Antirevolutionair
Orgaan
CENTEN
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
No. 3056
ZATERDAG 4 OCTOBER 1924
39ste JAARGANG
IN HOC SIGNO YINCES
EERSTE BLAD.
Op den Uitkijk.
wmmmmmmwTw
laar liml gij in Mental bel beste eten?
RESTAURANT
Hl) 13. imi uu
H. SOHREURS.
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers
Spel en Ernst.
Reciame-EVIedecSeelingen.
IDRAISfflAvANVALKEilBURG'S-
mLËVERTR;
DE PROFUNDUS.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent hij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Tel ef. In tere. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote .letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Kent de lezer het schaakspel
De meesten waarschijnlijk niet.
Het is niet zoo algemeen verbreid
en het eischt nogal groote, geestelijke
inspanning, waardoor er velen zijn, die
het te moeilijk vinden om als ontspan
ning te dienen, en om er zoo wat mee
te morsen, daarvoor is dit koninklijk
spel te goed.
Maar menigeen heeft het gezien.
Iets in de kranten ervan gelezen.
En zoo zal menigeen er dit wel van
begrepen hebben, dat dit spel wordt
gespeeld met stukken die zeer verschil
lend van kracht en beteekenis zijn.
Als ik eens een vergelijking mocht
maken, dan zou ik zeggen, dat, wanneer
het spel begint, op de achterste rij
acht groote mogendheden staan en op
de rij daarvoor acht kleine.
Die kleine dat zijn de pionnen.
Werkelijk, hun macht is gering.
Zoo'n pion, die kan niet veel.
Hij mag als regel maar één stap te
gelijk naar voren doen, mag niet ach-
teruit, mag zelfs niet „slaan", wie vlak
vóór hem staat en alleen, wie zich schuin
voorwaarts bevindt.
Zoo'n pion is aan alle kanten door
gevaren omringd. Of't paard trapt hem
onder zijn poot, of 't kasteel brandt
met zijn vuurmonden op hem los, of
't ergste! de koningin maakt jacht op
hem en dan is zijn leven vaak snel uit-
gebluscht.
r Zoo'n pion heeft maar kleine kracht.
Is zoo'n pion niet precies het beeld
van een „kleine mogendheid"?
Neem b.v. ons eigen land.
Meer dan veertig jaar geleden schreef
dr. Kuyper over den toestand zooals
die toen was: Als wij oorlog kregen,
dan stonden de Pruisen met 24 uren
op den Dam en dan waren de Engel-
schen met. tweemaal 24 uren op het
Plein, in den Haag.
Namelijk, als we met een van deze
twee in strijd geraakten, zonder dat een\
andere ons hielp.
En zoo staat het nóg.
En zal het ook wel blijven staan.
Verandering van tijd en toestand na
tuurlijk in aanmerking genomen.
Wij, anti-revolutionairen, zijn geen
opgewonden bravour-menschen, die met
'n borrel in, zwetsen: Laat maar op
komen, wie wilNeen, wij bezien de
nuchtere werkelijkheid.
Bij God is alles mogelijk.
Hij kan ons ook uit de hand van een
tienmaal sterker vijand verlossen, maar
als regel geldt, dat wie aan alle kanten
de sterkte is, het wint, en daarom zegt
de Schrift dan ook, dat een koning
eerst zal nederzitten en alles eens goed
narekenen, eer hij zich opmaakt om-
één te ontmoeten, die veel sterker is
dan hij.
Dat zien, weten en begrijpen wij,
anti-revolutionairen, evengoed als ieder
een en vooral in dezen tijd moeten we
er ons zelf en elkaar goed rekenschap
van geven, waarom wij dan toch niet
meegaan met hem, die 't Leger een
voudig afschaffen wil.
Wij laten dit terzijde
De vraag, of zelfs in een geval, dat
ons wanhopig blijken zou, toch tegen
stand niet verplicht zou zijn. Ons dunkt,
hierover kan verschillend geoordeeld
worden.
Maar we komen op het schaakspel
terug.
Denk nogeens aan die pionnen, de
«kleine mogendheden". Die kunnen n.l.
door een „groote mogendheid" van hun
eigen kleur zóó „beschermd" worden,
als men dit noemt, dat zelfs de koningin
't niet wagen zal hem aan te raken.
Meer nog. Zij kunnen op hun beurt
een „groote" dekken, zoodat één van
de tegenpartij den „groote" niet berei
ken en slaan kan.
