RLOOES IGEII. voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. iSf oden Antirevolutionair Orgaan Honig's :kes,S moestuinen Lekkerbekken Puddingen Iaat 73 DAM VELD O No. 3020 ZATERDAG 31 MEI 1924 39STE JAARGANG IN HOC SIGNO VINCES EERSTE BLAD. Eeuwigheid slicht Op den Uitkijk. 350 (ft liddel en liecialiteit W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor «ie Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie, franco toe te zenden aan de Uitgevers. Reclame-SVIededeeiingen. 360 iNDEL iria, Clivia's, Cineraria's, landen, Appel, Imbozen, Roo- van -m»- 1ARN1S nden had, war er en met gemeen |en bevriende fa? haar 't vaderland Mer voor onder? 5U. ak de moeder, «grootmoeders gaf al den schat lijk hart. uurtje op de sofa fat nu de reactie Jt nog zoo goed, spanning zoo'n kan dan zal aevingen van den tvrouw. eg, die 't slechter ik had nu zoo en vertrouwelijk epraat.« rouw met warmte, we daar toch 'n 1 dan den avond amendag«. als altijd ten als Mien astig om me heen ;n tuk eisje je kijkt mamaHoewel Kerst 'n meisje ik het nog niet« lotmoeder 'n kus /ordt vervolgd.) Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 cent bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte, die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Meer dan ooit hebben we in onzen tijd behoefte aan Eeuwigheidslicht op ons aardsche pad! Wij bidden: „Uwkoninkrijk kome En wij zeggen amen op 't gebed. „Het zal vast en zeker zijn!" Geloovig wachten wij de vervuiling, 't Is niet een „open vraag" of dit koninkrijk komen zal, maar het is een zekerheidDat Koninkrijk komt en dan zal het ermee zijn als in den droom van Nebukadnezar, - gelijk die steen die het beeld omstiet en vermaalde, zelf al grooter en grooter werd tot hij de jreheele wereld vervulde, zóó zal ook rj)et koninkrijk dat komen zal het éénige zijn en waaraan alles en een ieder on derworpen is. Of beter, de kinderen des koninkrijks zullen met eeuwige blijdschap zich ver heugen, dat ze onderdanen des Konings mogen zijn en dat zal hun zaligheid wezen en alle de vijanden des Konings zal Hij verpletteren met een ijzeren schepter en aan stukken slaan als een pottenbakkersvat. Zie, als wij dit laatste zeggen Dan kijken de tegenstanders ons vreemd aan en vragen Foei! zijn dat nu woorden, die gij op uw lippen neemt en toepast op Wien gij immers noemt den „Vrede vorst" Ze begrijpen er geen sillabe van. 't Is precies dezelfde vergissing, die zij elk jaar wederom maken, als 't Kersf eest wordt met het „Vrede op aarde" wanneer ze met dat „Vrede" ook eigen lijk nooit goed raad weten. Ze kennen, helaasdien Vrede niet. En daarom is hun ook het vrederijk vreemd. En zoo hebben zij er ook geen be grip van, dat dit koninkrijk niet anders komen kan dan door een feilen, bitteren strijd, waarbij het tenslotte zoo fel toe gaan zal, dat de Koning, zelf tusschen- beide tredende den eindstrijd wint, wanneer hij alle zijne en onze vijanden onder zijn voeten vertreden en ver pletteren zal. Of het dan niet is een Koninkrijk van liefde en vrede en van aanvanke lijke zaligheid, reeds hierop aarde? Ja, zeker,in de allerhoogste mate, Als de Heilige Geest het booze hart volkomenlijk omzet en het steenen hart wegneemt en daarvoor een vleeschen hart in de plaats geeft, als dus door de wedergeboorte de kinderen des Ko ninkrijks geboren worden en zich straks in onderling verband openbaren als een heilig volk, een verkregen volk, een koninklijk priesterdom, dan, ondanks veel overgebleven ongerechtigheid, blin ken liefde en vrede uit. Dan zegt de wereld van hen, al heb ben ze, helaasonderling vaak nog zooveel overgebleven twist: Ze hangen toch altijd weer als een klit aan elkaar, 't is wonderlijk met dat volkje. Dan heeft