voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Orgaan 120 VOEDER en. Bindmiddel Honigs Maïzena i IN HOC SIGNO VINCES Als No. 3016 ZATERDAG 17.MEI 1924 39ste JAARGANG ESFABRIEK DORDRECHT EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. Uit de Pers. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers De gehuwde Vrouw. Reclame-Mededeelingen. o eden en 'ogen ge» wanneer ïumeurd, oo voort, u het nog en zeker tandsver* jpgewekt zondheid A Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling. BUITENLAND bii vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS W. BOEKHOVEN ZONEN SO MME LSD IJK Telef. Interc. No. 202 -* Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. ig, indien t met ier of mo- 5 kuiken- verkrijg- ich tot de jscourant aanvraag TG.Klein 10 per K.G. opbrengst Dirksland Ziehier direct groot onderscheid De wijze, waarop velen onzer tegen standers en waarop wij de positie der gehuwde vrouw beschouwen. „Velen" onzer tegenstanders. Opzettelijk spreken we wat vaag. We noemen geen cijfer of procent. 't Staat toch zoo, dat wij de positie der gehuwde vrouw bezien in 't licht der Heilige Schrift en dat deze ziens wijze eeuwen lang de publieke meening is geweest van ons volk in zijn geheel. Lang werkt dit nog na. En zoo vinden we dan vaak nog veel van ónze opvattingen in de kringen Cvan hen, die overigens wat het open bare leven betreft, geheel met de Schrift gebroken hebben. Doch hun getal neemt uiteraard af. Zij hebben geen wortel in zichzelven. En daarom hebben we met hen wei nig te rekenen zij oefenen zekere rem mende kracht, waarvoor we dankbaar kunnen zijn, maar die toch in de toe komst steeds minder te merken zal zijn. Wat nog nawerkt uit vroegere tijden en toestanden, sterft steeds meer weg en voor de nieuw opkomende ideeën, die uit eigen wortel opkomen, is aan die zijde de toekomst. Welke dan die ideeën zijn Men ziet daar in de gehuwde vrouw weinig verschil met de ongehuwde. Zij ging slechts een contract aan. Zooals de ongehuwde dit op ander terrein en in ander opzicht ook kan «doen en ook vaak doet ft 'n Soort contract-van-samenleving. Man en vrouw beiden zien er voor deel in, of ook achten het te zijn tot hun wederzijdsch genoegen, dat hij zijn jonggezellen-leven en zij haar bestaan van vrouw-alléén, opgeven, om voortaan samen te gaan wonen en samen te leven. Hieruit volgt reeds, dat er tusschen hen van een huwelijk voor het leven moeilijk sprake kan zijn. Zulk een verdrag moet ontbonden kunnen worden. Hoe licht immers kan het gebeuren, dat de twee verbondenen in hun sa menleven ggén voordeel en geen ge noegen meer zien: dan zou het immers dwaasheid zijn, hen te verplichten het toch voort te zetten De twee worden dan ook niet tot één. Ze vormen eigenlijk geen gezin, waar in een hoofd is en waarin leden zijn; het blijven er twee naast elkaar, die dan ook vaak elk hun eigen leven van vóór het trouwen blijven voortzetten, gereed om dit elk oogenblik weer op de oude wijze op te vatten, zij 't al niet in de praktijk, omdat gelukkig ware liefde hen vereenigt, dan toch in de theorie. Op allerlei gebied werkt dit door. Zoo willen b.v. onze tegenstanders met alle geweld de gehuwdé vrouw handhaven op haar post of in de be diening, die zij vóór het trouwen had. Zij zelf moet in elk geval beslissen, of ze haar echtelijke plichten al dan niet vereenigbaar acht met de plichten van de betrekking, welke zij bekleedt Ze kan meenen van niet. Dan is dit haar vrije verkiezing. Ook kunnen zij en haar man het echtelijk contract zoo opvatten, dat hij voor zijn deel de zorg op zich neemt voor het gemeenschappelijk inkomen. Verkieslijk fs dit eigenlijk niet. Het bindt n.l. te veel. Mocht, wat toch mogelijk isde ure slaan dat de twee weer uit elkander gaan, dan heeft vanzelf de partij die sinds langer en korter tijd de verdienste opgaf, de slechtste kans en dit geldt ™e.t,n,an!e voor de vrouw, die toch altijd blijft het „zwakkere vat." 