Zelfs kan de ééne „kleine" den
anderen beschermen.
Ja, het kan gebeuren, en 't gebeurt
tusschen de besten spelers soms, dat
de verliezer achteraf tot den ander, en
terecht, zegt: „Ik zöü het van je ge
wonnen hebben, als je daar, op dat vak,
dien ieelijken pion niet had gehad, die
voor mij alles bedierf.
Vooral tegen 't eind van den' strijd
kan één pion meer den doorslag geven
en haalt die pion, wat men in een meer
bekend spel zou noemen, een dam, dan
geeft in den regel de andere partij het
maar op.
Zoo is die pion in zichzelf van kleine
kracht.
Maar de plaats waar hij staat en de
omstandigheden kunnen toch maken dat
hij van beteekenis is in den strijd.
Brengen wij dit nu weer over.
üp zichzelf beteekent een kleine mo
gendheid tegen een groote, Jaten we maar
zeggen, niets.
Tenminste zoo goed als niets.
Zoo min als een pion tegen 'n groot
stuk.
Doch men lette op plaats en omstan
digheden.
Laten we gevallen noemen.
De kans, dat een „groote", zeg b.v.
Frankrijk, op het kleine Nederland af
komt, om 't in te pikken, en dat ter
wijl al de andere „grooten", armen over
elkaar, rustig staan toe te kijken, hoe
dit afloopen zal, is al zeer gering.
Maar véél grooter is de kans, dat de
„groote stukken" aan elkaar gewaagd
zijn, en dat is dan de kracht van de
pion.
Alweer zonder beeldspraak:
Als ooit Engeland en Frankrijk met
België, óf Engeland en Duitschland oor
log kregen, en Nederland was totaal
weerlos, dus niet eens 'n pion! dan
zouden die vechters zich als gieren op
ons land werpen, wie er 't meest van
bezetten zou.
Dat kan een kind begrijpen.
Want een weerloos land tusschen
twee vijanden in, dat is voor beiden
een groot gevaarl 't Kan niet bestaan.
Maar is dit land niet weerloos, dan
is er hoop dat het de pion zal zijn, die
géén der „grooten" tegen zich in het
spel hebben wil, juist omdat zoo'n klein
ding bij gelijk spel de kans kan doen
keeren.
Weerloos is ons lot bezegeld.
Mét een weermacht hebben we een
kans, niet eens zoo klein al heb
ben we nu nog zoo'n afkeer van Oorlog
zóó is de nuchtere werkelijkheid.
Nadruk verbodea.
Er werd bescheiden gebeld.
Even later kwam 't .meisje binnen
»'n Juffrouw aan de deur, die vraagt oP"
m'neer ook een lootje moet
«Zeg maar, dat we niet aan loten dóén
De buitendeur klapte niet dicht.
't Dienstmeisje keerde, ietwat korzel in de
kamer terug, 't was ook op 't drukst van den
morgen
«Ze zeit, dat 't is voor 'n christelijk dóél,
of m'neer dit even lezen wou
Ik keek 't papier even door.
Ja, dat was wel in orde.
Men wilde, 't doet er niet toe waar, een chris*
telijk vereenigingsgebouw stichten, 't was er
erg noodig, zei 't biljet, maar 't geld was
ontoereikend en nu zou dan de meer en meer
gebruikelijke weg worden gevolgd en een
bazar worden gehouden. En om geen enkel
middel te verzuimen, zou aan die bazar een
verloting van eenige kunstvoorwerpen e.d.g
verbonden worden, die goede vrienden hier*
toe hadden afgestaan.
Ik gaf het papier terug
«Zeg maar, dat het me spijt, maar aan loten
doen wij niet
Even later zag ik de juffrouw langs mijn
raam gaan.
Ze zag er niet kwaad uit.
Nee, nee met dat woord bedoel ik nu es
niét, wat men er gemeenlijk bij dénkt en ik
verklap niet, of ze al of niet een knap gezicht
had, daar hebt ge niets mee te maken, net
zoo min trouwens als ik. Dit woord beteekent
hier eenvoudig »boos«. Dat was ze niet; 't
zag er me iemand uit, die hart had voor 'r
werk en niets liever zou zien, dan dat mêe
door haar arbeid dat christelijk lokaal tot stand
komen mocht.
»Boos«, »kwaad« was ze niet.
