derde blad feuilleton Zaterdag 11 April 1925. No. 3110. Binnenland. WHÖC6IGNÜWSES Land- en Tuinbouw. c fl e 1 1 v De jonge Weduwe Onze Proefvelden. Vóór ons ligt het verslag van de door het Rijk, de provincie en verschillende vereeni» gingen gesubsidieerde Landbouwproefvelden in Noordelijk Groningen over 1924. behoo» rende tot het ambtsgebied van den Rijksland* bouwconsulent, den heer P. G. Meijers. Het verslag loopt over de gestaagde Rassen* en Bemestingsproeven, in totaal een 24»tal. 't Is over de eerste, de Rassenproeven, dat weiets willen zeggen, voorzoover het we voor onze lezers van belang achten. I. Te Marum werd op zandgrond (proef» nemer S. v. d. Wal) een proef genomen met twee roggerassenPetküser en Panserrogge Zaaiïng breedwerpig3 H.L. per H.A. De Petküser, welke opbracht 3500 Kg. graan en 7900 Kg. stroo, groeide vóór en na den win» ter veel krachtiger. Eerst omtrent half Juni begon de Panserrogge zich snel te ontwikke* len; opbrengst: 3000 Kg. graan en 7500 Kg. stroo. Om haar hooge opbrengst èn om haar betere bodembedekking prefereert verslaggever de Petküser. II Een 4»tal proeven met eenige haverras- sen werden genomen bij de proefnemers S. Wiersema te Loppersum, H. M. Poortenga te Zomerdijk, K. Blink te Waarden en S. R. Voorthuis te Spijk. Vergeleken zouden wor» den: Zegehaver en Koningshavende Consu» lent voegde er Mansholt III aan toe. Deze proeven behoorden tot de interprovinciale, tot die dus, welke in verschillende provinciën met gelijken opzet werden genomen De ge» middelde verhouding van Zege en Konings was, wat korrelopbrenst betreft100 95, en wat betreft stroo»opbrengst 100 104. Na een 2»jarige ervaring meent de rapporteur met vrij groote zekerheid te kunnen zeggen, dat de Koningshaver de Zege niet zal verdringen. Dit laatste ras verdient de meeste aanbeveling om haar wel iets hoogere graanopbrengst, haar iets stijver stroo, haar eenige dagen vroegere rijping en haar hooger Hectolitergewicht. Mans» holt 111 leverde de beste opbrengsten, zoowel wat graan als stroo betreft, en de Consulent vermoedt, dat het in de provincie Groningen zich wel een plaats veroveren zal. In verge» lijking met de beide vorige rassen is de korrel fijner, het stroo korter, zeer stevig en minder bladrijk. Het ras heeft groote beteekenis op zeer krachtig tand en om er klaver onder aan den gang te krijgen. III. Een 3»tal zomergerstproefvelden werden aangelegdte Visvliet bij K. H. Meijer, op matige zware klei, te Finsterwolde bij W. J. Muntinga op Dollardklei en te Beerta, voo de afdeeling. Het doel dezer proeven is om eenige goede, moderne zomergerstrassen door eenvoudige en in het bedrijf passende veld» proeven, in korten tijd te leeren beoordeelen naar hun voor de praktijk belangrijke eigen» schappen. Vergeleken werdenGoudgerst, Prin cesses Zwanehals en Frankengerst. Ziehier eenige opmerkelijke eigenschappen, welke van dit 4. tal rassen op grond der verkregen resul»' taten in het verslag konden worden vermeld de gerstverbouwer zal er zeker met belang» stelling kennis van nemen. Men wete, dat de vermelde verhoudingscijfers uit de opbrengst» cijfers zijn berekend door de goudgerst te stellen op 100 (Zie 2e kolom bovenaan.) IV. Een 3*tal proefvelden met Erwtenras sen bij H. C. Smit te Uithuizermeeden op zware zavel, bij Tj. Hofman te Girrelsweer, eveneens op zware zavel en bij J. C. v. d. Molen te Bedum op zware klei. Gezaaid wer» den 1. Manholt.s gekruist extra korte groene erwt, 2. Manholt's extra korte groene. Beide origineel zaad. De oogsten, welke vielen in de eerste dagen van Augustus, waren 1. Bij Smit: No. 1: 5750 Kg. erwten, 3950 Kg. stroo en H.L. gewicht 81. at a a nj S N CU SC -o 3 O (-1 ö0*o VO Ut <u 4» N Jt a «T «"o.2f 2f.2f~ s 2 o in vr O G -2 O ">13^ b£0 ï-o-3 f SS#8 J2 v fl w N M OlN'Ch-i 2 VO 00 a\ 00 I °-5 •O 6 *3 *3 00 -M <u O '2 <_4_. fra U. O .2 I *4 la jH - Süs Jaï N N G r>. 