Antirevolutionair
Orgaan
voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
IN HOC SIGNO YINCES
lx 3010
ZATERDAG 26 APRIL 1924
EERSTE BLAD.
Klok en Leven.
Op den Uitkijk.
39ste JAARGANG
W. BOEKHOVEN ZONEN
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers
M'
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SO MME LSD IJK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.- per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Ons betoog kan ditmaal kort zijn.
En dan geven we dadelijk toe, dat
er op één punt onder ons verschil van
ineening zou kunnen zijn, n.l. wat be
treft de openbare klok en dat we, 't
zekere voor 't onzekere nemende, om
ook allen schijn des kwaads te ontgaan,
't nog maar 't beste zouden achten,
om de klok in elk geval op Regeerings-
tijd te zetten.
Natuurlijk zijn er grensgevallen.
Niet alle klokken zijn eigendom van
het burgerlijk bestuur. Ook vele „vrije
kerken" bouwden in den laatsten tijd
een toren met een klok. 't Komt zelfs
voor, dat particulieren, b.v. horloge
makers, of stichtingen enz. een uit
ziekende klok aan hun voorgevel beves
tigen.
Doch dit is alles bijzaak.
Al achten we 't betwistbaar,
Om onze aandacht .op de hoofdzaak
te vestigen, laten we verder die klok-
kenkwestie onbesproken.
Het sop is de kool niet waard.
Zoodra de bevolking eenmaal wéét
onze klok wijst een uur vroeger dan
dat wij ons teven hebben ingesteld,
dan zegt al gauw een kind, als de klok
op twaalf staat en ge vraagt hoe laat
het isO, 't is elf uur, over een uur
gaan we eten
Die klok is heelemaal bijzaak.
De vraag isHoe leeft gij
Hoe vroeg of hoe laat leeft gij
En in verband met wat ons thans
bezig houdt
ls men ongehoorzaam <ian de Over
heid, indien men leeft, niet naar Over-
heidstijd doch naar den tijd der Natuur
En dan zeggen weStellig niet.
Ten eerste In de bepalingen op den
Zomertijd moeit de Regeering zich met
de klok, doch niet met ons leven. Daar
wordt met geen woord op gezinspeeld
zelfs. Het zou ook al te mal zijn. Met
ons private leven, zoolang dit niet raakt
het Overheidsterrein, moet de Regeering
zich zoo weinig mogelijk inlaten.
Natuurlijk, -- haar leven richt ze in
naar eigen tijd.
De spoor loopt op Zomertijd.
Post wordt op Zomertijd besteld.
Voor bruggen, sluizen, bureaux enz.
enz. geldt Zomertijd. Dat is voor wie
anders, voor wie volgens Nafuurtijd
zijn leven inrichten wil, erg laslig en
vandaar dan ook de actie, voortdurend
tegen den Zomertijd in allerlei kringen
gevoerd. Maar dat de Overheid, zoolang
deze Zomertijd bestaat, dien voor haar
eigen terrein en eigen diensten bij uit
sluiting gebruikt, is iets dat vanzelf
•spreekt en niemand denkt er over, op
;publiek erfdezen Zomertijd te saboteeren.
Maar nu in 't huiselijk leven.
En in het particulier bedrijf
Neem een plattelandsdorp.
Hedennacht zullen dan de klokke-
wijzers worden versteld en zal de Zo
mertijd ingaan.
De boer zegt tot zijn vrouw
Morgen ochtend ga ik een uur later
melken, denk daarom met brood snijden,
ook met middag- en avondeten, dat
alles een uur later zal zijn.
N.l. met Zomertijd gerekend.
Of liever, hij zegt het niet eens.
De vrouw begrijpt hem toch wel.
„Morgen is de klok 'n uur vóór"
drukt hij zich uit.