't Meest in de lijn ligt eigenlijk, dat ook na het huwelijk elk zijn eigen betrekking aanhoudt. De verdienste gaat dan in één pot. Of elk der twee brengt kostgeld in. En uit de gemeenschappelijke ver dienste wordt dan bestreden al wat er voor het samenleven, voor de opvoeding der kinderen enz. noodig is. „Wat een leven zegt men allicht. Och als men met twee hoogstaande en edeldenkende menschen te doen heeft, dan kan het toch nogVwel een behoorlijk saamleven geven. De verhoudingen in zulk een „gezin" zijn geheel anders dan in een echt naar den Woorde Gods. Het is en blijft een tweeheid. En ook waar het gezin zich naar bui ten openbaart, daar zijn en blijven het altijd twee geheel vrije, onafhankelijke, los van elkander optredende personen, waarvan het iets geheel gewoons is, dat de een ja zegt en de ander neen dat de een zoo stemt en de ander zoo. 't Vloeit voort uit den aard van zulk een „gezin". De twee kunnen in 't politieke leven op dezelfde wijze optreden, maar dan is dit bloot „toeval", 't kon ook evengoed precies andersom zijn. Ze laten elkaar geheej „vrij".. Net als ze zich evenmin bemoeien met elkanders burgerlijke betrekking. Ze mogen er eens met elkaar over praten, doch daar blijft het bij. Elk gaat voorts zijn eigen gang. Dat het gezin een eenheid is en dat dit ook in 't politieke leven behoort gezien te worden, daaraan wordt niet gedacht. Ook de kinderen moeten bij 't opwassen zelf maar uitzoeken, wat kant zij op politiek terrein willen uit gaan, elk zijn smaak En zoo zal men vanzelf in dergelijke moderne gezinnen krijgen een staalkaart van politieke meeningen en dit zal niet zijn een bijzonderheid, zooals een witte raaf onder de vogelen is, maar 't zal uit den aard en het wegen van zulk echtelijk saamleven vanzelf voortvloeien Man en vrouw volgen hun eigen weg. Zijn ook in 't politieke leven twee. Alzoo mag het onder ons niet zijn V Royaal. Hij was onderwijzer»op»wachtgeld. »Sinds vele jaren», zegt het bericht. En had het bést, want pet af voor den man, daar zit spirit in want hij had zich een drukke accountants=praktijk weten te sticht ten en hij dacht er niet aan om most en vet* tigheid te verlaten, ergens als onderwijzer te gaan solliciteeren en te gaan zweven over 't klein»kinder*kreupelhout. Maar zijn »wachtgeld«, daaraan dacht hij wèl. Inde het precies op tijdtrouwens, alles volgens de Wet. Totdat, dezer dagen, zijn gemeenteraad hem plotseling benoemde in een vacature als hoofd* der*school. De man bedankte pardoes. O f de accountanterij ook opbracht Maar zijn wachtgeld is=ie nu kwijt. Jammer, zal*ie zeggen van die snoepcenten maar me dunkteen nieuwe wachtgeld* regeling is toch wel noodig, ik dacht altijd, dat die was om voor plotseling gebrek te behoeden en niet dienen mocht als speldegeld voor moeder*de*vrouw, wanneer papa zoo ge* lukkig was allang een heel wat loonender betrekking te krijgen Men schijnt in vóórtijden toch wel wat royaal geweest te zijn 1 Nadruk verbode*. Als iedereen heb ik twee grootvaders gehad. Den eenen, naar wien ik héét, heb ik nog gekend en ik schaam mij eigenlijk nóg, als ik er aan denk, niet over m'n grootvader, maar over mijzelf. Want 't was in den tijd, toen h ij «afgaande onder de mannen« was en ik 'n opgroeiende knaap, 'n «schietwilg» als ze me scholden, omdat ik zoo mager bleef en zoo snel in de lengte groeide. Men weet hoe zulke jongens vaak zijn. Ze hébben ook hun goede eigenschappen en ik had ze, vermoed ik, ookmaar ze kunnen machtig eigenwijs zijn en gewei* dige opsnijders, braniënde opscheppers. Ik nu maakte geen uitzondering op dezen regel. Och 1 later maakt 't leven je wel klein En als 't dan zoo ver komen mag, dat