voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche iianden. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES No. 2950 ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1923 38STE JAARGANG EERSTE BLAD. VLOOTWET Op den Uitkijk. W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, A d v er t e t i si en verdere Administratie franco toe te aendeai aan de Uitgevers Lasid- esa Tuinbouw. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTSËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Er gaat een leugengolf door Neder land. Zij is gericht tegen de Vlootwet en nu deze Wet haar behandeiing in de Kamer nabij is, wenschen we in een tweetal artikelen tegen de zuigkracht van die leugengolf te waarschuwen. Zie, de socialisten kent men. In 1914 waren zij net zoo dankbaar als wij, dat we een leger hadden om onze neutraliteit te handhaven en zij stemden vóór als er geld voor dit leger moest zijn. Nü praten ze heel anders. Nü heet het, dat dit leger in 1914 al niets gedaan was en ons niet Doften den oorlog gehouden heeft, maar dit móésten ze wei doen, omdat zij nü de leus hebben opgeheven van „Geen man en geen cent!" Terwijl de halve wereld nog in be roering isterwijl vlak naast onze deur de vuurpot op 't overkoken staat en de gloeiende massa naar alle kanten dreigt af te vloeien, durven die socialisten de leus opheffen, dat we niet slechts de vloot, maar ook het leger moeten afschaffen. En dat voelt men over 't algemeen nog welDat loopt te gek. Niet dat men vóór Oorlog is. Neen, ik geloof niet, dat er één Ne derlander is, die, waar aan ook, oorlog zou willen gaan voeren. Daarover denken we allen gelijk. We zijn geen Italiaander of Pool. r^een medelevender Volk dan 't onze -i eenige, dat we wenschen is, te handhaven onze zelfstandigheid, onze neutraliteit, ons eigen volksbestaan. En de groote meerderheid onder ons Volk beseft zeer wel, dat daarvoor een leger noodig is. Van die kant lukt dus de aanval niet. Hebben de „rooden" geen succes. „Geen man en geen cent" is een mooie leus op hun meetings, maar het Volk maken ze er niet warm voor. Het bijt niet in dit aas Maar ziet! daar is de „Vlootwet" Nu kan het anders ingepikt. Als dat nu geen militarisme is! Drie honderd millioen te gaan uitgeven voor een nieuwe vlootEu dat nu er zülk een tekort is En dan om dat verre indië te verdedigenEn dan hebben we nog maar een vlootje waar elke groote mo gendheid om lacht Niet waar? zooiets slaat in. En dat noemen we nu de leugen golf In de eerste plaats is een groote leu gen 't verband dat men legt tusschen het Tekort en de Vlootwet. Wat toch gaat het volk denken? Wat wil men 'tvolk laten gelooven? Dit, als die „Vlootwet" wordt afge stemd, dan komen er straks 300 millioen vrij, waarmee we dat „Tekort" aardig konden verminderen. Zelfs heb ik 't zóó gehoord Driehonderd millioen in den zak hou den en het „Tekort" is op z'n hoogst 150 millioen; als dan die „Vlootwet" wordt afgestemd, dan houden we nog t50 ipillioen over Waarbij dan natuurlijk geheel ver geten werd, dat die 300 millioen is een uitgaaf voor ééns en dat 't tekort elk jaar terugkeeren zou, als 't niet werd weggewerkt. Noem nu zoo'n redeneering dom Dat is ze ook, doch daar komen de menschen toe als men een leugengolf door 't land blaast. Doch bezien we verder de zaak. Het staat eenvoudig zoo, dat die „Vlootwet" en dat die 300 millioen biets met het „Tekort" te maken heb ben. Al wérd de Vlootwet afgestemd, dan bleef het tekort staan zooals het staat. Die 300 millioen betaalt bijna geheel Indië. Omdat de vloot voor Indië noodig is. Wat Nederland betaalt is de eerste jaren niets en daarna één millioen per jaar, terwijl de kans groot is, dat ook dat millioen door bezuinigingen op ander gebied vervalt. Het tekort is nu 116 millioen. Met of zonder „Vlootwet", het blijft T 116 mill., want geen mensch zal durven verdedigen, dat we dan wel gel den uit Indië voor Nederland gebruiken kunnen. Nu moeten we ook in Indié