Is hem dat ongeoorloofd
Is dat nu ongehoorzaam zijn aan de
Overheid
Die immers er niet aan dénkt, om
ook maar met één enkel woord vast
te stellen, hoe laat hij melken, opstaan,
eten en drinken zal.
Noch ook hoe laat de bouwboer zijn
knechten aan 't werk zal stellen.
Noch ook hoe laat de dorpsnotaris
zijn kantoor zal openstellen, of de dorps
arts zijn spreekuur zal houden, of de
wijkverpleegster „zitten" zal, of de win
kelier zijn karrit beginnen zal en hon
derd van zulke zaken meer?
Daarin is toch ieder vrij
En zelfs als 't schoolbestuur, om
school en huis te beter één lijn te laten
trekken, zeggen zouDe school gaat
's morgens om 10 uur en 's middags
om half drie (Z.T.) aan, het is immers
de Overheid al gelijk. Als het maar
een fatsoenlijk en verstandig gekozen
uur van den dag is.
Wat* zou hier voor „revolutionairs"
in te vinden zijn.
Men moest waarlijk ons volk niet
met zoo groote woorden verontrusten.
Laat dat aan de tegenpartij over.
„Het Volk" weet b.v. de nonsens te
verkondigen, dat wie niet volgens Zo
mertijd leeft „revolutionair" is.
Het is gewoon belachelijk.
Wij zijn anti-revolutionair.
Doch dit wil geenszins zeggen, dat
de Overheid daarmee van ons fiat krijgt,
om te doen en voor te schrijven wat
zij wil.
Zij heeft haar eigen terrein.
Maar de Kerk b.v. heeft ook haar
eigen terrein.
En Jiet Gezin heeft dit ook.
En daarom blijven we b.v. afkeuren
wat koning Willem I in 1816 ten op
zichte der Kerk heeft gedaan en blijven
we protesteeren tegen de Leerplichtwet,
niet het minst in haar verscherping in
het zevende leerjaar, omdat de Overheid
hier kwam op terrein dat het hare niet
was.
Maar dat doet ze met den Zomertijd
niet.
Die mag lastig zijn, zeker
Daarom vragen we opheffing.
Maar de Overheid blijft op haar ter
rein, dat van het publieke leven. Daar
gehoorzamen we haar stipt. En als de
rechter ons tegen 10 uur als getuige
oproept b.v. dan komen we 10 uur Z.T.
Doch alom waar we zijn op eigen ter
rein, waar de arm der Overheid niet
reikt, daar hebben we alle recht om
onzen tijd zelf te kiezen en zelf te
bepalen.
Zotheid des Lofs«.
We hébben Erasmus, »I.of der Zotheid».
Nog een oogenlust voor wie graag iets pu
kants lezen wil.
Den heer P. Minderaa in «Theol. Tijdschrift®
speelde de herinnering door den geest, toen
hij 'n stuksken schreef onder den titel «Zot»
heid des I.ofs«.
Wie eens den vollen naam heeft
Groobofficier werd in de Huisorde van
Litteraria,
Die kan 't niet meer verknoeien.
En zoo bont kunnen ze 't niet maken, schrijft
hij, of een iegelijk zwaait het wierookvat des
lofs.
Heb je nu Kloos en Van Deyssel
«Wat den laatsten bundel van Van Deyssel
betreft, dit is of inhoudsloos geleuter, of een
dadaistische bespotting van alle litteratuur®.
Aldus de heer P. Minderaa.
Ik heb den bundel niet gelezen.
Maar als tegengif voor sommige tachtiger=
maniakken, ook onder ons, beveel ik dit
zachtzinnige oordeel hartelijk aan
V Na hun dood
«Dan worden ze pas goed«, zegt men wel
onder het volk, dat daarmee toont welk een
scherpe blik en juiste kijk op menschen het
vaak heeft.
Men bedoelt er dan dit mee.
Bij z'n leven is hij geen goed woord
waardig geweest.
Men had te veel last van hem.
Vond hem altijd op zijn weg.
