Abdijsiroop
Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
Elke lepel helpt
Akker's
No. 3054
ZATERDAG 27 SEPTEMBER 1924
39STE JAARGANG
I
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers
EERSTE BLAD.
Onderwijs en Vrijheid.
Op den Uitkijk.
Reclame-IVfetfedeelihssen
om Uw ontstoken keel te
verzachten en die afmattende
hoestprikkel weg te nemen
HERFSTTINTEN.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent hij vooruitbetaling.
BUITENLAND bii vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSDIJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Het is een moeilijk vraagstuk.
Dat stemmen we dadelijk toe.
Zie, nu tegenwoordig zoo ongeveer
alle kosten-van-Onderwijs door de Over
heid worden betaald, nu kan het niet
anders of deze moet allerlei voorschrif
ten geven, waardoor zij zooveel mogelijk
zeker is, dat 't geld ook goed en voor
het doel wordt besteed.
Daardoor ontstaat dit gevaar:
Dat onze vrijheid-van-beweging al te
zeer in de knel komt, en dat denaam
van „vrije school" een paskwil worden
gaat.
Men moet dit goed verstaan.
Vrijheid is allerminst bandeloosheid.
En 't is volstrekt niet Zoo, dat regelen
®^en voorschriften de vrijheid persé be
lemmeren, integendeel! zij kunnen
voor onze vrijheid broodnoodig zijn.
Neem b.v. het verkeer.
Met fiets en auto, kar en bus.
Wel, als op duizenden plaatsen de
Overheid dat verkeer niet aan strenge
regelen bond, dan was 't op straat en
weg met alle ware vrijheid gedaan.
Dan werd 't er anarchie.
We zijn dus op zichzelf niet tegen
voorschrift en regel, zelfs niet tegen een
streng voorschrift en een zwaren regel,
dat begrijpt men wel.
Ze kunnen broodnoodig zijn.
En de Vrijheid bevorderen.
Maar dit is waar: er blijft altijd ge
vaar dat de voorschriften te veel gaan
snoeren, de regels gaan knellen, het ge
bod gaat knijpen, en dat door dit alles
de Vrijheid aan 't kwijnen raakt.
Men zegt: bij de tegenwoordige On-
derwijs-regeling is de richting er van
geheel vrij, en dat is een zeer begeer
lijke zaak.
We stemmen dit toe, bijna geheel.
Zöoals 't nu is, zijn er ouders, die
niet precies die richting in het Onder
wijs vinden, welke zij voor hun kin
deren zouden begeeren.
Maar het is.... een hooge uitzondering.
Dat geven we grif toe.
Dat is tevens ook het voornaamste.
En daarom kuRiïen we ons in hoofd
zaak wel met de tegenwoordige Wet
vereenigen, of liever er ons voorshands
bij neerleggen, afwachtende dat de tijd
komt, wanneer de lijnen, dje sinds '20
gelden, wat anders getrokken kunnen
worden.
Zoo, dat ér meer vrijheid komt.
En de wirwar van bepalingen en voor
schriften van thans tot een vlechtwerk
van veel bescheidener afmetingen wordt
teruggebracht.
We geven enkele voorbeelden.
't Overkomt ons wel eens, als we hoo-
ren hoe op sommige scholen de les
uren zijn verdeeld, dat we ons afvragen
of in 't algemeen de Bijbelsche vakken
en meer speciaal de Bijbelsche Geschie
denis niet stiefmoederlijk is bedeeld.
'k Zeg niet, dat 't zoo is.
De vraag komt slechts bij me op.
En 't is me ook gebeurd, als ik er
eens een man van 't Onderwijs naar
vroeg, dat deze het wel ietwat anders
zou willen „maar heet het dan
je zit aan je verplichte uren vast."
Men weel, wat dit beduidt.
De Overheid, die de school bekos
tigt, kan niet toelaten, dat deze dan
maar geheel vrij is, hoeveel uur per
week zij onderwijs wil geven en in welke
vakken, en zoo stelt zij dan vast hoe
veel uren besteed moeten worden aan
de maatschappelijke vakken van 't ge
woon Lager Onderwijs.
Lang geleden was dit achttien uur.
Dr. Kuyper maakte er 20 van.
Thans is het twee en twintig.
En ieder voelt, hoe dat op 't uiterste
kantje gaat en ons Bijbelsch Onderwijs
er door in de knel komen kan.
Laat ik een tweede voorbeeld noemen.
