Antirevolutionair
Orgaan
CENTEN
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
RESTAURANT
MIK 13 ïelüf. 4648
IN HOC SIGNO VINCES
No. 3086
ZATERDAG 17 JANUARI 1925
39ste JAARGANG
H. SCHREURS
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers
EERSTE BLAD.
De heiliging
van den Strijd.
„KAPITAALVORMING'
Reclame-MededeeBingen.
Waar kunt gij in Rotter
dam het beste eten
Rotterdam.
Alom bekend voor
de beste keuken.
Matige prijzen.
Dagelijks versche
Zeeuwsche Mosselen.
Moderne inrichting.
Aanbevelend,
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan,
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Den strijd heiligen
Wat of daarvoor noodig is
In de eerste en voornaamste plaats
dit dat men den strijd in de binnenka
mer brengt
Dit houdt tweeërlei in.
Dat men met den strijd tot zichzelfven
inkeert en dat men den strijd brengt
voor 't aangezicht Gods.
Of we het te diep zoeken
Ganschelijk niet, eer vreezen we
dat het tegenwoordig vaak maar al te
oppervlakkig wordt gezocht
(m In den strijd is elke eerlijke hulp
ons welkom.
Wanneer Abram optrekt, om Lot te
bevrijden, versmaadt hij de hulp van
Aner, Mamre en Eskol niet, al zal hij
denkelijk wel de eenige bidder geweest
zijn, die ging in des Heeren krachten
al zullen de andere zijn meegegaan,
omdat zij met Abram in vriendschaps
betrekking stonden en vonden, dat hij
streed voor een rechtvaardige zaak.
Zoo was het toen, zoo is 't nog.
Ook wij wijzen zulke hulp niet af.
Van menschen, die niet om de diepste
beginselen, doch om politieke redenen
zouden stemmen op de lijst van de
antirevolutionaire partij.
Niet, dat we er naar hengelen
Daarvoor moge God ons bewaren,
't zou 't bederf in den levenswortel
zijn.
/jW: Maar wie uit eigen, vrijen wil, ook
™al is hij niet een onzer, zijn stem uit
brengt op onze partij, dien wijzen we
zeker niet af
T och vormen zij zeker niet de kern
der partij
Dit zijn zij, die met den strijd in de
binnenkamer tot zichzelven inkeeren,
zichzelf afvragen waarom ze dezen strijd
stijden en wat daarbij te allen tijde
hun hoogste doel móet zijn.
Niet de strijd als „sport."
Zelfs niet ten nutte van 't volk, bo
venal.
Maar de strijd ter eere Gods.
Wie in de binnenkamer daar geko
men is, van dién gaat straks ook de
kracht, de taaie volharding, de bezieling
uit in den strijd.
't Gebed is een teedere zaak.
Men moet er ook voorzichtig over
schrijven.
Maar toch, wie den strijd in de bin
nenkamer brengt, die brengt hem van
zelf ook voor het aangezicht Gods.
Hij zal bidden voor dien strijd.
En al biddende, zal 't hem te meer
duidelijk worden, dat hij niet vraagt
en worstelt, voor zijn persoonlijke zaak
of belang, noch ook voor menschen,
noch zelfs voor een partij, maar voor
de zaak des Heeren.
Dat gebed zal ook gehoord worden
in zijn gezin.
Door zijn vrouw, door zijn opwassen
de kinderen, |door zijn knecht en dienst
bare.
Neen, niet als sleur, telkens weer.
Niet als een aangeleerde formule.
Maar als 't zoo opwelt uit 't diepst
van zijn ziel. En zoo komt uit, zijn
binnenkamer en uit zijn gezin het gebed
vanzelf ook in de vergadering der broe
deren.
En zoo wordt de strijd geheiligd.
Doch er is meer van te zeggen.
Een strijd, die ons heilig is, wordt
ook met grooten ijver gevoerd Reeds
wie zich in zijn eigen zaken slap aan
stelt, wordt door de menschen veroor
deeld, hoeveel te meer zal niet een
streng oordeel gaan van Hem die onfeil
baar oordeelt, over degenen, die zich
in de zaak des Heeren slap aanstelt?
Nu ja, men stemt dan wel.
En men stemt ook wel goed
Maar overigens verzet men er ook
geen stap voorWant ziet ge, men
is zoo teleurgesteld Want het „chris
telijk" ministerie heeft déze wet inge
voerd en jdfé bepaling gemaakt en ginds
een zonderlinge benoeming gedaan, en
Kortom, men is teleurgesteld.
