tweede blad.
Drie Bladen.
Moor den Jjondng
REPRTATERIIERGARERIRG
No. 3114.
3HÏOOSIGNOWSES
Zaterdag 25 April 1925,
Dit nummer bestaat uit
Wie de stem der natuur beluistert,
verneemt een zuchten en klagen, een
uitzien naar verlossing. Al het gescha
pene lijdt onder den druk der zonde,
daar de mensch in zijn val het gansche
schepsel heeft mede gesleept. Een heim
wee naar verlossing bezielt het rede
loos en zedelijk schepsel. Mensch en
dier lijden onder den vloek, dien God
over de zonde gebracht heeft en haken
naar het oogenblik, waarop die vloek
met zijn gevolgen zal afgewenteld zijn.
Wat het redeloos schepsel onbewust
doet, dat geschiedt door de vrome met
bewustheid. Met verlangen zien zij uit
naar den dag, waarin de zonde en de
ellende, die over Gods heerlijke schep
ping kwam, zullen opgehouden hebben.
Voor Gods kinderen is er voor zulk
een heimwee alleszins reden. Let er
toch op, wat de apostel in ons tekst
woord van hen zegt. Zij hebben de
eerstelingen des Geestes, waarmede de
apostel aanwijst de bron, waaruit het
verlangen naar de openbaring hunner
heerlijkheid voorkomt.
De uitdrukking: eerstelingen des
Geestes" leidt onze gedachten terug
naar de wet, aan Israël gegeven, vol
gens welke de eerstelingen van vee en
vruchten den Heere moesten gewijd
worden De eerstelingen waren een deel
van den oogst. De eerstelingen des
Geestes zijn een deel van de gaven
des Heiligen Geestes, een beginsel,
waarop te zijner tijd een overvloedige
oogst volgt.
Als de apostel zegt van de geloovi-
gen, dat zij de eerstelingen des Geestes
hebben, sluit hij zich zelven daarbij in.
Hij spreekt van „wij." Ook de apostel
had nog maar de eerstèlingen, nog
maar een deel, een beginsel. De aller-
heiligste brengt 't hier niet verder dan
tot de eerstelingen. De eigenlijke oogst
komt pas hiernamaals. Hoe ver wij ook
in de genade gevorderd zijn, 't blijft
altijd nog maar een ten deele.
Een ten deele wat aangaat onze ken
nis van God. Wanneer de H. G. ons
duister verstand verlicht, krijgen wij
een andere kiik op de dingen. Wij zien
ons zelven, hoe braaf wij ook waren
in eigen en anderer oogen als verloren
voor God. Wij hadden nooit geweten,
dat wij zoo slecht waren. Wij ontdek
ken zonden, die wij nooit bij ons ver
moed hadden. Met den apostel achten
wij ons den voornaamsten der zon
daren. Wij leeren God kennen als een
heilig God, maar ook als een barm
hartig Vader in Christus. Hij wordt ons
beminlijk vanwege Zijn recht en waar
heid, Zijn genade en trouw. Niemand
is meer waard gediend te worden dan
Hij. Hoe dwaas is de wereldling, die
in het aaidsche ieeft en hoe gelukkig
de mensch, die den Heere vreest. En
toch, wat is onze kennis nog gebrekkig.
Wij zijn maar kinderen, die stamelen
van de dingen des Vaders. Het is een
zien door een spiegel in een duistere
rede. Ons geestesoog is door velerlei
beneveld. Zooveel, dat wij wel in be
ginsel verstaan, kunnen wij niet inden
ken. Zoodra wij dat willen, staan wij
als voor een muur, waarop de loop
onzer gedachten stuit. Wij zijn vaak
ons zelven een raadsel. In ons hart
vi den wij diepten van ongerechtigheid,
die wij niet peilen kunnen. Ook na
wederbarende genade blijft 't steeds
een zuchten en biddenmeer licht, o
Heere 1
Ten deele, moeten wij dat ook niet
getuigen van de heiligheid van Gods
kinderen op aarde Neemt Gods Geest
intrek in ons hart, dan worden wij een
ander mensch. Wij haten, wat wij vroe
ger liefhadden en wij beminnen, waar-
an wij eertijds een alkeer hadden. God
wordt ons het hoogste goed. Wij bih-
den den strijd aan tegen de zonde.