Ergens is onderwijzers-gebrek.
Een man, of twee, moeten een aan
tal kinders onderwijzen, waarvoor er
twee of vier zouden noodig zijn.
Wat deden ze nu 't liefst?
En met name in den zomer?
Wel, een paar uur langer per dag
schoolhouden, en dan b.v. telkens de
helft der kinderen laten komen. Dan
krijgen ze onderwijs en als zè allen gelijk
komen, vijf uur per dag, dan wordt het
gewoon hen een beetje bezighouden.
Maardan krijgen ze niet hun aan
tal uren per week] Strijdt dus met de
wet.
Nu geven we grif toe, dat over 't
algemeen door het Schooltoezicht de
Wet met verstand en^beleid wordt toe
gepast, maar 't kan ook omgekeerd.
En dan, dit is geen vrijheid,:als u
uit gunst toegestaan wordt, bij toelating
en oogluiking datgene, wat het gezond
verstand reeds zegt, dat ge zelf in vol
komen vrijheid, zoekende het beste voor
uw school, moet kunnen beslissen.
Nog een voorbeeld uit 't leven.
Aan een school is een assistent.
'n Jongmensch, die dezen zomer de
akte haalde, nog geen plaats heeft, en
nu in de plaats zijner inwoning een
school zoolang gratis dient.
't Is geen ideale toestand
Maar de school is er door geholpen
en 't jongmensch léért, krijgt ervaring
en verbetert daardoor zijn kansen op
een vaste plaats.
Nu wordt 't straks Januari.
De school zal dan meer kinders tel
len en komen boven 't getal, waarvoor
'n assistent is toegelaten en dan
moet het jongmensch naar huis
De school hield hem graag.
Hijzelf wil ook wel graag blijven.
Ook heeft hij de bevoegdheid.
Maar de Wet nut haar soms won
derlijk strengelnet van voorschriften en
bepalingen zegt: Neen! nu moet ge er
uit!
Meer, véél meer vrijheid is gewenscht.
En daarbij scherp schooltoezicht.
En maakt dit bezwaar tegen de wijze
waarop een groote vrijheid wordt ge
bruikt, zoeke men dan eerst overeen
komst en dat anders een onafhankelijk
en onpartijdig lichaam uitspraak doe.
Nadruk verbodea.
»'t Was« zei de zeeman »pompen of
Laat ik mijn lezeres niet kwetsen door 't
ietwat ruwe woord af te schrijven, dat echter
den zeebonk, die niet in salons verkeert, niet
kwalijk genomen wordt, doch vertale ik het
door te zeggen óf van schedel tot zool voor
nu en althoos onder water te geraken.
Gelukkig, het pompen hiélp.
En toen men maar de veilige haven had
bereikt en 't schip er in 't dok kon en de
lekken werden gedicht, toen durfden ook de
schipper en 't bootsvolk zich wel weer op 't
zilte nat wagen.
Met Gods hulp zou de vaart weer gaan
En wie de hand des Ileeren in zijn leven
nog erkende op 't schip, die dankte Hem, aan
wien 't als eerste oorzaak te danken was, dat
't schip niet vergaan en de bemanning niet
omgekomen was.
Dat is nu 't beeld van Nederland.
En van het Nederlands:he volk.
Uit de Troonrede heeft men 'f reeds kunnen
hooren Als de plannen der Regeering, die
nog bij de Staten»Generaal aanhangig zijn,
worden aangenomen, dan is er alle hoop, dat
in 't jaar 1925 reeds de beiden einden van
de koorden der beurs bij elkaar gebracht wor»
den dat men met de inkomsten de uitgaven
dekken kan.
Nu is 't een ietwat triestig herhalen
Maar we voelen het als een plicht, om
ons volk er voortdurend op te wijzen, hoe
't ook bij ons, met öns|!and en met óns volk
geweest is Pompen ófdat andere en dat
Colijn, krachtig gesteund door zijn medeleden
in het kabinet en door de meerderheid in de
Tweede Kamer, met zijn pompen ons, in
den middellijken weg, voor dat andere
heeft behoed.
Ik zeg dat niet, om Colijn op te kammen.
Niemand heeft daarvan meer afkeer dan
hij en niemand heeft het'ook minder noodig,
want als de Historie eenmaal de gebeurtenis»
sen dezer jaren naweegt en wicht geeft en
uitspraak doet, och dafi behoeven we niet
te vragen, of Colijn er wel goed afkomen zal.