Zag in hem den «beroerder Israels®.
Maar dan is hij dood, kan hij zoo geen
kwaad meer en dan erkent men niet ongaarne
dat er toch ook wel wat goeds aan en in hem
was. Bij zijn leven moest men hem onvers
poosd bestrijden, maar toch
En dan komen 'n paar complimentjes.
Waar de doode niets meer aan heeft.
Maar die dat is vaak 't venijnige in de
gansche vertooning zoo heerlijk dienst kuns
nen doen om zijn vrienden, zijn medestanders,
zijn discipelen, die nog leven, es flink
mee te priemen
«De Standaard« wees daar jaren geleden
ook al op.
Aan Groen v. Prinster er was bij
z'n leven, met liberale en conservatieve bril
bekeken, geen goed haar te vinden Maar na
zijn dood werd dit 'n ietsje anders, en zoo
schreef de destijds bestaande, thans lang vers
dwenen «Rott. Crt.« in Dec. '76 enkele waars
deerende woorden over den dat jaar gestors
ven ouden staatsman en leider der a.sr. partij
waarop «De Standaard® aldus reageerde
«Minder dan niets.
«Kon men«, zegt de Rott. Ct., «aan Mr.
Groen, terwille van zijn zeldzame volhars
ding en groote talenten veel vergevenaan
de jongere aanhangers zijner richting zou
men zulk een grove politieke fout (nl. vols
harding bij hun beginselen, ook bij de sterns
bus) zwaarder moeten toerekenen«.
Aan Mr. Groen v. Prinsterer werd, zoos
ver wij weten, nooit iéts vergeven.
Wat staat ons dus te wachten?
(«De Standaard«, 4 Dec. '76)
«De Standaard«, zegt de Rott. Ct«volgt
de tactiek van Groen, minus Groen's talent
in. voorstelling en aanprijzing.
Voor dit blijk van waardeering van des
Meesters voortreffelijkheid betuigen wij net
conservatieve orgaan onzen warmen dank.«
(«De Standaard«, 5 Dec. '76)
De «Houten Pomp« deed goed er e«ns aan
te herinneren
't Verwondert ons alleen, dat men tegen
Colijn dr. Kuyper nog niet uitspelen durft.
Maar misschien komt dit nog.
V De Salarissen.
Voorloopig viel een beslissing.
Art. 40 werd ingetrokken.
Het «herverzekerings«>wetje, zullen we maar
zeggen, dat de Regeering dienaangaande heeft
ingediend, blijft op advies van den grooten
hangop dr. Nolens »hangen« tot in Mei of
later.
Raakt het van de baan, dan bestaat de mos
gelijkheid, dat ambtenaren met de Regeering
gaan vechten maar we moeten dat dan afs
wachten, ik voor mij schat ze er geen
honderd gulden op, stel dat ik ze missen kon.
En voorts werd het nu zoo
Voor allen, wier salaris geregeld is o f bij
de Wet o f bij Koninklijk Besluit, gaat met
Mei 5 of 10 procent af (naar gelang men ges
zinskostwinner of vrijgezel is) en met Oct.
wordt het voor allen 10 procent.
Wij zien er weinig nut in, om in dit sta»
dium hierover druk na te pleiten. I.aat men
nu in vaks en ambtenaarskringen alle aandacht
concentreeren op de definitieve regeling
met 1 Januari '25.
De Regeering wil graag breed overleg.
Maar natuurlijk, als men nu uitgaat van de
idee om de totaalsom van de Bezuiniging op
salarissen, zoo dicht mogelijk bij niemendal
te krijgen, dan komt er van overleg ook
niets.
De Regeering heeft haar totaalsom ges
noemd.
Nu zeggen we niet, dat daar absoluut geen
praat meer over vallen mag. Maar d i t mag
geëischtorganisaties die met critiek komen,
moeten dan ook uitvoerbare ideeën hebben
hoe de Regeering dan aan haar totaalsom
komen moet.