Maar wij ondervinden ook hier, dat 't
alles nog maar in beginsel is. Willen
wij het goede doen, zoo ligt het kwade
ons bij; het goede, dat wij willen,
doen wij niet en het kwade, dat wij
niet willen, doen wij. De boosheid kleeft
ons altijd aan. Wij kunnen niet leven,
zooals wij willen. Zwak van moed en
klein van krachten zijn wij. Al worden
wij door genade geoefend in de zelf
verloochening, al is er een vorderen op
den weg der heiligmaking, verder dan
de eerstelingen brengen wij 't niet. En
aan 't einde van ons leven zal 'tnog
zijn gena, o God
Ten deele, ja, dat geldt ook van onze
zaligheid. De Heilige Geest werkt vrede
in het hart. Hij doet ons in God vinden
een schat, dien wij niet willen ruilen
voor al de heerlijkheid der wereld.
Welk een zaligheid schenkt de dienst
des Heeren. Wel Hem, die den Heere tot
zijn God heeft en in Hem een bron van
troost en blijdschap. En toch is 't ook
hier nog maar ten deele. Wij zijn in
hope zalig en genieten slechts een
voorsmaak der eeuwige vreugde. Wij
hebben hier nog den strijd tegen onze
doodvijanden. Veel is er nog, dat den
vrede uit ons hart wegneemt. Bange
zorg tempert de blijdschap. En niet
zeldzaam zijn de oogenblikken, dat aan
vechting en aardschgezindheid het ge-
loofsoog benevelen, zoodat wij de on
wankelbare belijdenis der hope loslaten.
Het is een onschatbaar voorrecht,
de eerstelingen des Geestes deelacntig
te zijn, een bewijs van genade, waar
voor wij God te danken hebben. Toch
is Gods kind daarmede niet voldaan.
Zijn hart zoekt meerhij begeert den
volien oogst v<m Geestesgaven. Hij
jaagt naar het volmaakte en wenscht
te zien aangezicht tot aangezicht.
Juist die eerstelingen doen hem ver
langen naar de openbaring Zijner heer
lijkheid. Wie, die God leerde kennen
als de bron van licht, zou niet begeeren
te wandelen in het volle licht, en uit
zien naar den dag, waarin alle nevelen
zijn weggevaagd en aiie raadselen op
gelost en God door allen erkend wordt
en alle knie zich voor Jezus buigt?
Wie, die het beginsel der heiligheid
deelachtig is geworden, zou niet ver
langen van de zonde als het grootste
kwaad verlost te zijn en God te dienen,
zooals Hij waardig is? Wie, die iets
gesmaakt heeft van de hemelsche blijd
schap, zal niet belijden, dat gemeen
schap met God te hebben de hoogste
zaligheid is En zal hij niet erkennen
dan eerst zal mijn ziel rust vinden,
als ik in ongestoorde gemeenschap met
God en Christus verzadiging van
vreugde zal vinden.
LEEKEPRAATJES.
ROMEINEN 8 23.
«En niet alleen dit, maar ook
wy zeiven, die de eerstelingen
des Geestes hebben, wij ook
zeiven, zeg ik, zuchten in ons
zelven, verwachtende de aanne.
ming tot kinderen, namelijk de
verlossing onzes lichaams.«
I.
parallel tusschen(schrikt niet) Mozes en
net volk Israel in de Woestijn en Troelstra
met zijn S.D.A.P.
Zooals eenmaal Mozes het verdrukte volk
uitleidde uit het diensthuis van Egypte, zoo
heeft Troelstra als een tweede Mozes de ar»
beiderklasse verlost uit de slavernij van het
kapitalisme.
Laat ik je dit stukje eens voorlezen Piet:
Gij spraakt van Mozes. Altijd nog het
klassiekste model voor den volksleider, die
voor een massa van geknechte slaven den
weg wist uit de verdrukking naar de vrij»
heid, van de knechtschap naar de verlos»
sing, van den jammer naar de levensblij»
heid, van de duistarnis naar het groote licht.