Het is niet, dat de meening der menschen
hem onverschillig is.
Maar hij wordt er niet door overheerscht.
Hij h^eft in de eerste plaats tegenover God,
en voorts tegenover zijn volk en vaderland
naar zijn beste weten zijn plicht gedaan, dat
met name geeft iemand als Colijn rust.
Nu wordt hij geweldig uitgescholden.
Daaraan doen onze menschen niet mee.
Doch dit is niet genoeg.
Het is in de oogen des Heeren een groot
kwaad, indien wij Hèm geen dankbaarheid
betoonen voor zijn goeddadigheden en een
van de grootste goedertierenheden der laatste
jaren is wel, dat God ons door de Crisis heen
helpt, zonder die ontzettende rampen over
ons volk te doen komen, welke andere volken
geteisterd hebben en waaronder zij nog gebukt
gaan.
Een der grootste rampen is i n fl a t i e.
Duitschland heeft dien beker ten bodem
toe leeggedronken en honderdduizenden geze»
ten burgers, ouden van dagen, weduwen en
weezen, die van zeker kapitaaltje leven konden
zijn er door tot den bedelstaf gebracht, zooals
af en toe in roerende voorbeelden nog gedu»
rig uit de berichten blijkt.
En het levenspeil, de verdienste, alles is ge»
zakt tot hetgeen maar net genoeg is om in
't leven te blijven en dat niet alleen onder
de laagste categorieën van arbeiders, maar voor
vele lagen, die daar een heel eind bovenuit
gaan.
Daarvoor heeft God óns volk bewaard.
En we stonden een jaar geleden dichter bij
den rand van dat hellend vlak, dan menigeen
wel vermoedde, terwijl juist het fatale van dit
vlak is, dat wie eenmaal op die helling raakt
schier onredbaar is en met eenparig versnelde
beweging naar beneden glijdt.
Nogeens, daarvoor zijn we bewaard.
Omdat tegenover de luchthartigheid van
sommigen die zelfs durfden zeggen, dat een
weinig inflatie zoo erg niet is, Colijn en de
zijnen met straffe en als 't moest met harde
hand vasthielden aan de waarheid, dat het
evenwicht in 's Lands financiën moest worden
hersteld, zou 't land op den duur niet ten
onder gaan.
En wat nu zoo merkwaardig is
Wat zelfs 'n humoristische zijde heeft?
Nu zijn er niet veel, die wat goeds van
Colijns werk te zeggen hebben, maar wel ve»
len, die met plezier stillekens de vruchten van
dit werk genieten.
Ik heb geglimlacht om «De Telegraaf«.
Die had het over de aanstaande debatten
in de Tweede Kamer.
Dat moest nu eens wat groots worden.
Zoo iets van je reuze- dat
't Blad schijnt te meenen, dat men de eerste»
klas»volksvertegenwoordigers, die dan toch
voor zulk een grijotsch debat in ouderwetschen
stijl vóór alle ding ntodig noodig zijn, aan
alle kant maar uit de grond stampen kan!
Er moet over de toekomst gesproken.
Zoo dat het volk straks weet, wat het aan
de partijen hééft En dan moesten altijd
nog volgens de Telegraaf de partijen ook
es goed opbiechten, hoe zij staan tegenover
de bezuinigingen van minister Colijn, niet
slechts n u, maar met name 't volgend jaar,
als ze zelf geroepen kunnen worden, om te
doen, wat ze zeggen. En .daarbij stelde
het blad o.m. deze leuke vraag:
«Zullen de partijen, die nu tegen de veria»
ging der ambtenaars»salarissen zijn en intrek»
king van art. 40 ongeoorloofd jvindenr die
verlaging en die intrekking handhaven of
weer ongedaan maken, indien zij zelf het roer
van staat in handen nemen
Inderdaad, daarin moet klaarheid komen.
We moeten weten, óf men't gestopte lek weer
openwrotten wil.
Och, het is alles héél duidelijk.
Als Colijn en de andere leden van het Ka»
binet, ons land in 1925 de «Sluitende Begroo»
ting« brengen, dan zal, w 1 k nieuw kabinet
ook optrede, dit er niet aan denken om in 't
najaar van '25 deze weer in een «Lekke Begroo»
ting» te gaan veranderen.