die wereld toch respect voor 't geen dat volk, naar zij 't zegtvoor zijn gods dienst over heeft.", dan heeft zij toch eerbied voor de werken van liefde en barmhartigheid. Dan moet die wereld op haar bést, zooals Gods gemeene gratie nog in haar werkt, erkennen dat ze de maatschappij niet graag zonder dat volk-des-koninkrijks, met al zijn hebbe lijkheden en eigenaardigheden, zou zien voortleven, omdat dan een zeer noodzakelijk bestanddeel zou worden gemist. Daarin nu steekt een groot deel van onze kracht. Temidden van het leven dezer wereld. Die wereld toch, de gedachte nu ge nomen in den zin, waarin satan ze nam toen hij Christus, „al de koninkrijken dezer wereld", van zijn wereld dus, zijn (vermeend koninkrijk geven wou. Die wereld haat het koninkrijk der hemelen. En haat dies ook de kinderen des Koninkrijks. Daaromtrent behoeft ge u nooit eenige illusie te maken Die haat smeult, ge lukkig vaak slechts voort onder bergen van asch, zoodat ge u haast niet kunt voorstellen, dat hij daaronder toch nog gloort .laat er maar eens een stormwind opsteken, de asch verstuiven, en ge zult eens zien, hoe het nooit gebluschte vuur weer opvlamt. De geschieden heeft voorbeelden ge noeg. Maar op dien „haat" kom ik in een slot-artikel nog wel terug. 'k Heb het nu eerst over „onze kracht" Die schuilt vooral daarin, om het zoo eens in een algemeene formule saam te vatten, dat we temidden der wereld waarin we leven, wat betreft handel en wandel, maatschappelijk leven en poli tiek en geheel onze levensopenbaring, ons laten bestralen door het licht der eeuwigheid Want in die wereld werkt tweeërlei beginsel. Vooreerst dat van den vorst der duis ternis, 't welk niet anders blaast dan haat. En ten andere de „gemeene gratie" waardoor die wereld vóéit, dat ze 't toch eigenlijk zonder het element van de „kinderen des koninkrijks" niet stel len kan. Dat laatste besef moeten wij verster ken. Door dadendoor ons voorbeeld. Daarin vinden we onze kracht. Twee voorbeelden, ten besluite. Toen het dr. Kuyper, trouw gesteund door Rutgers, Keuchenius e. a., gelukte om de „kleine luyden" te bewegen tot het stichten eener school voor Hooger Onderwijs, toen kwam niemand minder dan Allard Pierson hen gelukwenschen, met de betuiging, dat hij in dit feit een stuk volkskracht zag en hoop voor de toekomst. In het feit n.l., dat daar een volksdeel zag, 't welk niet vroeg om „brood en spelen", maar om mannen- van-beginsel naar dén eisch van hun weg. En later is dit door prof. Hol- wierda uit Leiden nogeens met kracht bevestigd. Daar hebt ge ten tweede de armen zorg. Een sterke zuiging wil van de Staats zorg maken het een en het al. Maar hoe meer de gemeente zich inspant, gelijk ze doet om haar roeping ten op zichte der armen te vervullen, hoe meer de besten van de overzijde tot bezin ning komen en toestemmen, dat in die broeder- en zusterhulp toch een element schuilt van groote kracht,, waarvoor de wereld dankbaar moet zijn. V" Cijfer-.muziek. Och, luister es éven naar cijfers. Ge kunt het gerust doen Want cijfers jokken niet en voor de waart heid der cijfers staan we in. Amerika, wel is »in den oorlog» geweest. Engeland, als men weet óókNederland niet. Nu neem ik de Begrooting van '24. En ik vraag naar het «tekort». «Tekort zegt de Amerikaan. «Wij hebben in '24, naar begroot wordt 15 procent overschot l «Tekort schudt de Brit het hoofd. «Wij hebben vijf procent over. Nu is de beurt aan Nederland Nederland heeft 20 procent te kort. Dat wil dus zeggen: tegen elke 100 millioen, die het uitgeeft staat slechts 80 millioen aan ontvangst En Nederland is. niet «in den Oorlog geweest«. Ja, maar! zegt ge: de mobilisatie! Zeker, die hééft geld gekost. Naar de Oorlog heeft aan Engeland en aan