42 <7\rtt v, g «-2 gS^-eg 3 1"i "0 1 E o ut 'ri N B 0(^00 :hwo o o O u. 00 CJ ai 41 00 ai Jr G 01 OC-rj J I 41 01 00*^ 8 2 2 O^^ri >00 E e 8 41 0» a> ög^5 "w? oo oo -_c 9 G "tf -fi 41 41 O u O -O -D 41 •*- 41 s o (A T3 n 00 u. -JS 3^3 P,"n. m U 00 O O g 00 o c 00 9 s O O O-* o 00 2 ta -t:2j24ii:4iJ3:S2o XXOSiOXOOnV:%3i<oc>X 41 "O 2' (Z '3 3' -B-Ö iê'jj CJ3 O No. 25250 Kg. erwten, 4100 Kg. stroo en H L. gewicht 82. 2. Bij Hofman No. 14600 Kg. erwten, 4500 Kg. stroo en H L. gewicht 78. No. 2; 4000 Kg. erwten, 5100 Kg. strooen H L. gewicht 80. 3. Bij v. d. Molen waren de opbrengsten veel minder, nl.No. J: 2510 Kg. erwten, 4650 Kg. stroo No. 22660 Kg. erwten, 5010 Kg. stroo. Bij Smit en Hofman (zavel) was No 1 dus bovenaan in korrelopbrengst, bij v. d. Molen (zware klei) was No. 2 iets hooger. Ook een paar bedrijfsproeven, genomen in de omgeving van Bedum, zouden er op wijzen, dat No 1, de gekruiste extra korte, op de zware oude klei niet de voorkeur verdient. V. Proeven met Suikerbietenrassen werden op een 5»tal veldjes genomenover 't geheel zijn ze goed gestaagd. Vergeleken werden Kühn, Ideaal, N. E. M. Elite, Klein.Wanzle» bener en Wohanka. Eenige belangrijke resul» taten vallen te vermelden. Wat betreft het ge= wicht, is de Wohanka het laagst, terwijl de andere rassen maar weinig verschillen, als ze op normale tijden worden gerooid. Zeer groote verschillen werden gevonden in een aantal schieters, dat deze rassen vormen. Voor het nog al wisselvallige klimaat van Groningen lijkt dit den rapporteur van het allergrootste belang. De Ideaal had dit jaar de minste schieters, echter komt de Kühn onmiddellijk daarna. Van dit laatste ras wordt nog opgemerkt, dat het in deze streken altijd weinig schieters gaf. Als voorbeeld volgt hier de verhouding, wel» ke gevonden werd op het proefveld bij H. Lindenbergh te Den Hoorn Kühn 2 pCt., N. E. M. 11 pCtWohanko 8 pCt. en KL Wanzlebener 5 pCt. De procenten schieters loopen dus nog al uiteen. Bij de proeven, door den Consulent genomen is ook wel ge» bleken, dat de tijd van zaaien verder grooten invloed heeft op het aantal schieters. Ook het weer is van overwegend belang, waartoe men slechts behoeft terug te zien naar 1923, en voorts doet ook de bemesting er nog het hare toe. In het Maandblad van de Geref. Vereen, voor Drankbestrijding vinden we een verslag van een schoone rede van Ds. Harrenstein, welke we onze lezers niet onthouden willen. Dc. Harrenstein aan het woord over het Alcoholisme. Dr. Harrenstein is een van onze bekendste predikanten. De man van den arbeid onder de verstrooide Gereformeerden in Indië. Welke Gereformeerde kent niet zijn naam Hij is een welsprekend man en toch, als hij optreedt voor de Drankbestrijding, heeft hij slechts een gehoor, dat het kerkgebouw maar Daar wordt in ons wakker iets van het medelijden van den grooten Hooge Priester, die zeide»Ik zie ze als schapen, die geen Herder hebben«. Het ergste wat spr. daar gezien heeft was een zaal met slechts drie vrouwen. De direc» teur liet spr. alleen binnengaan en sloot de deur achter hem toe. Eén der vrouwen had delirium tremens. Een vrouw, waar men als jonge man, let» tende op de zilverwitte haren van moeder, die ons gebaard heeft, toch altijd eerbied voor heeftzoo'n vrouw in dronkemans» waanzin de haren uittrekkende, bijna ster» vende. Een vrouw in dilirium tremens waar» schijnlijk een kind der verdoemenis. Het was daar om niet uit te houden. Dinsdag werd te Rotterdam de jaarlijksche Paaschveeten» toonstelling gehouden door de Holl. Mij. van Landbouw, afd. Rotterdam en Omstreken. 