Gods Geest ook die restjes nog opruimen komt, dan is de mensch op dat punt wel waar hij wezen moet, ik wensch het velen mijner lezers toe. Om tót mijn jeugd terug te keeren. Bij mijn vader hoefde ik met mijn jon* gens*blaque niet aan te komen en bij m'n moeder evenmin. Die wisten wel, wat vleesch, of liever wat botten ze aan zoo n opgroeien* den knaap in de kuip hadden, en als ik m'n branie wat al te parmantig afvloeien liet, dan werd me zeer nadrukkelijk verzocht te zwijgen. Maar grootvader, dat was iets anders. En grootmoeder was nóg iets anders 1 Daar kon de jongen maar opscheppen en zijn woorden maakten zichtbaar indruk op die verouderde menschen en daarom kan ik 40 cent per regel. voor soepen, groen ten, vruchten, sausen e.d., is Honig's Mai- zena onontbeerlijk. Het verhoogt de smaak van de gerechten, zoodat in geen enkele keuken mag ontbreken een pak Let op de sluitzegels als kenmerk van echtheid. me soms nóg schamen, als ik er aan denk wat dunk ik hen soms van mezelf trachtte te geven, want ik heb 't is niet altijd een geluk de eigenaardigheid, dat ik zeer sterk reageer op de herinnering mijner jeugd en vele daarvan nu nóg doorleven kan, of het thans gebeurt. Dat over mijn eenen grootvader. En nu moet ik me eigenlijk alwéér schamen, maar zoo komt een mensch aan geen eind, want nu merk ik, dat ik feitelijk bezig ben mijn eenen grootvader te gebruiken als een hulpbrug om bij den anderen te komen, waar ik van 't begin af ook eigenlijk wou z ij n. Dien anderen heb ik nooit gekend. Hij stief vóór mijn vierde jaar en m'n uiterste herinnering kan ik slechts t o t dat vierde jaar terugbrengen. Maar ik heb van hem gehoord. Vader en moeder vertelden van hem. En toen ik wat grooter werd, interesseerde mij vooral het feit, dat grootvader in zijn woonplaats een der voormannen was geweest der Scheiding van '34. Daar kon moeder nog van vertellen. Zijzelf was «in de schuur« gedoopt en groot* vader kon dat indertijd 'zoo smakelijk ver* tellen, hoorde ik, hoe ze vóór de godsdienst* oefening afspraken Eerst maar doopen, en dan preeken want daar waren er, vermoed ik, meer dan twintig bijeen, zoodat men lang niet zeker was, dat de »kerkbeurt« ongestoord kon worden volbracht en dan waren in elk geval de kinderen gedoopt. In grootvaders woonplaats stond hij vrijwel alleen. En toen de vervolging wat luwde, was 't onmogelijk, hoe bescheiden ook, daar een gemeente te stichten, zoodat hij en de zijnen altijd 's Zondags elders heen moesten looper>, om de prediking te kunnen bijwonen. Het was een andere tijd dan n u. Al zijn er natuurlijk ook thans wel, met name op 't platteland, die wat afgelegen wo= nen, alom wordt dan toch het Evangelie zuiver verkondigd en de streken, waar men niet anders kent dan roomsch of modern, zijn zeldzaam geworden in Nederland. In grootvaders tijd was 't anders. Naar zijn gewone kerk gaf 't minstens drie kwartier loopen langs een modderpad in den winter, een stofweg 's zomers. Maar men zag tegen een «loopje» niet op De menschen waren in dien tijd nog niet zoo stevig gefondeerd in de kerkrechtelijke beginselen als n u en grootvader zou raar opgekeken hebben, wanneer iemand hem be* straft had, omdat hij des Zondags niet opging in zijn eigen kerk, maar elders den Dienst des Woords zocht. »Watblief?« zou hij hebben gevraagd. »'t Zal toch zeker net eender zijn, of ik in X of in Z onder 't gehoor kom ik loop immers niet anders dan de beproefde waar* heid na Wat dat betreft, had men toen weinig oogen* des*onderscheids. En als hier of daar een gezocht prediker, een dierbare leeraar, een diep*ingeleide in de Waarheid preeken zou, dan liepen, reden en voeren de »vromen« van heinde en ver op zoo'n plaats af. Anderhalf uur loopen, was niet erg. Ze kwamen dan wel bezweet, bestoven, be* modderd in de kerk, maar ze hadden honger, de menschen 1 Het volk hongerde naar het waarachtig, hemelsch Brood en al duurde de preek dan ook volle twee uur, als de leeraar maar wist te, spreken naar het hart van Je* ruzalem, dan was alle moeite en inspanning vergeten en knikten de eenvoudige mannen en vrouwen elkaar na 't einde toe «Daar kan 'n mensch weer 'n week op teren, niet, jong?