En vooral ook hopen we dit:
Laat 'men thans zoo scherp mogelijk
trachten door te trekken de echtschristelijke
regelSalaris, ook naar behoefte. De
tegenstand zou fel zijn. Maar de kans om op
dit punt definitief iets te bereiken, stond ook
zelden zoo goed.
Nadruk verbodea.
i' ,s
Het is alom schoonmaaktijd.
Ik voor mij vind dit niets erg.
Over deze meening echter wordt geen des
bat toegestaan in de krant
Alleen heb ik tot den dag van gister toe
vanmorgen is 't héél zacht weer al degenen
beklaagd, wier echtgenoote al «door den
schoonmaak héén« was.
Want dit beduidtgéén kachel meer.
En dat kan een marteling zijn, half April,
in ons grillig klimaat.
'k Heb een dominee gekend, jaren terug,
die toen al aardig op leeftijd kwam en nu
lang dood is en die zijn studeerkamer op 't
Noorden had, dewelke tot zijn vrouw zeide
«Vrouw 1 ik laat je volkomen baas in huis,
want dat is jouw departement, alleenlijk
je laat tot één Juni de kachel op mijn stus
deerkamer staan, want ik wil niet dat de ges
meente 's Zondags over koude preeken klaagt
En daar ging ook niets af
Het »huis« mocht dan «voor Paschen«
schoon zijn, de studeerkamer kreeg de
eerste week van Juni een beurt!
Schoonmaaktijd is opruimtijd.
En zoo heb ik een paar kleinere onders
werpen, die ik in de krant vond of waarover
men mij schreef en die ik nu maar eens achter
elkaar afwerken moet.
Dan begin ik met 'n lastige zaak.
Ik moet n.l. aannemen, dat mijn lezers zich
nog een »Uitkijk« herinneren, die ik enkele
weken geleden geschreven heb, naar aanleis
ding van een schets, die in de »Rott.« had
gestaan.
Och, ik zie al hoe 't gaat
En 'k neem 't niemand kwalijk
Peinzend glijdt de hand over 't gelaatWat
was dat ook weer
Laat ik even mogen helpen
'n Plattelandsdominee, die met z'n gezin
aan 't ontbijt zat en in de schuur stonden
zes a zeven fietsen klaar, waarop de jongelui
straks voor hun verdere levensvorming naar
stad zouden fietsen en ze kwamen met allerlei
klachten en vragen en dominee zat tenslotte
wat met de handen in 't haar, want al had
hij nu 't kwaadste traktement niet, er kwam
toch zooveel méér kijken dan van dit traks
tement betaald worden kon
Nu herinnert men't zich misschien?
Ik heb me toen verstout daar 't een en
ander over te schrijven, waarvan de grond=
toon déze zeer zachte vraag was, die ik niet
slechts dien predikant, maar ieder ander van
zekeren stand, die een aantal kinders groot
te brengen had, deedIs 't ook, dat gij voor
uw kinderen te hoog mikt; is 't nuzoo noo<
dig dat de kinders steeds in denzelfden (ins
tellectueelen) stand worden opgevoed als de
ouders
Nu zou ik zoo niet geschreven hebben;
Als ik geweten had, wat ik n u begrijp,
dat de schets van dien schrijver inde»Rott.«
blijkbaar een tooneel uit eigen leven was.
Want dan wordt men persoonlijk.
Daarom zal ik me^ vergenoegen met hier
eerst te laten afdrukken, wat die schrijvers
predikant aan weerspraak gaf om daar 'n heel
enkele opmerking bij te voegen.
Hij schreef dan in de »Rott.« aldus
Dezer dagen las ik in uw blad, wat als
bedenking werd toegevoegd aan mijn daarin
overgenomen schets bovenbedoeld.