Dat durft eenvoudig niemand aan
Wel zal men rustig zittende in de schaduw
van het boompje, dat minister Colijn met zijn
collega's heeft geplant, als 't een kabinet
van de tegenpartij wordt verschrikkelijk op
hem afgeven en veel leelijks van het boompje
te zeggen hebbenmaar de weldoende
schaduw zal niemand willen missen.
Er zullen voor 't oog van Neerland's volk
en omdat men toch wat doen moet enkele
wijzigingen van minder beteekenis in 's Lands
financiën worden aangebracht, maar wat de
hoofdzaak en wat de grondslagen betreft, zal
men Colijns werk laten voor wat het is.
Ook wat de »Bezuiniging« betreft.
Het kan eenvoudig niet anders of duizen»
den zuchten op 't oogenblik onder 't geen
deze hun bracht.
Daarvoor hebbe men 'n open oog.
Vooral wat betreft de middenstand,
die «vast salaris« heeft.
Men vergete alleen niet, dat het den a r b e i»
der over 't algemeen nóg harder is vergaan.
Het heele volk is de laatste twee, drie jaren
op den maatschappelijken en socialen terug»
tocht geweest, óók velen, die er u niets
van vertellen en er niets van in hun boeken
zullen laten zien. En zoo'n terugtocht kost
altijd offers I
Menigeen is daarom Colijn gram.
Die heeft dan ook de meest ondankbare
taak vervuld, die in déze eeuw op staatkundig
gebied te verrichten viel en die eenigszins te
vergelijken is met de zaak, waarvoor onder
koning Willem II minister Van Hall stond,
toen óók in een diepen depressie»tijd het land
zuchtte onder de naweeën van de Belgische
verwikkelingen, zoodat reeds over een Staats»
bankroet gemonpeld werd.
Ook van Hall was 't mikpunt voor menige
pijl.
Toch zegt de geschiedenis, dat z ij n met
goede uitkomst bekroond ingrijpen, toen ter
tijde het vaderland heeft gered, we wach»
ten met vol vertrouwen af het oordeel dat
vrouwe Historica eenmaal over minister Co»
lijn vellen zalal is 't volkomen waar, dat
hij daar thans weinig aan heeft.
Het i s natuurlijk een moeilijk werk onder
de zon, om het oog van eigen nadeel en te»
genslag af te wenden en te letten op het
«algemeen belang« en nóg moeilijker is het,
om in te zien hoe dat algemeen belang ten»
40 cent per regel
Akker s Abdijsiroop dankt haar
snel werkende geneeskrachtige
eigenschappen aan de kruiden*
extracten in haar samenstelling.
Stilt als bij tooverslag de hevigste
hoestbuien en verruimt de borst!
Overal per koker
£1.50 f2.75 £4.50
voordecllgeri
slotte toch ook ons eigen persoonlijk belang
is. En 't blijft moeilijk, al hebben we ook
in Duitschland en in mindere mate in België,
in Frankrijk, en niet te vergeten in Oostenrijk
en Hongarije de voorbeelden om ons heen
gehad.
Het is nu eenmaal zoo echt menschelijk
Als i k een snee in den vinger kreeg en
mijn buurman een sabelhouw over 'tgezicht,
dan voel ik toch m ij n snee hef meest en
dat niet alleen, maar ik kijk er méér naar dan
naar mijn buurmans gelaat.
En nu tenslotte nog een woordje aan hen,
die er óók zijn en die 'af en toe vragen, of
het in den heer Colijn nu zooveel antirevo»
lutionaire inspanning waard was en zooveel
vijandschap, tegenstand en haat, om zulk een
immeas geheel s t o f f e 1 ij k e zaak te orde»
nen, als die van 's Lands Financiën,
Daarop antwoorden we dit.
Onze groote voorganger,, dr. Kuyper, heeft
ons steeds geleerd «Het geestelijke voorop«
doch tevens dat daarnaast het stoffel ij ke
evengoed moet behartigd worden. En zoo
schreef hij niet alleen over den Christus en
onze Zaligheid, maar evengoed over den
«Christus en de Sociale Nooden«.
Ja, er kan zelfs een toestand intreden, dat
wel het geestelijke v o o r o p moet gaan, maar
dat toch het stoffelijke eerst moet betracht
worden.
Herinner u 't oude voorbeeld
Als 'n gezin honger lijdt dan zullen
we niet eerst een tractaatje geven, maar eerst
zorgen, dat de honger wordt gestild, al ge»
schiedt dit meer uit g e e s t e 1 ij k motief, wijl
Christus ons de armen nagelaten heeft.