Maar voor ze een volgend huis naderde
wierp ze toch eerst nog even een eigenaardigen
blik op 't onzen, alsof ze bij zichzelf dacht
»'t Zijn toch wel eigenaardige menschen en
eigenaardige christenen, die daar wonen
Eigenaardige menschen, want in den regel
is de verleiding groot, om es een kansje te
wagen, als er gelijk hier prachtige prijzen
bij zijn en eigenaardig christenen, (die niet
eens een goed werk willen verrichten, als het
hun zóó aangenaam wordt gemaakt.
Ik ben nu eenmaal van meening, dat het
lot voor 'n prijs tegen Gods Woord is en
al zou 't nu voor de Zending zijn, dan moet
ik er mij nog aan onttrekken.
'k Wou wel, dat al mijn geestverwanten er
zoo over dachten, maar ondanks een jaar lijk*
40 cent per regel
IN
Alom bekend voor de beste keuken.
Matige prijzen.
Dagelijks versche Zeeuwsche Mosselen.
Moderne inrichting.
Aanbevelend,
kLkmmkmmmm
vLEEUWARDEH-
sche catechismus*prediking in vele keiken,
waarbij natuurlijk ook de Zondag over de
«Voorzienigheid Gods« ter sprake komt en
de leeraar niet nalaten zal tegen alle spel om
winst en tegen elke vorm van loterij te waar*
schuwen,
Ondanks deze gedurige prediking
Ondanks het feit, dat onze beste, getefor*
meerde moralisten in hun werken gedurig
waarschuwen tegen het lot,—
Is 't een feit, dat zelfs in gereformeerde
kringen niet zelden aan 't geen men een «on*
schuldige loterij« noemt, wordt deelgenomen.
Er is geen «onschuldige loterij«.
Het lot kan geoorloofd zijn.
Als er b.v. noodzakelijk een beslissing moet
worden genomen, of een keus gedaan, 't zij
tusschen personen of zaken en alle middelen
om daartoe te geraken zijn vruchteloosgeble*
ven, dan kan het geoorloofd zijn om na aan*
roeping van 's Heeren Naam de beslissing
directelijk te leggen in Z ij n hand en het lot
werpende, den uitslag daarvan als goddelijke
beslissing te aanvaarden.
Dat is de algemeene regel.
En de toepassing in bizondere gevallen is
een gewetenszaak.
Men heeft hier een «heilig lof«.
Het is niet denkbaar, dat eenig christen of
eenige christelijke kring op déze wijze het lot
werpen zal zonder eerst ernstig het aangezicht
des Heeren te hebben gezocht en alsdan zal
de uitkomst hem nog bondiger zijn, nog vas*
ter binden dan wanneer hij door eigen over*
peinzing en vergelijking tenslotte tot de beslis*
sing gekomen ware.
Maar neem nu zoo'n weldadigheidsloterij,
al is 't dan voor een christelijk doel.
Ik ben er zeker van, dat de ernstige chris*
tenen, die aan 't hoofd van zoo'n beweging
staan, wél in hun publiek gebed zullen vragen,
dat de bouw van het lokaal voorspoedigen
voortgang moge hebben, maar niet, of de
Heere geven wil, dat er veel lootjes worden
verkochthet doel durven ze Hem gerust
opdragen, maar het middel brengen ze toch
liever niet voor Zijn heilig aangezicht.
En ik ben er zeker van, wanneer een vet
varken de hoofdprijs is, dat wie een of meer
loten nam het niet wagen zal zijn gebed te
ontheiligen door te vragen of de Heere het
zoo besturen wil, dat h ij het vette varken
wint.
Welnu, dit is de proef op de som.
Ik zeg 't eenvoudig zóó, dat ieder het goed
begrijpen zal
Wat uit het geloof niet is, dat is zonde en
datgene, waarover ge als christen des Heeren
Naam niet druft aanroepen, laten we 't maar
zóó zeggen daar is een zondig luchtje aan.
Het lot is het inroepen van Gods onmiddel*
lijke tusschenkomst.
Dat moeten we nimmer vergeten.
Als ik een cent opgooi, voor 't aloude
«kruis of munt®, dan is het de Heere die den
gang van die cent in 't luchtruim regelt en
die haar weer op den grond laat nederkomen,
gelijk Hij wil en in Zijn Raad is bepaald.
't Is geen toeval of «kruist bovenkomt
of »munt«
Het is alzoo Gods bestel.
En net Zóo min als we Gods Naam
ijdellijk mogen gebruiken, door dien te men*
gen in en aan te roepen bij allerlei nestige
dingen van dit aardsche leven, evenmin
mogen we Gods Voorzienigheid op de
proef stellen door haar voor soortgelijke din*
gen te gebruiken.