Laat ik na lezing van deze opmerkingen
mogen verklaren, dat deze geheel langs mijn
schets heengaan, daar deze er volstrekt niet
van uitging, dat alle jongens van een dos
minee leeren moeten. Maar wel eenigszins
toelichtten, dat de opvoeding van een groot
predikantsgezin door het isolement nog al
eens aan bezwaren onderhevig is. Natuurs
lijk, elke eerlijke arbeid is een goddelijk
beroep. Ik moge daarbij opmerken, dat in
mijn gezin niet allen studeeren in den ens
geren zin van het woord. Er is ook studie
met hamer, schaaf en passer onder. Maar
ik meen dat de redacteur wel zooveel zal
rondgezien hebben, dat hij weet dat bij alle
eere aan de practische vorming, onze tijd
met zijn intellectueele vooroefening veels
eischend is. En als men het practische op
het intellectueele verhalen moet, daar men
't niet bij huis heeft, dan weet je wel waar
je tractement blijft, tenzij men den regel
stelle, dat domineeskinderen heelemaal niet
«in hun stand« of zoo iets behoeven te
blijven en per sé niet mogen leeren®.
Ik begrijp dit alles volkomen.
Al zou ik te intiem worden als ik mijn
recht op 't gebruik van dat woordeken «vols
komen« nader bewijzen ging En ik
hoop, dat een gemeente die voor haar oogen
ziet voor wat zware opvoedingstaak haar
predikantsmetsgrootsgezin staat, daar ook steeds
terdege rekening mee houden zal.
»Kindergeld« is iets, dat bij de bepaling
van een predikantstraktement wel in de eerste
plaats in rekening mag worden gebracht en
dan liefst geen vijftig gulden pér kind, want
daar doet dominee niet veel mee, al zal hier
met de draagkracht der gemeente rekening
gehouden moeten, worden.
En wat nu dit stuksken betreft,
Ik heb eigenlijk maar één aanmerking
Dat de schrijver spreekt van «een groot
predikant ssgezin«.
Wat hij schrijft is een bezwaar dat in e 1 k
groot gezin gevoeld wordt, o o k in den
»middenstand«, waartoe de predikant behoort
en daarom gaat wat deze predikant schrijft
nu eigenlijk weer langs m ij n stuksken heen.
Laat ik het scherp begrenzen
Wien God een «groot gezin« geeft zoo
immers zegt en gelooft het den christen
die heeft ook de konsekwenties van dat groote
gezin te aanvaarden. Zonder morren, in afs
hankelijkheid van God. En die zijn o. m. niet
zelden, dat hij dus niet slechts de prédis
kantzijn kinderen bij lange na niet kan
laten ops en voorbereiden tot het leven, als
de man met een of twee kinderen dit kan.
Dit kan een moeilijke geloofsweg worden.
Een bange strijd geven in de binnenkamer,
waar menigeen niet inkomen kan. Maar, Gode
zij dankeen strijd ook, die niet zonder
beloften Zijnerzijds behoeft gestreden te wors
den. Beloften, laten de ouderen de lange
film van wat zij op dit gebied in h u n leven
hebben gezien, eens aanzettenbeloften, die
niet zelden als wie er op pleitten reeds tot
hun vaderen verzameld zijn, aan hun geslacht
wonderlijk worden vervuld.
Genoeg hiervan, ik geef nogmaals toe
die opleiding van het groote gezin kan een
zeer pijnlijke doorn zijn in het vleesch
Daar komt me ineens een brief in
handen, dien ik zeker reeds voor een paar
maanden ontving.
Hij handelde toen over de «werkeloosheid®.
N u, hoor ik, is er eindelijk volop werk,
maar als ik lees wat loon de bevolking van
landarbeiders over 't geheelë jaar genomen
maakt, dan begrijp ik heel goed, dat de «wins
terschuld« de menschen als een blok aan 't
been blijft hangen, dat er in menig geval
geen verlossing van i s.
Maar dan nu mijn briefschrijver.