Amerika nog veel méér gekost, wergeet dat niet Wil ge 't weer in cijfers zien Welnu dan om de rente van de staatschuld te betalen heeft Amerika voor '24 noodig niet minder dan ACHT EN DERTIG procent van alle Staatsinkomsten en Engeland VIER EN DERTIG procent. Nederland slecht. DERTIEN procent. En toch, waar die eerste twee landen nog overhouden, komt Nederland twintig procent te kort. Zóó ziek onze Staatshuishouding is V' Groot Verschil. Adama van Scheltema werd begraven. Ongetwijfeld 'n dichter van naam. Die door het socialisme werd beziéld. Aan zijn groeve werd hij gehuldigd, ook door Jan Musch, die verzen van den ontsla? pene heeft gezegd en die tenslotte zijn hoog? tepunt bereikte in het met groote bezieling gereciteerde vers «De Daad«, «En wie die hunne vaandels Tot éénen rozenrooden band, Die voor een nieuwe wereld vechten En stemmen voor 't beloofde land Dat zijn de muiters en de makkers, Dat zijn de taaie rooie rakkers, Dat zijn de sloopers van den staat Dat is de daad Toen Bilderdijk begraven werd speelde 't orgel van de Sint Bavo 't Hijgend hert, der jacht ontkomen, Schreeuwt niet sterker naar 't genot Van de frissche waterstroomen, Dan mijn ziel verlangt naar God« En toen Kuyper uitgedragen was, zong al 't volk bij zijn graf Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht, Uw vrije gunst alleen wordt de eere toegebracht. Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen, Door U, door U alléén, om 't eeuwig welbehagen Het verschil, niet waar? is groot: Maar is het «nadeelig saldo«b ij ons? 40 cent per regel. is een minder vleiende naam voor hen wier smaak zoo fijn ontwikkeld is, dat zij geen bevrediging vinden in voed sel, dat daaraan niet tegemoet komt. Men moet er echter rekening mee houden. De meest verstokte lekkerbek is voldaan door Gefabriceerd met Honig's Maïzena. V Mis. 't Gaat nu met Colijn toch vast mis. Vooreersthij heeft 'n auto besteld. Bij een der eerste?klas?fabrikanten en 't zal dus wel geen Fordje of Fordjesmaat zijn, maar 'n mooie, glanzende, zachtrijdende motorcar. Gelijk er al zoovéél zijn in ons land Jawel, zekerMaar je begrijpt, Colijn betaalt dat mooie dingsigheidje je weet, hij is de man die de kinderen «van de borsten der moeder afrukt« hij betaalt het met het traditioneele «bloed en zweet« der arbeiders 't zij van de blanke hiér, of als die zich niet weerloos laten «tappen,dan van de bruine in de Oost 1 Bovendien, hij is naar Brussel geweest. Altijd een symptoom van bederf. Je weet 't van Kuyper's «glaosje bier.« 't Zou mij niets verwonderen, als Colijn es hier of daar op 't terras van een wereldsch boulevardsrestaurant een «kleintje koffie« ge? nomen had. Da's 't begin van het einde. Kijk er 't eerstvolgend nommer, de prenten, in «De Notenkraker« maar op na Nadruk verbodea. Mijn «tekst moet 'n keer wachten. Dat is ook niets ergik heb er als 't daar? aan toe is, mijn lezers weer gauw genoeg »in« gebracht; er is nu op 't oogenblik iets dat me méér bezighoudt en mijn ervaring is, dat ook de lezers 't meest er aan hebben, als iemand schrijft over datgene waar zijn gedachten 't meest bij zijn bepaald. En nu las ik iets, dat me trof. Kort gezegd, komt 't hierop neer: In twee onderscheidene bijeenkomsten van Christelijk Overheidspersoneel, 't dóét er niet toe waar, werd klacht gehoord over onze christelijke pers, die n.l. in de laatste maanden en met name sinds de salaris?malaise opkwam, niet genoeg met de belangen van dat perso? neel zou gerekend hebben. Natuurlijk, dat trok ik me aan. Omdat ik ook tot «de pers« behoor. Wat men van de »overzijde« zegt, laat mij In den regel vrijwel onverschillig, 'n Héél enkelen keer is 't mij gebeurd, dat ik me een weinig had vergalloppeerd, want hij