In dat leidersleven komt alles voor: een
weg banen door het onbegaanbare en der
menigte het geloof geven om hem op dien
weg te durven volgen. Veertig jaar zwerven
door de woestijn, om moeizaam de les te
leeren, dat de weg naar het beloofde land
niet bepaald rechtlijnig is. Miskend worden
door eigen volgelingen, zoodat een mirakel
noodig is om de rechtmatigheid van het
leiderschap te kunnen bewijzen. En door
één oogenblik van verloren geduld het bes
loofde land alleen zien uit de verte, maar
zien met zekerheid van blik in verklaarde
oogen
Maar 't bitterste in het groote leven van
christenen onze roeping toch óók tegenover
deze arm-n
«Ja 't is waar wij hebben een roeping ook
tegenover deze menschen« zei Piet.
Hij had me begrepen.
Je vriend PLAATDORP.
23 April 1925 te UTRECHT.
Onder buitengewoon groote belangstelling
is ditmaal de Deputaten vergadering gehouden.
De reusachtige zaal van Tivoli was overvol,
geen plaatsje was onbezet.
Precies om 11 uur trad de heer R. C. Ver»
weijk, gevolgd door de H H. Mr. J. A. de
Wilde en Zijne Exc. Minister H. Colijn, het
podium op. Daverend gejuich verwelkomde
den leider dat echter overging in de bede
van Psalm 134.
De voorzitter, Mr. J. A. de Wilde, opende de
vergadering met een kort en krachtig woord,
waarop H. M. de Koningin een telegram ge»
zonden werd, betuigende onverzwakte trouw
en haar toebiddende wijsheid en kracht om
Haar Koninklijk ambt uit te oefenen.
Hierop sprak Min. Colijn de Deputatenrede
uit waarvan wij onderstaand verslag geven
Huldiging van de Holland»Indlë
vliegers te Amsterdam.
Zaterdag vond de huldiging van de
Hollandtlndie vliegers te A'dam
plaats.
De vliegers werden na aankomst
op Schiphol in triomf weggedragen
naar de officieele tribune, waar ge»
neraal Snijders hen verwelkomde.
No 1, van der Hoop 2, van Weer»
den Poelman3, v. d. Broeke.
(Wordt vervolgd).
Piet keek verwonderd naar m'n krant.
«Wat lees jij daar vroeg hij.
«Het Volk« antwoordde ik.
«Het Vólk
«Ja*.
«Nooit gezien*, zei hij, «ik zou er niet
graag in kijken, zoo'n spotblad, daar schrijft
toth die oproerige krabbelaar in?
Ik antwoordde met een knik en zei toen
«Misschien zou het toch wel eens goed zijn
als je er zoo nu en dan eens in keek, je zou
er den geest een beetje uit leeren, waarin dag
aan dag een groot deel van ons volk wordt
opgevoed. Die arme menschen 1
«Wat bedoel je daarmede vroeg Piet.
«Steenen voor brood, schorpioenen voor
eieren, daar moet je dit nummer weer eens
zien. Op de voorpagina een groot stuk van
den Oproerigen Krabbelaar, waarin deze hulde
brengt aan Pieter Jelles Troelstra die zooals
je weet jubileert en voor wien de partij een
Troelstra»gave heeft bijeengebracht groot
f 40,625,03, ten bate der a.s. verkiezingen.
Kleerekooper trekt in deze huldiging een
dit model aller volksleiders is toch wel, als
hij van den bergtop wederkeert, waarop
hij de zédewet voor alle tijden heeft in ont»
vangst genomen en de menigte beneden, zijn
menigte, aantreft in dolzinnige verlooche»
ning van 't allerbeste wat hij haar geleerd
heeft. Terwijl hij alleen is opgeklommen tot
de hoogste idee, welke hij ook zijne schare
heeft willen bijbrengen, zijn de volgers te»
ruggevallen tot den dommen dans om de
afgoderij heen, waaruit de leider ze had
willen opheffen
En dèn komt, wat voor mij het grootste
moment is in het prachtige bestaan van dezen
volksbevrijder. Hij zelf, wiens prediking
aldus is verloochend, wiens levensarbeid
aldus in gruis ligt, hij eischt van hooger
macht, dat aan deze zijne schare de afdwa»
ling vergeven zal worden. En hij voegt aan
dat gebed deze onvergankelijke bedreiging
toe: «Indien Gij hunne zonde niet verge»
ven zult, zoo schrap dan mijnen naam uit
het boek, dat Gij geschreven hebts<
Spr. wil de vergadering bepalen bij den
toenemenden ernst van de tegenstelling tus»
schen dwaling en waarheidtusschen den
geest van het ongeloof en den geest dienaar
't Woord des Heeren istusschen de eischen
van den mensch en het Recht Gods.