zuinig zijn, dat spreekt vanzelf. En al is het waar, dat b.v. de Indische Volksraad, die 'n beetje dichter bij 't vuur zit, dan onze Tweede Kamer, vraagt en dringt: „Maak toch voort met uw vloot! wij moeten goed weten, dat we ook voor Indië doen, Maar dat bespreken we straks Nu moeten we eerst goed die leu gengolf hebben aangewezen, die over onze velden spoelt. Men rammelt met die „millioenen". Maar het zijn valsche steenen in den dobbelbeker. Het is een manouvre van Links. En speciaal in den „rooden" hoek. Daar wil men de weerloosheid Tegenover en te midden van al de wolven in de geheele wereld, moet Nederland zich ais een schaap neder- buigen en indië als een tweede schaap. Dat wil ons volk toch nog niet. En nu wordt de hetze met de „Vloot wet" gebruikt om het löch op dien weg te krijgen. a*. Ook de »Gemeente«. Niet slechts 't »Rijk« zit in nood. Maar ook vele »gemeenten«, de eene meer, de andere minder er zijn slechts enkele die door bizonder gunstige omstandigheden, mee veroorzaakt door onze onbillijke wetge» ving op dit gebied, nog geen krimp hebben. Maar verreweg de meeste zullen mee moe» ten inkrimpen. Om de eenvoudige reden, dat bij haar des zelfde oorzaken van misère werken, als bij den Staat. Hoe dit euvel inbijt, leert b.v. Amsterdam. Wij lazen Hoezeer de gewone ontvangsten gedaald zijn, blijkt ook uit het cijfer, dat voor de Inkomstenbelasting is geraamd voor 1924. De opbrengst wordt gesteld op 25*5 millioen, dat is bijna de helft minder dan in 1921 toen 46.7 millioen werd ontvangen. In 1922 was dit cijfer 36.3 millioen en voor 1923 was het gesteld op 29.8 millioen. Het vers schil is dus wel groot. Die cijfers spreken voor zich zelf. En nu tracht men wel, wat prijzenswaard is andere »bronnen« nog wat dieper aan te bos ren, maar met zulke uitkomsten voor ziel», dat begrijpt ieder, moet hoe dan ook de gemeentelijke huishouding wel worden ins geperkt. En dat geldt waarlijk niet voor Amss terdam alleen. Beter dan tegen dit feit te sputteren doet, wie zich opmaakt en overlegs gen gaat hoe wat noodzakelijk is, ook zoo rechtvaardig, billijk en geleidelijk mogelijk geschieden kan. Raakt ook óns Een ernstige klacht werd dezer dagen door de «Stand.geuit over het politieke leven onder ons, Antirevolutionairen, te Amstep dam. t Blad spreekt van een kwaal, 'n ziekte. Nu, de verschijnselen zag ieder wel! Wie zich herinnert, hoe 't voorheen in Am» sterdam was en dan zag„tot wat minieme cijfers onze partij in 's lands hoofdstad de laatste jaren terugzonk, die begreep wel dat het daar mis loopt. In hoeverre daartoe óók meewerkte de pos litieke verwatering, waardoor jarenlang soms mige van onze beste mannen hun kracht en invloed voor een «algemeen christelijke blad als de «Amsterdammer» gaven, in plaats dat ze de »Standaard« aan een royale stadsseditie hielpen, beslissen wij niet. Maar van invloed wis het, dat staat vast. Haar klacht, en zij kan 't weten, luidt als volgt Men zou zoo denken, dat Amsterdam, met onze eigen Universiteit, een voorbeeld zijn zou voor andere plaatsen, op het stuk van saamwerking tusschen verschillende maatschappelijke groepen. Dat daar het hooge intellect zich paren zou aan den practischen zin van den eenvoudiger kleinen burger. Wie dat meent, vergist zich echter. Onze professoren doen niet aan het werk in de kiesvereenigingen. De tijd, dat ze zulks wèl deden, schijnt voorbij. Hun voorbeeld van onthouding vindt natuurlijk spoedig navolging. Waren vroeger de studenten aan de Vrije prachtige werkers bij de verkiezingen, tegenwoordig hoort men daarvan zoo niet meer. Andere maatschap» pelijke kringen volgen en het resultaat is, dat ten slotte de leiding der zaken een iet» wat eenzijdig karakter krijgt. En dan komen de klachten los. Dan deugt het bestuur der Kiesvereeniging nietdan stelt men mannen candidaat waarmee men toch niet voor den dag kan komen, enz. enz. Dan hoort men men zoowat alles behalve dit ééne hebben we recht tot klagen, indien we onszelf uit alles terugtrekken Nu is hier iets plaatselijks in, waarover we zwijgen. Maar er is ook iets anders. Iets, dat ons allen raakt. N.l. wat hier gezegd wordt van de positie onzer «Vrije Universiteit» ten opzicht der A.