Want de Heere is een heilig God.
En wie Hem nadert, óók in 't gebruik van
het lot, die doe de schoenen van de voeten,
want de plaats waarop hij staat is heilig land
en daarmee verdraagt zich al die loterij een*
voudig niet.
Nóg zegt men: 't Is zoo onschuldig!
Neen, antwocrd ik, 't is 't niet.
't Is op dit terrein, gelijk op zoo menig
ander De eerste stap beslist over den weg.
Als men in een christelijke vereeniging mee*
doet aan een bazar*met*lotspel en men wil
zich straks b.v. in een neutrale landbouw*
vereeniging, die een tentoonstelling opfleuren
wil en financieel minder riskant maken door
een fiksche prijsloterij, men wil zich daar
om des beginsels wilde gaan verzetten
och! dan brengen de anderen, die óók wel
hooren wat er in uw kringen zooal geschiedt,
u in no time tot zwijgen.
En waarom zult ge dan niet deelnemen
aan een premie*leening
En waarom dan maar niet direct, zonder
omwegen, op de zaak ingegaan en de Staats*
loterij ook nieuw leven ingeblazen Waarom
niet gegokt op de beurs en in allerlei Broek*
huiziaantjes gedaan
Het hek is dan van den dam.
Ge hebt dan geen verweer meer.
Ge kunt het voor uzelf nog laten, maar ge
kunt het moeilijk bij een ander tegenhouden
ge zijt uw recht van spreken kwijt.
Laten we daarom toch dezen zuurdeesem
gehéél uitzuiveren
En dan zonder eenigen ophef.
Wacht u voor den Farizeeër
Maar gewoon zeggen Wij doen niet aan
loten en daarmee uit.
Is het dan, dat men u vraagt en dringt en
perst, welaan dan geeft ge kort en goed de
redende tegenstander ziet dan, dat ge er
niet mee te koop loopt, maar hij is beant*
woordhij weêt waar hij met u aan toe is
en ge staat zooveel sterker om in uw huis,
in uw kring, in uw vereeniging of waar ge
ook tot spreken geroepen wordt, te protes*
teeren, en te zorgen dat niet met uw toestem*
ming allerlei loterij*gewoonten worden inge*
voerd.
Zeg niet, het is zoo'n kleinigheid
«Een deur moet open zijn of dicht«.
Zien wij, niet uit wettische zonden=jagerij,
waarvoor God ons beware, omdat het ons
niets baten zal in den Oordeelsdag al hebben
we de kleinste zondesvosjes onverbiddelijk
uit hun hol opgejaagd als ons hart niet
door den Heiligen Geest veranderd is en wij
niet wederom geboren zijn, maar als we
uit genade bij 't licht van Gods Woord
eenige zaak als zonde, d. w. z. als aantas*
ting van de majesteit en het recht Gods
leeren kennen, gelijk wij de loterij dan toch
doen, dan moeten we zulk een zaak ook in
a 1 haar vormen, ook in wezen en oorsprong
èn tot in de uiterste teere spruitsels, tot een
vijand zijn.
Wij moeten menschen zijn uit één stuk.
Er is, onder onze tegenstanders een bewe*
ging gaande, of dit is wat veel gezegd, er
wordt voor gepleit, om wel eenerzijds aan
zwendebaffaires als ons land den laatsten tijd
in ,'t groot gekend heeft, beter paal en perk
te stellen, maar ook anderzijds het volk een
royaler, kans op een zoet prijsje te geven door
aanmerkelijke uitbreiding van de Staatsloterij.
»'t Geeft wat meer poëzie in 't leven1«
Afgezien nog van onze principieele bezwa*
ren, dienen we om onzes volks wille tegen
zulk een leugen krachtig op te komen
Om onszelfs en onzer kinderen wil.
De zucht om rijk te worden of ook, om
eens 'n «fortuintje® te hebben zonder
arbeid iets dat u zoomaar in de schoot ge*
worpen wordt, zoo'n «meevallertjc«, zit er
diep bij ons volk in.
Fin dat is niet onschuldig.
Er zit een diepe antithese in.
Niet slechts in theorie, maar in de praktijk
van ons dagelijksch leven, waar we alle dag
mee in aanraking komen, de antithese tusschen
de heidensche »fortuin« en den christelijken
«zegen Gods®, die ons uit Zijn voorziening
bestel toekomt.