Die keuze van onderwerp is gevolg van
eene in den laatsen tijd bij Spr. gerijpte over»
tuiging, dat de zuigkracht van onjuiste be»
grippen, van verkeerde beginselen ook in
onzen kring niet geheel zonder invloed bleef.
Met 'n enkel woord wijst Spr. er op, hoe in
steeds wijder kring de begrippen van schuld en
straf en het verband tusschen die twee wij»
ziging ondergaan.
De ontwikkeling der strafwetgeving in Rus»
land na 1918 duidt op een principieele breuk
met de tot nu toe nog vrij algemeen geldende
toepassing van het strafbegrip. Elke gedachte
aan straf wordt eigenlijk terzijde gesteld, ter»
wijl aanvaard wordt de gedachte dat men in
de strafrechtelijke sanctie niets anders en niets
meer te zien heeft dan één van de vele vor.
Huldiging van de Holland»Indië vliegers te Amsterdam.
Na op Schiphol gehuldigd te zijn werd het drietal op vorstelijke wijze naar hotel de l'Europe
gebracht, waar de receptie plaats vond. In de auto de koene vliegers
Waarde Troelstra, werd ooit een naam,
met grooter gulheid geofferd Het boek,
dat zijn levenswerk beschrijven zou, dat
voor alle eeuwen zijn boek zou moeten
zijnEn als een offerand, opdat zijn
massa niet wég zou zinken van de idee,
waarvoor hij geleefd en gestreden had, wilde
hij eerder zijnen naam afstaan 1
Op deze wijze heb ik al jong geleerd,
dat groote volksleiders niet zuinig zijn op
hunnen naam Integendeel dat zij dien met
goddelijke gulheid prijs geven, als het heil
der volgers daarmede gekocht kan worden.
En die groote waarheid in mij dragende
van de jeugd af, heb ik met een gerust ge»
weten Uwen naam gebruikt, opdat «het
hart van alle man in beweging zou komen
en ik het hefoffer van hen nemen kon,«
om met Mozes te spreken.
Piet versta je nu waarom ik spreek van
arme menschen
Zij staren zich hopeloos blind op een schijn»
beeld, op een fata»morgana, en zij zien niet
dat het juist anders om is dan het hun wordt
voorgehouden, zij zien niet dat ze door den
arbeid van Troelstra weer zijn teruggi bracht
onder het harde juk der dienstbaarheid Want
jongen, het juk der Revolutie is zoo hard,
en de last van het brute ongeloof is zoo
zwaarZij hebben geen hope voor den tijd
noch voor de eeuwigheid, wanneer zij dezen
«tweeden Mozes« volgen I Verstaan wij al»
men van sociale reactie tegen verstoringen
van het zedelijke, politieke of economische
leven.
Bovendien wordt in Rusland de «revolu»
tionaire overtuiging* des rechters geenszins
op nonactiviteit gesteld.
En in het land van Lombroso en Ferri ligt
sinds Januari 1921 een voorontwerp voor een
Strafwetboek gereed, dat aan de Russische
wetgeving niets te verwijten heeft.
Het misdrijf is gestempeld tot symptoom
van antisociale gezindheid. De delinquent
dient niet schuldig te worden verklaard, maar
alleen te worden veioordeeld om eene sanctie
te ondergaan. Alle bemoeiing van de Over»
heid met den man die Gods geboden schond
en dus Gods Recht krenkte, wil men beper»
ken tot zorgvuldige verpleging van den de»
linquent.