5»jarige koudbloedmerry, »BANN1ÈRK«, die de kampioenprijs behaalde. Eigenaar Jan de Wit, Zeven* bergschehoek. matig vult. Het «Weekblad», antirevolutionair orgaan voor de Zaanstreek, geeft gelukkig een uitvoerig verslag van de rede door Dr. Har* renstein in Zaandam gehouden We nemen het over om het woord van dezen medestrijder te brengen onder de oogen van honderden, die hem niet hebben kunnen hooren. Dr. Harrenstein begon met de vraag te stellen «Is er drankellende Hierover zullen we het allen wel eens zijn. De tweede vraag is«Is er werkelijk een drankvraagstuk Is de drankellende zoo erg dat het tot een probleem geworden is, dat we moeten op» lossen Men heeft aan het adres van spr. wel eens opgemerkt dat we ook wel een vereeniging kunnen oprichten tegen het snoepen, rooken, dure kleeding, enz. Dat is geestig gezegd, maar het is niet waar. Alleen bij den drank staan we voor een probleem, waartegenover we onze houding moeten bepalen. Het laat spr. koud, dat men het niet met hem eens is, maar hij wordt boos, als men de kwestie niet eens wil bezien. Dat kan spr. van een kind des Heeren niet begrijpen. Er is een alcoholsprobleem. In de 19e eeuw is deze kwestie brandend geworden. Ze is een zusje van de sociale kwestie, waaraan we ons toch ook niet ont* trekken 1 Het alcohol»vraagstuk met zijn verwoeste lichamen, erger nog, met zijn verloren zielen, is ernstig. Dat erkennen is tevens erkennen onze roe» ping als Christen. Spr. zal beginnen met iets te taten zien van de drankellende. Die kunnen wij zien in de gevangenissen, die kunnen wij tasten 'in de krankzinnigen» gestichten, die kunnen wij voelen bij de paria's der maatschappij. Daar staan wij van aangezicht tot aangezicht tegenover deze kwestie. Spr. zal iets mededeelen uit zijn ervaring. «Ik zal waar zijn en niet overdrijven en dan tart ik ieder, die nog een hart en een hoofd heeft, te zeggen, dat er geen dranksprobleem is«. Spr. heeft bezocht het Asyl voor dakloozen in Berlijn en het werkhuis van het Leger des Heils in Londen en die stumperts van kin» deren die dragen de zonde van vader en moeder. Allereerst iets over dat Asyl in Berlijn. Daar is plaats voor 6000 zwervers. Bij het door wandelen der slaapzalen stond spreker bij de paria's der Europeesche samen» leving, bij de zwervers, de stumperds, de dronkaards. Van de ruim 5000 aanwezigen, waren er zeker 5000 dronken. Neen, neen, er is geen drankellende zeggen de menschen. Spr zou hen, die zoo spreken, wel eens 5 minuten in dat Asyl willen brengen, om ze te taten walgen van de dranklucht. Vervolgens leidt spr. zijn gehoor in ge» dachten naar het groote werkhuis in Londen, waar 600 vagebonden bezig waren met het sorteeren van lompen en beenen, gehuld in wolken van stof en stank. Mooi schildert spr. het schoone werk van het leger des Heils, daar in de achterbuurten verricht. Maar vragende naar de afkomst dier paraia's kreeg spr. ten antwoord, dat de meesten van jongsaf niet veel beter geweod waren, doch er waren ook aanwezig 4 predikanten, 1 dok» ter en 1 advocaat. Dat hooren wij zoo maar even, maar stel het U eens voor. Iemand, die het Evangelie van Christus gebracht heeft, een gezant des Heeren en die men nu weer vindt in stof» en stankwolken, bezig vodden en beenen te sorteeren. Wat een snellen afloop van de wateren, wat een zonde, wat een schande, wat een misère 1 En de oorzaak is steeds het lied van den drank Eerst matig, dan onmatig, op het laatst verzopen in den alcohol. Nu zegge men niet: dat is eigen schuld. Dat is een leelijk woord. Als God dat ook eens tot ons zeide Wat zoo er dan van ons terecht komen