En nu sloft men maar zoowat.
Wie nu van ons daarover een felle
filipica oftewel uitbrander meent te zul
len hooren, die vergist zich zeer. Dien
weg gaan we niet op. We zullen een
iegelijk op zijn plicht wijzen, maar
door harde of zelfs maar forsche woor
den te verbitteren, daartoe krijgt men
ons niet.
Er is hier maar één antwoord.
Doch daarvan laten we niet af.
Dit ééne vragen we met aandrang
Dat dezulken in hun binnenkamer
gaan en vragen: Doorgrond mij en ken
mijn hart, o Heereof er bij mij een
schadelijke weg zij en leid mij op den
eeuwigen weg
En dan leggen wij er ons bij neer.
Ijverig, niet in eigen kracht
Als wij christenen, recht staan, wat
heiben wij dan toch eigenlijk, bij dc
kinderen dezer wereld vergeleken, een
gemakkelijk leven.
Wij dóén, wat onze hand vindt om
te doen.
Ook op het politieke terrein.
Wij doen het uit alle macht.
Tot de laatste ure toe.
Maar „bezorgd" over de uitkomst,
neendat zijn we niet.
Die uitkomst is in goede handen
Des Vaders, die in de hemelen is.
Die uitkomst kan onze stoutste ver
wachtingen overtreffen en dan psalmzin
gen van blijdschap, zij kan beneden
onze geringste hoop blijven en dan zijn
we wel teleurgesteld, maar kunnen toch
zeggenWat God doet, dat is welge
daan
Na het zure, geeft Hij 't zoet.
En Hij tuchtigt een iegelijken zoon,
óók het volk, dat Hij liefheeft. Heere
wees Gij onze helper en uitredder in
dezen kwaden weg.
Zie, zoo kunnen we rustig zijn.
Ook temidden van den zwaarsten
strijd.
Die daardoor geheiligd wordt.
Omdat zulk een rust is uit God.
Dat gaat, 't zij nogmaals gezegd
met de grootste krachtsinspanning ge
paard.
Juist, wijl we de uitkomst weten in
Gods hand. Maar tevens weten, dat Hij
ons als instrumenten gebruiken wil, om
die uitkomst te bereiken.
Ziehier wat een oude broeder zei
„Dat is niets geen antirevolutionair
woord
Zeker een ietwat zonderlinge uitdruk
king, maar 't was ook een godvruchtig,
doch ietwat eigenaardig man, die wei
eens meer op zijn manier uit den hoek
kwam. Ik meende zijn bedoeling wel
te vatten, maar vroeg hem toch
„Hoe bedoel je dat?"
,,'t Woord riekt me te veel naar den
Mammon", zei hij, zonder verderen
uitleg.
Met hém praatte ik er niet verder
over'k geloof niet, dat ik hem zou
hebben overtuigd. Temeer, wijl al ben
ik het niet met hem eensal verkeert
hij in een, hoewel begrijpelijke dwa
ling, aan den anderen kant wij een
waarschuwing, als in zijn woorden toch
ook besloten ligt, zeker niet kunnen
missen.
Was het nu deze broeder alléén
Zoo zoude ik er voorts over zwijgen.
Maar de grondgedachte, die hém
dreef wordt bewust of onbewust bij
niet weinigen onzer aangetroffen en
daarom kan 't werkelijk van nut zijn,
om deze zaak eens wat nader te be
zien.
Wat toch is het geval
De leider onzer partij, thans minister
van Financiën, heeft steeds ook hierop
den nadruk gelegd „voor een groeiend
volk blijft nieuwe kapitaalvorming voort
durend noodig, anders teren we al maar
in en het volk ais geheel, verarmt".
Hij gebruikte daarbij een zeer dui
delijk beeld.
btel eens, zeide hij, een zeergroote
hoeve, laten we liever zeggen een
groot familiebezit, uit welks opbrengst
op een gegeven oogenblik honderd per
sonen behoorlijk leven. De familie, met
de jaren vermeerdert, doch het familie-
bezit blijft gelijk en de opbrengt ook
Wat zal het resultaat zijn
Dat, door elkaar, elks deel kleiner
wordt.
Dat men dus minder goed leeft.
En als dat proces doorgaat, dan komt
40 cent per regel.