is een volmaakt man, die in woorden nooit strui kelt en dan heb ik, zoover ik weet zoo'n »lapsus« ook dadelijk hersteld. Maar in den gewonen regel Als het gaat om den inhoud, den geest, de richting enz., waarin onze pers schrijft, dan laat zij zich door den tegenstander niet de richting aangeven en laat hen praten, ook desnoods schimpen. Wanneer echter mannenbroeders, die wij al hebben we op sommiger optreden ernstige critiek te oefenen, toch kennen als »broeders« een verwijt doen, dan hebben we, ook al treft het ons niet persoonlijk, maar «de pers», ons daarover ernstig te beraden. Gelijk ik bij dezen ook wil doen. Ik zeg vooraf, dat ook ernstige overweging mij in hoofdzaak niet tot veranderde gedach? ten heeft gebracht, maar van mijn «ernstige overweging« wensch ik toch aan ambtenaren en nietsambtenaren, aan officieele personen en «gewone particulieren» blijk te geven. Zij kunnen dan oordeelen 't geen ik zeg. Men kan 't er tenslotte al of niet mee eens zijn, maar niemand zal dan kunnen zeggen, dat ik de bovengenoemde klacht, tenminste wat m ij n aandeel aan «de pers« betreft, niet eerlijk en rond besproken heb. Dan eerst twee opmerkingen vooraf. Er is één kant aan de zaak, waarvan ik er? kennen moet, dat de critiek recht spreekt en ik zal ronduit zeggen, waarin. «De pers« mêe leidt de publieke meening. Nu is, terecht, in onze a r. pers al deze maanden door, ronduit gezegd, dat het zonder aanmerkelijke verlaging der ambtenaars?salaris? sen niet zal gaan. Daarin was «de pers« oprecht. O, zeker! véél makkelijker was 't geweest als zij een groot geschreeuw had aangeheven over de booze plannen der Regeering, doch dan was, tenminste onze pers, niet oprecht geweest. Wie toch zulk een geschreeuw aanheft. Die geeft daarmee te kennen, dat er nog andere weg is. Er is echter géén andere weg dan de inflatie, de waardevermindering van het geld. Kómt die werkelijk, dan weet ieder zeer goed, en het voorbeeld van Duitsch? land, België en Frankrijk heeft het geleerd, dat dan de ambtenaren er nog heel wat slechter aan toe zijn dan met een vermin? dering van 16 tweederde procent Men mag daar 't oog voor sluiten Den kop steken in 't zand: Doch die waarheid wischt niemand uit Ook al onze ambtenaren met elkaar niet. Laten ze maar eens éven hun zustervakver? eenigingen in de genoemde landen vragen, dan weten ze direct wat het dalen van den gulden voor ambtenaren beteekent en hoe zij in een minimum van tijd over de 16 tweederde procent héén zouden zijnEn «onze pers«, die dit wél inziet, zou zooveel regels, zooveel leugens geschreven hebben, als ze meegedaan had in het koor van de klagers en de schreeuwers, Doch d i t heeft «onze pers« verzuimd. Of althans niet voldoende betracht Ons volk en zijn lezers de verkeerde ge? dachte te ontnemen, als zouden die ambtenaren eigenlijk te véél, misschien wel veel te veel verdienen, zoodat er heel gemakkelijk wat af kon en van wat er overblijft het groote gros der ambtenaren nog best vet soppen kan. Dat nu is over 't geheel onjuist. En die gedachte moet tegengegaan. Ik heb onlangs het bekende «Bezoldigings? besluit« nogeens doorgekeken en ik moest eerlijk erkennen, dat het alles door elkaar ge? nomen voor den ambtenaar, die bescheiden in zijn stand leeft, op z'n tijd trouwt, een aantal kinderen heeft enz. en daar moet men toch mee rekenen, nu waarlijk niet zoo'n »vetpot« geeft. Er z ij n natuurlijk genoeg «plooien». Zoo vind ik, dat voor bepaale, eenvoudige baantjes, waarvoor bijna of heel geen oplei? ding, bitter weinig kennis enz. noodig is en dat eigenlijk niet veel anders dan Wat loop?, copiëer?, conciergewerk enz. is, titels zijn uit? gedacht en in verband daarmee maxima aan salarissen gegeven worden, die in 't