder van ons, die om hen heen zal staan, zal ze hooren spreken «in zijne eigene taal«. Slechts hierin is het versshil metjdenbij» beiniemand zal van hen onderstellen «Zij zijn vol zoeten wijns«. Die tijden zijn voorbij 1 Maar de geest van vrede en broederschap is uitgestort over deze kinderen van ,de dienstknechten en dienstmaagden der menschheid, en het is deze bewustheid der jongeren, die tot een teeken moet worden boven de aarde beneden, vol «bloed en vuur en rookdamp». Zij zullen worden «behouden van dit verkeerd geslacht«. Zij zullen «met verheu» ging en eenvoudigheid des harten hun brood eten». En aldus, uit den mond van alle volkeren met verschillende tongen één taal van broe» derschap en vrede sprekende, zijn zij, de kinderen van onze internatioale arbeiders» jeugd, de levende voltrekking van het aloude Pinksterverhaal.« Gruwelijke profanatie van hetgeen den Christen boven alles dierbaar is, nietwaar? En hoe is het ie begrijpen dat er nog Christenarbeiders zijn, die zich in deze Anti» Christelijke atmosfeer thuis gevoelen? Mr. Groen van Frinsterer. Het Utrechtsch Provinciaal Weekblad, geeft een artikel van Dr. Kuyper, dat deze in «de Standaard» van 19 Mei 1876 schreef, naar aan» leiding van het overlijden van Groen van Prinsterer. Wij laten het hieronder volgen Woensdag j.l. was het een halve eeuw ge» leden, dat Mr. Groen van Prinsterer uit dit aardsche leven in eeuwige heerlijkheid werd opgenomen. Wij laten hieronder volgen het hoofdartikel, dat Dr. A. Kuyper in «D-; Standaard» van 19 Mei 1876 aan den overledene wijdde. Als deze regelen onder de oogen van het publiek verschijnen, begint de mare van het overlijden van den heer Groen van Prinsterer zich reeds te verspreiden. Langzaam werden we voorbereid op het eindeen smartelijk als zijn heengaan valt, omdat we hem noode missen, en niet weten wie hem zal vervangen, mogen we toch niet vergeten, dat we hem zóólang mochten bezit» ten en dat zijn arbeid niet ijdel zal zijn in den Heeie. Een bijkans vijf en zeventigjarigen ouder» dom heeft de heer Groen bereiktzeven en veertig daarvan was hij met mond en pen Woordvoerder, Leider, Sieraad der Christelijk» historische richting in ons land. Het is thans het oogenblik niet om uitvoe» rig uiteen te zetten wat het Nederlandsche volk in den Evangeliebelijder, Staatsman, Ge» schiedvorscher en Geschiedschrijver, Strijder voor de rechten der Kerk en Schrijver, dien we betreuren want dat alles was de heer Groen in eminenten zin van het woord wat Nederland, zeggen we, met het oog op dat alles in hem verliest. Bij den rouw der zijnen en de droefheid der velen die hem liefhadden, waaronder van de aanzienlijkste en de eenvoudigste in den lande, voegt slechts een woord van dankbare herinnering aan hetgeen hij verwaardigd werd voor zijn volk te zijn eene sobere opnoeming van den veelsoo-tigen arbeid, waarin zijn ziel haar diepste wenschen, haar vurigste verlangens voor Vorst en Volk, voor Maatschappij en School en Kerk, aan tijdgenoot en nakomeling vermaakt heeft. Evangelie-belijder was de heer Groen, vol» gens zijn eigen leuze, allermeestdat aller» eerst. Belijder bij uitnemendheid en vóór al het andere van de verdoemelijkheid der zonde en de heerlijkheid van Gods vrije genade. De beide tegenstellingen van het Christelijk bewustzijn, in eigen ziel doorleefd, beheerschte zijn geheele levensbeschouwing. Gelijk hij zichzelf genoemd heeft«Een Staatsman niet I een Evangeliebelijder.» Toch was hij ook Staatsman, met den zieners» blik begaafd, maar Christen»Staatsman, van den echten stempel. Hij bewoog zich niet in den hoogste sfeeren des staatkundigen levens, als iemand die óók aan het Evangelie gelooftdie, als hij straks van uit die hoogte naar de alledaagsche wer» kelijkheid afdaalt, blijkt óók een ootmoedig Christen te zijn, maar om daarna weer geheel Staatsman te zijn, met een andere roepingen een eigen moraal, neen, hij was overal Chris» ten. Hij had het Evangelie omhelsd, eer hij Staatsman werd, en betrok slechts dien verhe» venen post om er Christus te belijden I Het was niet de Staatsman, die het Evangelie be» leed, maar de