Zeker, er is eigen schuld dat willen we nog wel aannemen, maar zie dan naar die arme kinderen, die ellendig zijn door de zonde der vaderen. Dan gaat ons hart bloeden, als we zien, dat die stumperds, die stakkerds, gebogen gaan onder vaders of moeders schuld. Bij Jonker in Amsterdam, ook een Asyl voor dakloozen, heeft spr. onder meer ook de baby«afdeeling bezocht. Daar waren kinderen van ongehuwde moe» ders, van zwervers en vagebonden. Spr. houdt veel van kinderen, al heeft hij ze zelf niet. En spoedig zat hij op den grond met ze te spelen. Maar bij al dat gejoel en gejuich der kinderen, zat er één kina in de kinderstoel. Bij al het gejoel bleef het onbewo* gen. Geen lachje, zelfs geen zweem van een lachje om het gelaat. De koolzwarte oogen veranderen niet. Spr. probeerde het ook aan het lachen krijgen, maar het lukte niet. Reeds een jaar tang was dit kind zoo De oorzaak Het was een kind van een bekend dronkaard en toen het geboren werd was de moeder stom dronken. Een dronkenmanskind, geboren onder den vloek, ellendig, zonder levensvreugde, zonder lach, ellendig. Vader een dronkaard, moeder een dronkaard, en het kind versomberd. In Berlijn heeft spr. een inrichting bezocht van doofstomme blinde kinderen. Denk het U eens even in. Doof stom blind. Er waren er niet minder dan 80 bij elkaar. Kan het ellendiger? En de oorzaak drankzucht en ontucht der ouders I De vaders hebben onrijpe druiven gegeten en der kinderen tanden zijn stomp geworden. 't Is de zonde der vaderen, de drank en de ontucht, die aan de kinderen bezocht wordt. Begrijpt ge nu, aldus spr., dat ik, na dit alles gezien te hebben, geheelonthouder ge* worden ben Dat er dus een drankprobleem is met drank» ellende, die de lichamen verwoest en de zielen verloren doet gaan, kunnen wij niet ontken» nen. Die kwestie is er. En het is de meest bran» dende kwestie. Hoe staat nu Christus' Gemeente tegenover dit vraagstuk? En wat doen ze Wat doen wij Dat vraagstuk negeeren Maar dan zijn we toch niet ver uit de fa» milie van den Priester en den Leviet, die ook niets zagen en meesters waren in het negeeren. Dat is gemakkelijk. Dan krijgt ge geen vuile handen, maar wel een arme ziel. Vervolgens wijst spr. op de tweeërlei be* strijding. Door matigheid en geheelonthouding. Is iemand tot de overtuiging gekomen van het matigheids=standpunt, dan is spr. het daar» mede niet eens, maar heeft er eerbied voer. Vervolgens zet spreker het onthouders» standpunt uitéén. Hij wil er geen teksten met de haren bij sleepen. Zoo mogen we Gods Woord niet mishandelen. Maar Gods Woord leert ons één ding boven allesonze naaste lief te hebben als ons zeiven en dan moeten we het weggezonkene op* zoeken. Spr. wijst een beroep op de Chr. Vrijheid af. Ga dan ook in naam der Chr. Vrijheid naar de bioscoop enz. wees dan consequent. Laten we toch die Chr. Vrijheid niet ver» dedigen bij spel en drank. Laten we geen grenzen trekken. Bij de geheelonthouding is het offer niets en de zegen zoo groot. In schoone beelden teekent spr. uit zijn levensetvaring, de kracht van het voorbeeld. Als ik de achterbuurten inga en ik kan die ellendigen uit naam van het Geref. Volk zeg» gen, dat om hunnentwil dat volk een ofler brengt, dan gaan er andere snaren in hun hart trillen. Dan voelen ze, dat ze niet geheel verstooten zijn, maar dat er nog menschen zijn, die aan hen denken en voor hen een offer brengen. Nu zou ik helaas nog moeten zeggenik kom als de bespotting van Geref. Nederland. Maar als ik kon zeggen ik kom uit naam van Geref. Nederland. Dat zou baten 1 Dan zou er wellicht vreugde zijn bij de Engelen in de hemelen. Ik zeg niet, dat ge geheelonthouder worden moet, maar ge moet uzelven afvragen