IN
er een tijd, dat de familie maar half
zoo goed leven kan als voorheen, en
minder nog
Neem nu voor 't landgoed het gan-
sche vaderland en voor de familie ons
volk en ieder kan de toepassing zelf
maken.
En toch las ik onlangs in een onzer
bladen een redeneering van iemand,
die blijkbaar nogal letters gegeten heeft,
een „intellectueel" als men zegt, en
die, al wilde hij 't niet met zooveel
woorden zéggen, toch nogal „vies" van
die „kapitaalvorming" deed.
Hijzelf bleek te zijn 'n ambtenaar.
Iemand met een vast traktement, met
een bepaalde pensioen-verwachting,
ziekteregeling enz.
Iemand dus, neen niet met 'n vast
bestaan
Wat is er hier op aarde vast?
Maar met een niet al te onzeker
bestaan.
Die schreef in dezer voege
„Ik voor mij heb nooit aan kapitaal
vorming gedaan'k heb er ook nooit
aan kunnen doen".
Nu neem ik dat gaarne aan.
Daar zijn onze salarissen niet naar.
Al zou ik willen weten, of hij ook
niet een zeer bescheiden „appeltje voor
den dorst" ergens op een spaarbank
heeft gezet, wat toch ook „kapitaalvor
ming" is, wijl deze onafhankelijk is
van de grootte van 't bedrag.
Verder wordt die gedachte niet uit
gewerkt.
Doch denkelijk is de bedoeling deze
„Ik heb alevel mijn bescheiden deel
en ben er tevreden mee. Laat een an
der dit ook zijn. Kan hij behoorlijk le
ven uit de opbrengst van zijn arbeid,
waarom zal hij naar hooger en naar
méér staan?"
Eigenlijk zit het dieper.
En dan is de gedachtengang deze
Als iemand nieuw kapitaal vormt,
dan is dat 'n „pot" voor hem zelf en
voor zijn erfgenamen, maar het land
en volk worden er immers niet beter
van En daarom in geen geval belas
tingverlaging zoeken of andere maat
regelen nemen, om nieuwe kapitaal
vorming gemakkelijker en aanlokkelijk
te maken, want hiermee wordt niet het
algemeene nut, doch slechts het par
ticuliere belang gebaat.
Waar dan voor den christen nog
bijkomt, dat om met mijn ouden
broeder te spreken, ze immers „min of
meer naar den Mammon riekt".
Nu zijn beide overwegingen geheel
onjuist.
Maar niemand kan ontkennen, dat er
wel iets van bij ons gevonden wordt
en daarom willen we er nader over
handelen, wij moeten immers trach
ten ook over zulke zaken een juist in
zicht te krijgen, bij het licht van Gods
Woord en naar luid onzer beginselen.
Dit sluiten we natuurlijk uit
Elke socialistische bijgedachte.
Als zouden zij, die op nieuwe ka
pitaalvorming uit zijn, woekeraars, uit
buiters, paresieten enz. enz. zijn. Daar
verspillen we geen woord aan, wie
onzer aan zoo iets het oor leent, be
ginne met zich te bekeeren van zijn
verkeerden weg.
Naar Gods Woord willen we luisteren,
Marx is onze leidsman niet.
fiDe Goddelooze«.
Zoo heet een Russisch blad.
Het wordt geschreven, gedrukt, geïllustreerd,
opzèttelijk met het doel een strijd» en spot»
schrift te zijn tegen God.
We lazen iets over den inhoud.
En zullen er liefst over zwijgen.
Men kan 't zich eenigszins voorstellen en
voorts kunnen we 't veilig aan den hoogen
God zelf overlaten, dat en hoe Hij zijn ge»
schonden eer handhaven en wreken zal.
Het is niet onze zaak.
't Is de zaak van onzen God.
En de Heilige Geest heeft reeds vóór vele
eeuwen voorzegd, wat ook thans weer als
uiterste goddeloosheid openbaar wordt en 't
bekende woord over het »pottebakkersvat«
staat niet tevergeefs in de Heilige Schrift.
Wat echter onze plicht is
Nauwkeurig zelfonderzoek
Hoe wij staan tegenover den hoogen God,
Wij, elk peisoonlijk, die vóór Zijn eere strij»
den. Het kan zijn dat men schijnbaar staat
temidden van Zijn legerscharen, doch dat
men door Hem, die harten kent en nieren
proeft, bij den tegenstander wordt geteld.