Die was blijkbaar geen arbeider, maar een
kleine boer, want hij huurde land. Eigensbaas
dus, als men zegt. Maar waarlijk, wat hij me
uit dat -kleirvboerensleven verhaalde was van
dien aard, dat een arbeider daar ook al niet
jaloersch op hoeft te zijn.
Met name de vreeselijk hooge landpacht,
is 'n strop om de nek.
Hij noemde me cijfers en 'k heb geen reden
om aan de juistheid te twijfelen en dan bleef
er voor hem, die als 't moest zich met z'n
gansche gezin aan 't werk gaf, verleden jaar
aan zuiver inkomen minder over, dan de
laagst bezoldige vaste arbeider genoot. Ges
volg was dan ook o.a. geweest, dat ze 'n kind,
dat uitstekende vermogens had, niet als 't
plan was van de mulo naar de »kweek« kons
den laten overgaan, maar thuis moesten nemen.
'n Bitterharde zaak voor ons, schreef hij me.
Dat geloof ik graag, maar in de kringen
van rijk met kinderen gezegende «intellecs
tueelen« kan men hieraan zien, hoe niet daar
alléén de »moeitensdesslevens« ondervonden
worden 1
En dan wil ik nog iets zeggen.
Laat het mijn broeder ten troost zijn want
ik spreek niet zonder eenige ervaringsdesslevens
Alle deze dingen gaan niet buiten het bestuur
om van onzen God en Vader, die in de hemelen
is. De weg vol doornen en distelen kan soms
voor ons »de« weg zijn. Ik héb voorbeelden
gezien, dat het kind, 't welk van der jeugd
af tusschen rozen ging, zijn pad effen vond,
leeren kon al wat hem te stade komen zou,
kortom zijn bed in 't leven gespreid en ges
schud vond, toch maar 'n zéér middels
matige «carrière® maakte. En dat kinders, die
op hun twaalfde zich reeds eiken weg tot
verder leeren zagen afgesloten en zich 't eelt
in de knuisten spitten of moeder een volwass
sen dienstbode moesten zijn, trots honderd
bezwaren het onbegrijpelijk ver in de wereld
hebben gebracht.
Als wij den Heere de zaak maar mogen
overgeven.
En, o zeker al het mogelijke doen ter vers
betering van ons lot, ik predik geen lijdes
lijkheidmaar tenslotte, a 1 s God dan een
«droge boterham« voor ons zou noodig oors
deelen, voor die onverdiende boterham nog
eerlijk en hartelijk kunnen danken.
Als we er zoo onder mogen verkeeren,
dan zullen we ook al onze energie inspannen,
om de «droge boterham« met wat stevigs en
hartelijks belegd en besmeerd te krijgen,
en op die pogingen Gods zegen kunnen vras
gen.
Wordt er met dien zegen Gods genoeg ges
rekend in ons leven
O, ja wij moeten «rekenen en overleggen«
Maar wachten we er ons voor, dat we van
ons leven geen «reken s o m« maken, want
dan komt de Heere God soms en haalt door
de gansche som een streep en er komt niets
van uit.
Ik zal nog iets mededeelen, dat ik nu
niet van den betrokken persoon heb gehoord,
maar dat toch ook «uit het leven« is, 't welk
gelukkig niet alléén schaduwkanten heeft en
schaduwmenschen kent.
Hij was ook boer, met 'n »middelmatig«
bedrijf.
En had bepaald een slécht jaar gehad kon
eerlijk zeggen, dat hij na ieder 't zijne geges
ven te hebben en er met z'n gezin uiterst
zuinig van te hebben geleefd, geen rooden
duit had verdiend. Desniettemin heeft hij het
volk, dat hem acht maanden lang geregeld
geholpen had, vrijwel de wintermaanden door
'ook aan 't werk gehouden, al moest hij er
soms werk voor maken en zoeken.
Zeker, ze hadden 'n schraal loon, maar