« En toen, na dien eersten tijd, waarin uit den aard der zaak de godverheerlijkende en menschvernederende prediking, die men zoo lang had moeten missen, eenzijdig op den voorgrond en in 't centrum der belangstelling stond, toen, zeg ik, een volgend geslacht zich ook ging bezighouden met de toepas* sing van 't gehoorde en gepredikte op allerlei terrein Toen men eigen scholen ging stichten De zaak der zending bevorderen De bijbelverspreiding ter hand nam; Toen men er iets van ging begrijpen, dat de zaak des Heeren ook kon en moest be* vorderd worden op het terrein der politiek, derwetenschap zelfstoen was 't in figuurlijken zin weer 't zelfde verschijnsel men zag tegen een langen weg, tegen wat stof en slib en slijk niet opwas het niet voor des Heeren zaak? En moest men niet' met elkaar worstelen tegen den stroom op Wat hééft het soms een moeite gekost, eer hier of daar een christelijke school was ge* sticht 1 Men had «de Wet van '20« nog niet Ja, thans gaat het weer wat moeilijker, omdat er eenvoudig geen betalen aan was cn het hier en ginds te zwakke beenen bleken, dan dat men de weelde der vrijheid en gelijk* stelling verdragen kon, maar er i s toch een tijd geweest dat, wanneer de nota met 't verlangde aantal leerlingen slechts werd inge* diend, 't gemeentebestuur u de school op 'n presenteerblaadje thuis bracht en ge zoodra de zaak liép maar een nieuwe nota had uit te schrijven voor het Rijk, dat prompt voor betaalmandaat zorgde, waarop de onderwijzers hun salaris konden krijgen. Maar vóór '20 ging 't even anders. En nóg veel vroeger ging 't héél anders! Ik heb wel dorpjes gekend, waar men er twintig jaar over deed, elk jaar de Unie*collecte en andere inkomsten in 'n schoolfonds stor* tende, waaruit dan, eindelijk 1 eens een school* met=hypotheek, o zoo sobertjes kon worden gebouwd. Eerst had men dan 'n geslacht lang ge* wurmd En een volgend geslacht plukte de vrucht. Maar als dan ook zoo'n school eindelijk kon geopend worden, dan zag men tranen van dankbaarheid in de oogen der moeders* in*Israël en dan stonden daar stoere, gebruinde kerels met ringbaarden, die den dankpsalm niet konden meezingen, zoo stokte het hun in de keel en zoo vloeide hun hart over van dankbaarheid, waar zijzelf in hun jeugd dat voorrecht niet hadden kunnen genieten, dat nu hun kinderen dan toch. christelijk onder* wijs ontvangen zouden. En wat de kinderen betreft 'k Heb ze zelf, toen ik vele jaren geleden bij 't onderwijs was, op school gehad, die eiken morgen kleine anderhalf uur kwamen loopen en eiken avond denzelfden weg weer terug togen, terwijl ze de openbare school om zoo te zeggen, vlak in de buurt hadden staan. Zoo ging 't op allerlei gebied. Daar hadt ge *b.v. den Gemeenteraad. Dat in een kerkelijk*orthodoxe gemeente een liberale gemeenteraad de lakens uitdeelde, och 1 er was een tijd dat dit in sommige streken dorp aan dorp regel was Die liberalen waren de »heeren«. Met grooten invloed op het dorp. Burgemeester, secretaris, docter, notaris, schoolmeester, enkele renteniers, twee of drie groote landeigenaars en eenige rijke, zich noemende en achtende »verlichte« boeren, vormden met elkaar een club over welks in* vloed men niet licht moest denken. Ik weet het nog uit den tijd van mijn vader. Die stond ergens op een dorp aan 't hoofd van een christelijke school, waarop wel een paar honderd kinders gingen, zoo van her* vormde, als gereformeerde ouders, ver over de meerderheid der bevolking had er indertijd in '79 het »Volkspetionnement« geteekend, dus een overwegend orthodox dorp. Maar de raad was er overwegend liberaal. Er zaten, nu ja'n paar water*en*melk* orthodoxen in, trouwe kerkgangers maar bij de vrijzinnigheid lagen ze voor 'n oortje thuis. De gemeente werd liberaal geregeerd. Er was kermis en allerlei feestspul. 