Die bezorgdheid voor den misdadiger steekt
wel sterk af bij de uit dezelfde kringen voort»
gekomen propaganda voor de uitroeiing van
zieken en zwakken. Spr. wijst op het werk
van den Duitschen schrijver Ernst Mann
«Die Moral der Kraft*, dat o m. voorschreef
Vernichtet alle Schwachlinge und Kranklinge
En men heeft hier niet te doen met een en»
kelen dwaas, want in hetzelfde jaar, 1920, ga»
ven twee bekende Duitsche professoren, Karl
Binding en Alfred Hoche, een werk van ge»
lijke strekking in het licht.
Beide hooggeleerden eischen de straffeloos»
heid van het dooden van geestelijk dooden
en van ongeneeslijk kranken.
Het: gij zult niet doodslaan 1 heeft voor
onzen tijd van verlichte wetenschap zijn be»
teekenis verloren 1
In diezelfde lijn van gedachten ligt de
schrikkelijke propaganda voor het Neo»Mal»
thusianisme en voor de straffeloosheid van
den abortus.
Bekende socialistische politici nemen het
in woord en geschrift voor dergelijke propa»
ganda op. Te verwonderen is dat niet. Kan
men al niet zeggen, dat het socialisme prin»
cipieel voorstander van het Neo»Malthusia»
nisme is, zijn historisch»materialistische wereld»
en levensbeschouwing voert voor de tegen»
woordige maatschappij toch ongetwijfeld in
die richting.
Tegen de stuwkracht van een beginsel baat
alleen verzet dat van een ander beginsel uit»
gaat en daarom kunnen de socialisten ook ten
onzent niet verhinderen, dat zij tenslotte te»
recht komen op het punt waar hun Duitsche
geestverwanten reeds aangeland zijn.
Ook de moderne eugenetica, die, door toe»
passing van de theorieën van rassen»hygiëne
en erfelijkheid, den weg wil wijzen om te
komen tot de geboorte van een beter men»
schenras, komt tot uitwassen, die ieder Chris»
ten toonen, hoever de menschelijke rede af»
dwaalt, wanneer zij de Goddelijke ordinantiën
den rug toekeert.
Het vaderschap dezer moderne wetenschap
komt toe aan den Engelschen geleerde Galton,
terwijl aan Duitsche geleerden de twijfelach»
tige eer toekomt in de laatste 4 jaren stan»
daardwerken te hebben uitgegeten, die de
zaak meer op practisch terrein overbrachten.
Deze schrijvers gaan niet zoo ver dat zij de
zieken en zwakken willen uitroeienvolgens
hen moet voorkomen worden dat de zooda»
nigen zich in de toekomst zullen voortplanten
en om dat te voorkomen wordt dan gegrepen
naar het middel van steriliseering der minder»
waardige elementen.
En het zijn niet alleen krankzinnigen en
idioten die daarvoor in aanmerking komen,
maar ook lijders aan doofheid, blinden, zij
die aan suikerziekte lijden en anderen. Ook
op den zelfmoord als een gunstigen selectie»
factor wordt gewezen.
Met al deze verschijnselen samenhangend,
acht Spr. de propaganda voor de zedelijke
pest, waartegen reeds Paulus toornt in het
eerste hoofdstuk van zijn brief aan de Ro»
meinen.
De propaganda voor de erkenning der ho»
mosexeele gemeenschap als gelijkgerechtigde,
naast die tusschen personen van verschillend
geslacht, neemt onrustbarende afmetingen aan.
Dat ons land allerminst vrij uitgaat, bewijzen
de «zedenschandalen*, waarvan men nu en
dan verneemt en 't verspreiden van de pro»
pagandabrochures van 't zg. «Wetenschappe»
lijk humanitair comité*. Gelukkig ontbreken
ook buiten onzen kring de protesten tegen
dat gruwelijk kwaad niet en met eere noemt
Spr. den Amsterdamschen arts Dr. E. van
Dieren en 't doorwrocht en hoogst ernstig
betoog van Prof. Dr. H. Y. Groenewegen.
Geheel die propaganda voor de uitwassen
onzer moderne beschaving kan niet op zich»
zelf staand worden beschouwd. In meerdere
of mindere mate hangt ze samen met de mo»
derne opvatting over de beteekenis en de
waarde van het huwelijk.