voor God, wat uw roeping is. Het is heerlijk, dat we tot de slachtoffers niet behoeven te gaan met een negatieven raad, maar ze ook mogen brengen ae heer» lijke boodschap van Jezus Christus. We nemen met de linkerhand weg, wat van Satan is, maar brengen met de andere hand net heil, dat in Jezus Christus is. We nemen en geven. Laat ons dan in alle bescheidenheid doen, wat de barmhartige Samaritaan deed. En de Heere, die onzen arbeid in 't ver» borgen ziet, zal het ons in het openbaar vergelden. Het is zaliger te geven, dan te ontvangen. En het is heerlijk ook in dezen Jezus te mogen dienen. Want daar worden we niet armer v,an maar rijk. Na het zingen van Ps. 119 1 ging de spr. voor in dankzegging. Zijn graf. Iemand, voor eenigen tijd te Baarn overle» den, heeft aan de gemeente gelegateerd een bedrag van f 2000.— onder voorwaarde, dat uit de rente van deze som besteden zullen worden de kosten van het onderhoud van zijn grafkelder en de kosten van het plaatsen van twee kransen elk jaar op dien grafkelder. Zoo hebben de bladen het eenigen tijd geleden gemeld. Dit bericht demonstreert weer eens in allen omvang de armelijke geestestoe» stand van hen, die met de beloften van God en Zijn Woord niet rekenen, die niet anders zien dan dit aardsche leven en dit aardsche leven alleen. Hier leefde een man. En de tijd kwam voor hem, dat naar het woord van den Prediker de wachters des huizes beefden, de sterke mannen zich kromden, de maalsters stilstonden omdat zij minder waren, en dat die door de vensters zagen verduisterd werden. Zijn leven boog zich naar het graf. Dit beangstigde, dit benauwde hem. Hij had anderen zien heengaan, vrienden, familieleden. En hij had bevestigd gezien het 23) De lente is voorbijgegaan 't is zomer ge» wëest; nu is het herfst. Aan de gewone dorpsnieuwtjes heeft het Oostervoort niet ontbroken, ja zelfs zou men zeggen, dat er vergelijkenderwijs nogal iets is gebeurd, dat in de kronieken verdiende te worden opgeteekend. De verloving van Théo Krijtman kwam onverwacht. Zoo goed als niemand had hem ooit over die burgemeestersdochter gehoord en hij was och nooit gewoon van zijn hart een moord» kuil te maken. Maar dit had hij dan toch wel héél stil gehouden was de laatste Kerstvacantie nog op een 70=sten verjaardag geweest bij den rijk» hoü TA uïei Tan 4 dorP' die n°8 één huw» ochter thuis had, voor een gewild ge» ?,aar vffj algemeen bekend was, te mit hL^Ven. bruidschat, maar ook »ir> W Juur humeur, dat reeds eenigs* gedrukt0. mP °P haar aan§ezicht had af* En men had er hem frisch geplaagd H'J hoopte n^uurlijk op een vast! betrek* kwfm »t ^Wam e.n dus een kooitje kwam, dan moest er ook een vogeltje in ge» vangen worden s Maar Théo had lachend 't hoofd geschud. «ïk heb nog nooit n vogel gehad», zei hij. «k Vind het verschrikkelijk, zoo'n diertje, dat voor de vrijheid geschapen is, aan alle kanten door tralies te omringen en levenslang gevangen te zetten k 6 Waarop een jongere broeder van den ja rige droogweg opmerkte, dat er toch ook wel vogels waren, die zich heel graag zouden ta* ten vangen en zoo'n verblijf in de kooi heel knus en gezellig zouden vinden. En daarbij was het toen gebleven. Oostervoort keek dus wel vreemd op. De familie Krijtman wist wel, waar men op zoo'n dorp op zag en daarom was aan ieder, die maar eenigszins in de termen viel een eigen kaartje thuis gezonden en boven» dien had een advertentie in de Rijnzoom de verloving gemeengoed gemaakt. Daar waren er, die sip en sneu keken. Niet voor 't oog des volks, maar in stilte. In meer dan een familie had men den be» gaafden leeraar wel graag als schoonzoon ge» had, maar toen men al heel gauw over de eerste verbazing heen