't Schoolgeld op de openbare school was wat of niemendal en allerlei postjes enz. waren steeds voor de «vriendjes». Daar kwamen enkelen tegen op. Zij belegden een vergadering tegen den tijd, dat er weer Raadsvergader'ng gehouden moest worden en mijn vader moest natuurlijk het spits afbijten, leiden en een speech houden. Hij verdedigde toen drie stellingen, die dat weet ik nog goedvoor een paar weken in dat kleine kringetje evenveel beroering ver* wekten als die van Luther in Europa. Eerste stelling was De Raad van X d e u g t niet. Tweede stelling: Een Gemeenteraad moet zooveel mogelijk zijn in overeenstem* ming met de heerschende denkwijze van de bevolking. Derde stelling Het wordt daarom hoog tijd, dat X aan een anderen en beteren Raad geholpen wordt. Het dorp stond gewoon op stellen 1 Als de vrijzinnigheid mijn vader tegen kwam, draaide ze hem den nek toe en de vrijzinnige jeugd schold hem uit. Maar intusschen hadden »wij« candidaten gesteld. Ze vielen, zij 't dan ook met eere. Dank zij 't beperkte kiesrecht en dank zij de vrijzinnigheid, die het volle gewicht harer persoonlijkheid ingezet had. Maar «wij« hadden een begin. De opgerichte kiesvereeniging breidde zich uit. En al was de weg lang en stoffig en slijkerig, »wij« hielden vol. Een tweede periodieke verkiezing werd wéér verloren. Maar »wij« lieten prof. Fabius es komen, die dat in dien tijd zoo onnavolgbaar kon doen, om de «politieke misdaden der vrijzinnigheid» eens uiteen te zetten. Daar hadden de heeren niet van terug. En toen kwam de tusschentijdsche verkie* zing, waarbij de vrijzinnigen met een erkende stroopop kwamen en wij onzen allerbesten candidaat naar voren schoven, van wie de vijand spijtig erkende, dat het 'n »orthodoxe« was «met een heldeten kop«, die als eersteling plaats kreeg in den Raad. Thans is daar een a.r. burgemeester, zijn er a.r. wethouders, staan er drie Chr. scholen voor één, en bloedt er de openbare school dood, Maar de weg is lang, moeilijk, steenachtig en modderig geweest. Doch o p dien weg, dat wilde ik onze »jongeren« maar eens zeggen, genoten wij vaak wel zegen van den Heere onzen God. UITKIJK. «Ned. en Oranje«, het orgaan der centrale Anti*Rev. Kiesvereeniging te Amsterdam drie» start Ontevredenheid en onbillijkheid. Onze muren zijn getooid met een afschu* welijke plaat, voorstellende een arm, een klauw met schrikkelijke nagels en daarnaast: Colijn grijpt naar het arme schoolkind. Als men zooiets ziet en erover nadenkt, dan wordtmen verbijsterd door de opeen* stapeling van verkeerde voorstellingen, ver* dachtmakingen en onwaarheden. Colijn was de man van de Vlootwet; Co* lijn is de man van de onderwijsverslechtering. Onze tijden zijn bang en zwaar! Nu te regeeren is waarlijk niet benijdenswaardig het is een voortdurende zelfverloochening. Colijn geeft zich geheel en al en men heeft hem als redder begroet. Maar natuurlijk komt hij niet met St. Ni* kolaas=surprises, doch met loons* en salaris* verlaging en belastingverhooging om erger te voorkomen, n.l. inflatie van onze munt. Als deze eerlijke, vrome, maar ook bij uit* stek deskundige man herhaaldelijk zegt, dat dit zijn bedoelingen zijn en de linkerzijde trekt het in twijfel, dan zeggen we een wrange vrucht van de partijpolitiek. Maar dat leden der A.R. Partij, die zelf door de maatrelen worden bedreigd of getroffen en die soms in deerniswaardige om*

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1924 | | pagina 1