particulier bedrijf eenvoudig niet zouden voorkomen. Maar wat nu de echte »werkers« aangaat Werkelijk, dat was en is niet zoo, dat die met hun ongekort salaris er zoo feestelijk van konden huishouden. Wel, natuurlijk de »jongelui«?op?jaren. Of ook de gehuwden?zonder?kroost. En daarom zou een reformatie in den geest van krasse vermindering voor vrijgezellen e.d.g. en flinke toelage voor kinderrijke gezinnen zeer zijn toe te juichen. Doch men weet, hoezeer dat ingaat tegen den geest der eeuw. Elke stap in die richting moet met haast worden gedaan. Voor dat dogma «Gelijk loon voor gelijke arbeid», wat een leugen is, want t e n zij dat allen even hard luieren gaan, zal 'tzoo b 1 ij v e n, dat de een veel meer presteert dan de anderVoor dat dogma ligt de gansche linkerzijde in adoratie geknield en Rechts, daar kun je tegenwoordig geen peil op trek? ken wanneer dit eens belieft éénsgezind te zijn. Doch hoe dit alles zij »De pers« had er méér de aandacht op moeten vestigen, dat salaris?vermindering bij het groote gros der ambtenaren niet afgaat van den overvloed, maar bepaald een lastig bekrimpen, ja in wat grooter gezinnen een nijpende bezuiniging moet teweegbrengen en dat van niet weinige onzer trouwe en plicht? doende ambtenaren een zwaar offer wordt gevraagd. Dat tekort zij hier eerlijk erkend. En voor zoover mogelijk alsnog hersteld. Mijn tweede opmerking is, dat ik art. 40 rusten laat. Het is ingetrokken en over de wettigheid daarvan zal allicht de rechter uitspraak doen. Stel eens, dat die ware «ten gunste« der amb? tenaren, dan kan ik hen daarmee waarlijk geen geluk wenschen, want de Regeering zou dan móéten komen met zulke drastige maat» regelen van inperking van diensten, verhooge pensioenkorting, uitbreiding van diensttijd, enz. enz., dat ze er waarlijk nog niet beter van werden. Maar nu vérder is de grief tegen «de pers« onjuist. Laat ik eens rustig probeeren die critisee* rende ambtenaren te overtuigen en gaan we na, wat hun grieven zijn. Vooreerst, zeggen ze, de Regeering houdt geen »overleg«. Op d i t punt nu doet en deed «onze pers« niet anders dan vasthouden aan de aloude antirevolutionaire beginselen en deed ze dit niet, maar glijdt ze af op 't revolutionaire spoor, dan kan ze de pen wel neerleggen, want dan doet ze meer kwaad dan nut Er z ij n niet twee partijen, nl. de Over? heid als «werkgeefster» en de ambtenaar als »werknemer«. Er is de Overheid, die door middel harer ambtenaren haar (Overheids)» taak volbrengt. Zij vraagt die ambtenaren advies. Goed, hoe meer hoe beter Advies over den gang van den dienst. Advies, ook over de salariëering. Maar tenslotte, de Overheid regeert. En dat zijn niet de »ministers«. Dat is «de Kroon«, in gemeen overleg met de »Staten?Generaal«, en «de Kroon« door middel van haar ministers. Als nu de ministère namens «de Kroon« komen bij de »Staten?Generaal« met finan? cieele plannen, waarvan zij zouden zeggen «Mijne heerendit is nu het voorstel van ons, ministers, èn van onze ambtenaren ge* zamenlijk«, dan zou die Staten?GeneraaI zeer terecht zeggen «Mijne heeren ministers wij hebben met U en niet met uwe ambtenaren te maken; gij zijt volgens de Grondwet aan* sprakelijk en uw ambtenaren niet En dan {had de Staten*Generaal volkomen gelijk. O f ook, stel eens de Regeering kon de »eischen« harer ambtenaren niet voor haar rekening nemen en zou bereid zijn, deswege haar taak neer te leggen, zoo zou gansch Nederland, van de Eems tot de Schelde toch opspringen en zeggen «Mijne heeren n u zet ge toch ons gansche constutioneele Staats? recht op zijn kop! ministers bieden hun ont? slag aan bij conflict met de Staten?Generaal, tl

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1924 | | pagina 1