was, toen was 't ook al weer gauw héél goed zoo, want zag de één z'n heimelijke wenschen niet vervuld, 'n stille concurrent toch ook niet en dat zette gauw over de teleurstelling heen. Eigenaardig, dat niemand aan mevr. Cramer dacht. De dorpstong, die anders zoo glad en tang en scherp kan wezen, had de ongedwongen omgang en vrije toegang van Théo op 't Stoephuis toch nooit anders bepraat, dan als een vanzelfsheid, meester en de zijnen wa* ren immers van 't begin af de vertrouwde vrienden op 't Stoephuis geweest en ze zou» den 't eigenlijk van Théo, die toch altijd nog zoo'n beetje als de exskwajongen aangezien werd, gek gevonden hebben, als*ie de oogen naar zoo'n »dame« opgeheven had. Hij moest een «jong ding« hebben, zei men. Nu aan dien eisch was wel voldaan. De burgemeestersdochter was wel twee en twintig, maar léék drie jaar jonger en heel Oostervoort was over Théo's keus tevreden, toen hij haar, enkele weken na de verloving, 'n Zondag over »presenteeren« kwam. «Niks niet grootsch«, was 't eerste goede punt, dat ze kreeg. »'n Knap gezicht«, was 't tweede. «En haar vader, hoor ik, zit er warmpjes in«, wist men van een reiziger, die daar vaak in de buurt kwam en de familie Diephorst wel kende. «Hij doet het nog niet zoo min«, was 't algemeen oordeel. Jeannette hoorde een en ander van Mina. De dienstbode wist, eens voor goed, dat ze nooit met «schandaaltjes» moest aankomen bij haar mevrouw, zelfs niet met wat er op leek en evenmin met kwaadsprekerij of achterklap Maar wat de gewone dorpsnieuwtjes betreft, tot de onschuldigste dorpspraatjes toe, dan liet Jeannette haar gewoonlijk wel de praat. Die mocht ze gerust vertellen. Vooreerst, al werd de omgang met «jonge Jaap« steeds inniger en was 't met hem, door Jeannette's bemiddeling al sinds geruimen tijd tot een regelmatige verkeering gekomen, de* welke hem o.a. het recht gaf tweemaal per week 'n avondje in de Stoephuis»keuken te verwijlen, Oostervoort blééf toch, bij Utrecht vergeleken, 'n kleine, stille plaats en Jeannette begreep heel goed, dat al die dorps»nieuwtjes Mina wat afwisseling gaven en dat ze 't pret» tig vond, als ze er met mevrouw, die nu een» maal belang stelde in al wat Oostervoort be* trof, es over spreken kon. En ten andere, die »nieuwtjes« en «praat» jes« hadden hun waarde. Jeannette begreep zeer goed, dat zij zoo* doende het dorp en het volk weer van een heel anderen kant leerde zien, dan 't haar met haar eigen oogen mogelijk was. Als Jeannette zoo naar haar gewoonte bij Hermien kwam en er werd over alles en nog wat gepraat, zélfs, al gebeurde 't zelden, over Théo en zijn verloving, zou men niet ver» moed hebben, wat er in de gedachten der sprekenden omging. Maar dat juist trok 'n scheidsmuur op. Ze voelden 't allen niemand zinspeelde er op. Integendeel, ze deden hun uiterste best om in hun omgang toch vooral niets te taten merken van wat ze in 't binnenste huns har» ten overlegden. Het gaf een gewrongen toestand. Toch had hun onderlinge omgang ook meer dan een goede kant, want daardoor wist Jeannette b.v. tijdig en precies, 'n paar maan* den na de verloving, welken Zondag Théo »over« zijn zou, om zijn aanstaande vrouw aan zijn familie en vooral ook aan Ooster» voort te vertoonen. En niemand had er erg in, 't gebeurde va* ker, als «zaken» 't vereischten, dat de Vrouwe van 't Stoephuis reeds hal verweek naar Utrecht ging en pas tegen 't eind der volgende week wederkeerde. Want een ontmoeting, dat voelde Jeannette, ging boven haar kracht. Wat zij die weken, die maanden in stilte heeft afgestreden, dat bleef een geheim tus» schen God en haar zieldat zou niemand ooit weten, maar als de goddelijke genade haar niet steunend en sterkend gedragen had, dan zou het boven haar krachten zijn gegaan. Daags was het al zoo'n pijniging I Niemand mocht iets aan haar zien. De onbevangen wijze, waarop Mina met alle nieuwtjes en praatjes over Théo's verlo* ving tot haar kwam, bewijzen wel, dat nie» mand op 't dorp ook maar van verre ver» moedt, wat weken» en maandenlang haar stille en zoete hoop is geweest. Dat deed haar 't hoofd rustig opheffen. Niemand zou er ooit iets van weten. 