'k Zou daar 'n stuk apart over kunnen
schrijven.
Want wij zeggen het wel en wij b e*
amen het wel, dat aan Gods zegen alles
gelegen is, maar wij leven er vaak zoo
weinig uit!
Zie, die zucht om eens een «buitenkansje®
te hebben, is "op zichzelf niet verkeerd! Net
zoomin als 't verlangen om de gewone dagen
eens door een feestdag te mogen afbreken,
of 't werk van elke week eens door een vacantie»
week te mogen onderbreken.
Maar wij moeten 't zoeken in Gods weg.
Niet door te hopen op de »fortuin«.
Maar door te wachten op den «zegen Gods«.
En voor dien zegen moeten we o o g heb*
ben. Al is het dan dat de Heere 't vaak noodig
oordeelt, om in tegenheid met ons te han*
delen, zoo zullen we toch gedurig «buiten*
kansjes« in ons leven ontdekken. Ja, soms
verrassende zegeningen, ja ook wel een over*
stelping van weldaden, zoodat we 't uitstame*
len, dat we geringer zijn dan al die weldadig*
heid en trouw, die de Heere ons bewijst.
Dat zullen we, na gelukkig te hebben ge*
loot of gegokt, nooit kunnen doen 1
UITKIJK.
[3 October 1574]
«Gij noemt ons ratten* en hondeneters, en
het is zoo. Zoo weet dan zoolang gij binnen
onze wallen één hond hoort blaffen en één
kat miauwen, zal de stad volhouden. En onze
linkerarm zulien wij opeten, om met den rechter
onze vrouwen en kinderen, onzen Godsdienst
en onze vrijheid tegen den vreemden dwinge*
land te verdedigen.®
Zoo schreeuwden die kloeke, vastberaden
burgers van Leiden, in het jaar der ellende
1574, toen de honger, de pest en de wanhoop
door de straten slopen, den vijanden van de
wallen toe.
Alleen God weet welk een ontzettend lijden
in deze stad gedurende die vier maanden van
beleg geleden is.
En toch hielden zij vol die mannen en vrou»
wen, zelfs toen in de maand September, toen
de nood op het hoogst klom, het aanlokkelijk
schrijven van Francisco de Valdez, ontvangen
werd, waarin de burgers lazen «ick van mijnen
weghen belove u.l. op Christenmensch en
Ridders ghelove, dattet u 1. alle geheelick ver*
geven sal worden in lijff ende goed sonder
eenige exeptie selff al warend de Heere van
Noortwijck, de commissaris Bronckhorst ende
Eieter Adriaensz, Borghemeester sij sullen dese
genade voorseker verwerven.
Maar wie er door dit schrijven bewogen
mocht zijn, om de stad in handen der vijanden
over te geven, niet de burgers, zij hielden vol,
ook al was er reeds twee vijfde van de stad
aan honger en pest weggestorven.
Nederland en Oranje, samen waren zij in
de diepte, in die bange diepte waarin ons
volk geboren is en waaruit ons ontroerend
volkslied i>Wilhelmusvan N.~issauwe« ontsproot,
en een van de heftigste stonden in dien tijd
der geboorte was ongetwijfeld het jaar 1574.
Holland scheen reddeloos verloren. Leiden
was omsingeld en viel die stad, dan was 't
met ons land en volk gedaan. Tevergeefs ware
dan goed en bloed opgeofferd voor vrijheid
van godsdienst en vrijheid van bestaan.
In dit zelfde bange jaar lag JPrins Willem
van Oranje tot stervens toe krank en alleen,
verlaten van allen.
Luister wat er van dien onvergetelijken tijd
van Oranje en Nederland vermeld staat
Zoo lag hij daar te Rotterdam op den 28
Augustus 1574 alleen met zijn gedachten en als
verlaten toen Cornells Mierop, die later Ontvan*
ger*Generaal van Holland werd, onaangediend
bij hem aan het bed trad. Er waren boden
uit Leiden gekomen, die eer zij naar de stad
terugkeerden zijn Exellentie althans gezien
wilden hebben, om het gerucht van zijn dood
te kunnen tegenspreken.
«Op zijn vraag hoe het met hem ging, ant*
woordde de Prins met een zwakke stem, dat
hij zijne dienaars van zich had doen gaan,
en dat hij zich zeer krank gevoelde niettemin
verleende hij aan de boden gehoor en ver*
staande dat Leiden nog niet van den vijand
was ingenomen, zoo verheugde hij zich en