Evangelie»beleider, die Staats» man was. Staatslieden van deze stempel hebben den moed om het ooge blikkelijk succes te versma» den voor den eisch van |het gewetenden hoogen moed om, ter wille van het geestelijk volksbelang, impopulair te zijn bij de groote menigte om kracht te zoeken in isolement om desnoods alleen te blijven met hun be» ginsel. Wat hen bezighoudt ligt uiteraard hooger dan de bloot stoffelijk belanden. Handhaving der gewetensvrijheid voor al» len recht der minderheid tegenover de toon» gevende meerderheidzedelijke controle der Natie over constitutioneele regeeringsdaden opsporing der diepste beginselen, wier invloed onzen volksaard geboetseerd ,heeft en door» loopend pleidooi dat met hun eerbiediging al of niet ons volksbestaan staat of valt, zoo luiden de staatskundige problemen aan wier 40 cent per regel oplossing de heer Groen arbeidde. Arbeidde onder gestadige toetsing aan het Evangelie en daarom zonder toejuiging der openbare mee» ning, in stroomopwaartschen koers. Aan den Evangelie«belijder»Staatsman paar» de zich den Geschiedvorscher en Geschied» schrijver van zijn volk. Niet zoo, alsof tusschen den Staatsman en den Historicus meer of min een afstand te bespeuren was alsof beiden slechts door den lossen band der toevallige gebeurtenissen wa» ren verbonden. Ook hier bestond een har» monische samensmelting, eene eenheid als bij weinigen gevonden wordt, en niet buiten de hoogste school, de school des zielenlevens verkregen. Wat de Kabinets»secretaris aan den voor» avond der Belgische Revolutie te Brussel onder de bezielde prediking van Merle d'Aubigné als het tegengif tegen de ongoddelijke leer der Souvereiniteit van den Mensch had leeren kennen en ervaren; wat hij straks daarop in de schatkamer der Aichieven door de edelste Helden en Martelaren van het Oranjehuis vond beleden en beleefd, hij heeft het later als Lid der Staten Generaal zelf beleden en gestaafd. En omgekeerd was zijn staatkundig geloof, in meer dan veertigjarige loopbaan allerleiwijze, in parlement en periodieken ge» schvifte, gepredikt en gehandhaafd, het eigen standpunt waarop hij reeds bij de uitgave der Archivers en van het Handboek zich geplaatst had, door hemzelven aangeduid in de kern» achtige leuze «Tegen de Revolutie het Evan» geiie« en nog in zijn jongsten historischen arbeid, Maurice et Barnevelt, onveranderlijk bewaaard Eindelijk zijne verhouding tot de Kerk. Al noemen wij deze in de laatste plaats, omdat men, den veelsoortigen arbeid van den heer Groen specificeerende, onwillekeurig scheidt wat in hem gelijktijdig werkte, ieder weet dat zijne liefde tot haar, onvermengd, onverflauwd, ongeëvenaard is geweest tot zijn laatste stonde. Het recht der confessie was hem heilig. Hij kon zich geen kerk denken, die haar be» lijdenis straffeloos liet verzaken. Die niet te handhaven stond bij hem gelijk met prijsgeven van de erve der Vaderen, met hoog verraad op geestelijk gebied. Hoe staat het beeld van den onvermoeiden strijder, die de bresse nooit verliet, wiens machtig woord de vluchtelingen tot staan, de moedeloozen tot veerkracht, de tragen tot handelen riep, hoe staat het met onuitwisch» bare trekken ieder voor den geest, die in de laatste tientallen jaren meeleefde, meestreed, medebad en medehoopte voor de Gemeente des Heeren in ons land. Dit is zekerhoe men ook oordeele over de verschillende houding door de onderschei» dene groepen van Christenen in de Kerkelijke quaestie aangenomen, er was volgens het een» parig getuigenis maar één Groen van Prinste» rer onder de aanvoerders, consequent, man uit één stuk, semper idem, niet te bewegen tot eenige concessie. Was het hier de plaats om over de verdien» sten van den heer Groen als Auteur en Stilist te spreken, er ware gelegenheid te over ora, als proeven van zijn lapidaarstijl enkele dier bezielde "volzinnen, meer spreuken dan gezeg» den, aan te halen, waarvan bij ingrijpende gebeurtenissen op kerkelijk gebied zijn elkaar snel opvolgende vlugschriften overvloeiden, vlugschriften meer dan iets anders geschikt, i j v'|

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1926 | | pagina 1