Als mijn kind in 't water viel en nog net
werd gered, dan zal ik eerst voor droge
kleeren, voor 'n warm bed en goede verple»
ning zorgen en daarna mijn gezin om me
geen vergaderen, om God te danken die nog
het op tijd redding schonk.
Zoo nu was 't ook hierer was periculum
in mora, uitstel ware noodlottig geweest.
En bovendien, de geestelijke en stoffelijke
zijde van ons bestaan, zijn als ziel en lichaam
zeer nauw aan elkander verbonden.
Let b.v. op dij eene
We hebben gehoord van en ook met onze
gaven voorzien in den bitteren nood veler
Óuitsche predikantsgezinnen. Zoudt ge nu
meenen, dat onder dien maandenlange druk
deze herders en leeraars hun gemeenten heb»
ben kunnen verzorgen, zooals 't moest? Er
was overmachtze kónden niet, de mensch
is niet alleen geest, maar ook stof.
Stel nu eens, Nederland ware langzamer»
hand in soortgelijken put van ellende weg»
gezonken zou dan dit ééne voorbeeld u niet
kunnen leeren, wat een geestelijke ver»
arming dit ook zou hebben meegebracht?
Niemands werk is volmaaktook dat van
min. Colijn, van zijn ambtgenooten en van
de Kamermeerderheid niet. Maar dit staat
vastzij hebben ons volk ook voor veel gees»
telijke achteruitgang bewaard.
UITKIJK.
«Op de velden, op de stroomen
Drijven dampen, kil en nat,
Strijken door de klamme boomen,
Sijp'len van het bruine blad
Drukkend hangt een treurig zwijgen
Op het glibb'rig wandelpad,
't Zeurig drupp'len van de twijgen
Breekt alleen de stilte wat.«
«Lust'loos zinkt het stervend loover
Om de vochte takken neer,
En geen zonlicht glijdt er over,
En geen wind beweegt het meer
Dijzig in de doffe stilte,
Valt het blad op de aarde neer,
En den wand'laar doet de kilte
Van dat stille sterven zeer.«
Aldus beschrijft Lovendaal in zijn «Roode
n Witte Rozen» een «Octoberdag.»
Ja, de Herfst is de pendant van de Lente.
Vertelt de Lente U van ontwakend leven,
van ontluikende kracht, van jeugdige schoon»
heid, de Herfst toont U het beeld van den
ouderdom, die naar omlaag buigt en het graf
zoekt.
Daarom heeft de Herfst iets sombers, iets
kils, de Herfst maant tot scheiden, hij predikt IJ
«Alles is verschijning,
Alles is verdwijning
Op den levensstroom.»
O, een Herfstdag kan zoo droef zijn 1 Wan»
neer giijsgrauwe, stille, strakke luchten, over
het aardrijk uitgespreid liggen, heel de natuur
treurt in slapheid en triestheid, dan kan dit
beeld onze borst zoo beklemmen en dan is
alles in ons zoo geneigd mee te treuren en
mee te klagen. Dan snakken we naar wat
zonneschijn, naar meer licht en lucht en leven.
Maar te vergeefs, het nevelengordijn is te
zwaar, te dik.
Ja, een Herfstdag kan zoo droef zijn 1
Doch een Herfstdag kan ook wreed zijn 1
Herfststormwinden kunnen de natuur met
wreede onbarmhartigheid geeselen, dat de
boomen zuchten en kermen en takken zwie»
pen en buigen en breken, als verwoede winden
door de kruinen gieren en de laatste teer ge»
worden Herfstbladeren afgerukt worden en
na wat angstig dwarrelen en vluchten neer»
strijken op den morsig»kouden bodem.
Ên ook dan kunnen we mee»lijden.
Dubbel, driedubbel zwaar kunnen 's levens
zorgen en 's levensnooden op zulk een wree»
den Herfstdag op onze ziel drukken. Met
onbarmhartigheid wordt het in zulke stonden
ons op 't gemoed geworpen dat Lenteweelde
en Zomervreugde voorbij zijn en winterkou
en winterdood ons wachten.
Ja, een Herfstdag kan ook wreed zijn!
En dan is de Herfst een schrikbeeld.
Maar de Herfst kan ook zoo mooi zijn!
Herfsttinten, zacht en teer en zoo schoon
boeiden zij nimmer Uw oog?