't Meestershuis zou zwijgen als 't graf. Théo had haar inderdaad in een opgewek» ten, maar overigens vrij kleurloozen brief kennis gegeven van zijn verloving en zij had precies in denzelfden toon geantwoord, doch ze was blij dat hij daarmee hun correspon» dentie in 't zand had taten verloopen, hij had even gezinspeeld op persoonlijke kennis» making met mej. Diephorst als hij met haar in Oostervoort kwamzij was toen «niet thuis» geweest en daarmee was de laatste bladzijde van hun meer intieme omgang uit gelezen Neen, niemand mocht iets merken 1 «Zalf uw hoofd en wasch uw aangezicht«, ook als uw ziele hongert naar aardsche liefde. En zoo kan ze zelfs met ds. Donkerman, die haar, Maria's jonge»meisjes»«vlam« af en toe bezoekt een heel gesprek hebben over Théo, zijn meisje, zijn vooruitzichten, zonder dat ze met één kik of woord verraadt, wat daar binnen in haar omgaat. Maar vraag niét, wat het haar kost Vraag niet, wat daar in de stilte van den avond en den nacht, als ze uren en uren alléén is, afgeworsteld wordt. Och, haar weg lag voor haar. En 't pad der christelijke plichtsbetrachting was afgeteekend Daar was geen twijfel aan mogelijk. Dat ze, voorheen, in 't geheim harer ziel, Théo Krijtman heeft liefgehad, is geen zonde geweestliefde is geen kwaad en ze durft, wat die periode in haar leven betreft gerust zeggenHeere 1 lees Gij in mijn hart, Gij weet wat daarin geweest is. Maar sinds Théo zich heeft verloofd, Moet die liefde worden uitgeroeid: «Gij zult niet begeeren iets, datuws naasten is 1« Dat is, o zoo gemakkelijk gezégd En Jeannette doet ook haar uiterste best. Hier wordt in de stilte van dit menschen» hart dag op dag een strijd gestreden en vol» gehouden, waaronder wellicht sterke en dap» pere mannen bezwijken zouden. Ook vordert ze wel in dien strijd Maar als ze dan méént, dat nu de over» winning welhaast is behaald dan in» eens 1 o, die liefde kan zoo verraderlijk zijn dan komt de satan en werpt een wild en on stuimig verlangen in haar ziel naar den jon» gen man, die immers niet voor haar bestemd is en dan worstelt ze in tranen en zuchten, in haar binnenkamer, dat ze schreit tot God «Och, Heere, laat toch déze beproeving van mij voorbijgaan Gelukkig, «Hij houdt getrouw Zijn woord 1» Omkomen in den strijd laat Hij zijn dienst» maagd niet. En zijn Heilige Geest is het, die haar leidt en aantoont, dat zij ook de middelen gebrui» ken moet, die tot de overwinning leiden kunnen en één dier middelen is zeker wel, dat ze tijdelijk zoekt naar een nieuwe omge» ving, nieuwe indrukken, andere menschen Ds. Donkerman sprak haar over Maria. «Ze wordt tang en schraal ze groeit wat erg hard ze is volkomen gezond, zegt dokter, maar hij wou haar wel dezen zomer 'n flinken tijd naar zee hebben had ik nu maar ergens in een strandplaats kennis of familie «Wel, dominee 1 dat treft of 't zoo wézen moest 1 Ik denk er al eenige dagen over, om dezen zomer in een badplaats en pension te gaan als u Maria mij toevertrouwen wilt, dan hebben we gezelschap en vreugde aan elkaar «Ja, mevrouw vraagt ds. Donkerman met blijde stem. «Maar dan is dit afgespro* ken hoe kan ik u ooit vergelden, wat u doet voor mijn lieve kind (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1925 | | pagina 5