Wie toch de grondslagen van het huwelijk
loswrikt, opent de poort voor alle abnormale
verhoudingen en opvattingen op het terrein
van het sexueele leven en ontwricht de basis
waarop heel ons maatschappelijk samenstel
rust.
Soms worden ook hier de booze geesten
toch openbaar. Spr. citeert in dit verband wat
de heer Wibaut schreef in een der laatste
nummers van «De Nieuwe Tijd* over het
huwelijk in de door hem nagestreefde socia»
listische gemeenschap.
Symptomen van eenzelfde geesteshouding
vielen in onze raadzalen, in de vergaderingen
van Provinciale Staten en Staten»Generaal
herhaaldelijk op te merken.
Niet alleen van de sociaahdemocratie dreigt
hier gevaar.
In het geschrift «Huwelijk en Wet« van de
Nederlandsche Unie voor Vrouwenbelangen,
werd niet langer aanvaard dat wettelijk de
man het hoofd der echtvereeniging zal zijn.
Verlangd wordt de mogelijkheid van huwe»
lijksontbinding met onderling goedvinden,
waarop ook wordt aangedrongen in het rap»
port eener Commissie uit de Vereeniging van
Nederlandsche Staatsburgeressen.
Ook het hoofdbestuur van den V. D. Bond
maakte de vraag naar wijziging onzer huwe»
lijkswetgeving commissoriaal en ook daar was
de uitkomst dezelfde. En eindelijk kwam een»
zelfde gedachtengang van vrijzinnig»democra»
tische en sociaaldemocratische zijde ook in
de Staten»Generaal herhaaldelijk tot uiting.
Er is hier te lande een leugenachtige prik»
tijk ingeslopen, die het reeds nu mogelijk
maakt om met behulp eener niet weersproken
beschuldiging van een der beide echtgenoo»
ten, tot huwelijksontbinding met wederzijdsch
goedvinden te geraken. En wat men nu be»
geert is dat deze verleugende praktijk wette»
iijk zal worden gesanctioneerd.
Die strooming is slechts vertakking van
een internationale beweging, zooals uit wat
in Rusland en Italië geschiedde, blijkt.
Zoo gaat de algemeene strooming inzake
de huwelijkswetgeving in een richting waar
we in beginsel lijnrecht tegenover staan en
waaraan, alleen reeds op grond van de ont»
bindende gevolgen voor ons maatschappelijk
leven, weerstand moet worden geboden.
Hiernaast wijst spr. op de aantasting van
de grondslagen van het gezag, die zich niet
alleen richt tegen de autoriteit van de Over»
heid, maar tegen alle gezag.
De moderne revolutionaire democratie
wenscht ook in de school de autoriteit te on»
dergraven. In Rusland voerde men ook op
de scholen het «radenstelselin.
De leerlingen van de Florentijnsche lycea
dreigden met staking om den Minister van
Onderwiis te dwingen de Latijnsche thema af
te schaffen. In wat minder vormen vertoont
zich de z.g. schooldemocratie zelfs in Enge»
land en Amerika, terwijl ook Zwitserland zijn
«écolessfoyes* kent.
Wat moet Salomo in de oogen van deze
hervormers wel achterlijk lijken I
Ook de roep der arbeiders naar medezeg»
genschap in de leiding van het bedrijf is een
symptoom in de universeele beweging der
moderne democratie. En al zijn er aan dit
vraagstuk meer zijden dan die, welke zich
uit in den roep der syndicalistende fabriek
aan de aarbeidersl of zooals het tot uiting
komt in den wensch der sociaaldemocraten
naar het gesocialiseerd bedrijfin den grond
is dit verlangen niet anders dan een ontken»
ning van de autoriteit van het gezag.
Merkwaardig is hierbij intusschen 't stand»
punt van den sociaahdemocratischen Prof.
Bonger, die wel medezeggenschap der arbei»
ders wil in de leiding van het particuliere
bedrijf, doch haar niet gewenscht acht in het
gemeenschapsbedrijf.
Spr. wil met een enkel woord ook wijzen
op het zich openbarend streven om het «geor»