Dan is ons dit een waarschuwing.
Die Russische »Goddelooze«.
Om ons tot onszelven te doen inkeeren
en als de uitspraak der lippen en de gesteld»
heid des harten nog niet kloppen met elkaar,
rusten we dan niet tot op gebogen knieën
de overwinning is behaald en we door de
genade des Geestes weten, dat we ook zijn
bij God datgene, waarvoor we toch te boek
staan bij de menschen.
Want het hart beslist en een tusschenweg
is er niet
Of het is met God, óf het is met »De God»
delooze« en daarbij komt het niet aan op het
leven aan de oppervlakte, maar op 't geen
daar leeft in de onderste roerselen van dat
hart.
*s* Tijd van verval.
Proff. dr. Otto Lanz, rector»magnificus van
de Amsterdamschë universiteit heeft een in»
houdrijke rede gehouden over »De oorlogs»
winst der heelkunde« en daarin aangetoond,
hoe de heelkunde door de oorlogservaringen
is vooruitgegaan in het redden van menschen»
levens en in het genezen, ook van de zwaarste
wonden.
Een zegen dus nog uit den Oorlog.
Want ook in vredestijd kunnen door allerlei
ongelukken de ergste verwondingen ontstaan.
Doch dat laten we nu rusten.
In 't begin zijner rede gaf hij een korte
beschrijving van allerlei verval, waarvan onze
eeuw getuige is. Hij zegt o.m.
»Wel waren reeds vóór den oorlog teeke»
nen van ontbinding te bespeuren ik
denk b.v. aan het wachtwoord »de eeuw
van het kind«, daarmede het kind zijn
eenige houvast ontnemende het ouderlijk
gezag. Zoo denk ik in de dichtkunst aan
de Dadaïsten ik denk in de beeldende
kunsten aan de moderne richting, die in de
plastiek op de Negerkunst, in hare schil,
derwerken op de kunstuitingen van Bosch»
jesmannen, ja zelfs op het steenen tijdperk,
op de holbewoners teruggrijpt. Een bezoek
aan zoo eene tentoonstelling of verzameling
valt mij steeds zwaarwant óf dergelijk
werk is ernstig gemeent en dan is het wreed
er om te lachen, óf het is de vervaardigers
eenvoudig te doen om te zien hoe ver men
met de dwaasheid kan gaan en het publiek
zich laat bedotten, en daarvoor hebben
ernstige menschen geen tijd«.
Het is zeker kras gezegd. Maar de vele uit»
wassen onzer moderne beschaving, kunnen
niet kras genoeg in haar bespottelijkheid wor»
den ten toon gesteld.
V Staatkundige weldaden Gods aan ons Volk.
Ons volk heeft zooveel vóór.
God heeft óns zoo rijk gezegend
En juist, omdat ons weieens de vrees be»
kruipt, óf van een deel van ons christenvolk
ook gezegd moet worden, wat de Schrift
spreekt van »De verzadigde ziel wil»
len we graag op die voorrechten wijzen.
Gij ziet ze voor oogen.
Hier kwam calvinistische herleving, d. w. z.
godsdienstige opwaking, 't dichtst zich hou»
dend bij en zich voedend uit de Schrift
hier kwam zij reeds lang tot heerlijken op»
bloei. Thans komt men uit allen lande, uit
Hongarije, uit Zwitserland, en Duitschland,
Amerika en Zuid»Afrika, om van ónze pa»
triarchen de lessen te bestudeeren.
Op politiek is 't al net zoo.
En in Engeland en in Hongarije en in
Afrika is 't nog zoeken en tasten, hoe de
christen de lijn récht trekken moet op poli»
tiek gebied, naar de constructie van een
christelijke, staatkundige partij, die wij hier
al zoolang kennen, wordt daar nog gezocht
en wie uit die landen hier komt, is jaloersch
op wat hier reeds bestaat.
Let voorts op onze christelijke school.
Let op onze vrije kerken, zonder eenigen
band met of onderworpenheid aan den Staat.
Wilt ge weten, hoe ver wij b.v. het Duit»
sche volk in politiek opzicht vóór zijn, lees
dan eens, wat de dezer dagen schreef
met betrekking tot de Duitsche verkiezingen,
onder 't opschrift»Een wolkje als eens mans
hand«
De kracht van Duitschland's belijdende
protestantsche christenen werd en wordt