--R. partij te Amsterdam. Het is het land, de »provincie« niet on» verschillig, hoe de discipelen onzer »Vrije«, die straks alom in den lande onze voorgangers worden, staan ten opzichte onzer partij Warm en bezield, of koud en sceptisch. Dies vragen wij om meer licht in deze zaak en schorten zoo lang alle oordeel op. Nadruk verboden. 't Is met de Kamerleden als met de o o i e» vaars..,. Neen, nu moet ge dat niet verkéérd op» vattenIk bedoel niet dat zij, gelijk de ooievaar met lichamelijke kinderkens verrast, met hun geestes»kinderen komen, waarvan een deel van het publiek vaak zegtWat een mormel is dat, terwijl zij zelf meenen dat er nooit schitterender redevoering is gezegd of deugdelijker voorstel is ingediend. Ik bedoel niet, dat ook zij op hun spreek» plaats, gelijk de ooievaar op 't dak, kunnen staan klepperen, eindeloos. Ik bedoel d i t, dat ze op vaste tijden komen en gaan alleen de data kunnen eenige dagen uiteenloopen. De ooievaars gaan tegen 't eind van Au» gustus. Maar 't kan de 20e, zoowel als de 25e zijn De Kamerleden komen terug, half Septem» ber, maar 't kan op z'n vroegst de vijftiende en op z'n laatst de een en twintigste zijn, dat hangt er maar van af of de eerste Sep» tember op een Dinsdag of op een Woensdag vaLt,t. De «derde Dinsdag» die staat er voor. 't Werd t ij d. dat de heeren terug kwamen. Wantze raakten wat in 't vergeetboek En onze a.r. »Rotterd.« van welks redactie» staf twee heeren in de Eerste en een in de Twee» de Kamer zitten, heeft er al openlijk over ge» klaagd, dat de Staten Generaal zoo in 't ach» teraf»hoekje werden gezet en dat er bijvoor» beeld bij de Kroningsfeesten zoo héél weinig met hen gerekend was. Ze waren haast nergens bij geweest. Hadden schier geen enkele uitnoodiging gehad. Nu kan ik dit niet beoordeelen. Men is «te hoogster plaatse» in zulke ge» vallen gewoon nauwgezet «de traditie« te vol» gen te vragen of er voor 't een of ander ook een récédent« is. Dat zal nu ook wel zijn gedaan. En al had men wellicht de Sta» ten»Generaal wat meer kunnen eeren, ik re» deneer aan den anderen kant zoo 't Gold hier een aangelegenheid tusschen Koningin en Volk en waar nu dat «volk» zich geluk» kig zelf niet onbetuigd liet en er persoonlijk bijkwam, daar traden vanzelf de «vertegen» woordigers« van het volk wat op den achter» grond. Als ik er p e r s o o n 1 ij k ben Dan ga ik voor mijn »afgevaardigde«. Tenzij men dus in de StatensGeneraal een verlengstuk van de Overheid zie, wat wij niet doen, kan ik op logische gronden niet zooveel van achteruitzetting bemerken Er is natuurlijk een andere kijk op deze zaken denkbaar. Het «volk» door de keuze zijner vertegen» woordigers, wijst hen aan als de besten, be» kwaamsten, waardigsten, erentfeststen, die het vinden kan, daar kon men van hooger hand rekening mee houden, en het «volk» eeren, in en door zijn «verkorenen». Ik wil echter niet gelooven, dat hier eenig »opzet« is geweest en dies hecht ik aan deze bizon» derheden niet ve^l. Zie, ik denk er zóó over De man eert de plaats en niet de plaats den man. Als burgemeester een vergadering bijwoont zetten we hem natuurlijk niet op een tabouretje of op een paar stoven of op een houten schim» mei, maar geven hem een armstoel, als er een is, de beteekenis en de waarde van den man worden echter niet bepaald door de plaats, waar ik hem zet, of door 't zitvlak waar hij zich op zét. maar door 't geen hij als bur» gemeester presteert. En wanneer de Staten»Generaal zich wat achteruitgezet mochten gevoelen bij de Kro» ningsfeesten, zoo kunnen zij zich niet edeler daarover wreken, dan door in 't nu aange» vangen jaar zulk hoogstaand parlementair werk te leveren, dat ze zonder zich op den voor» grond te dringen, vanzélf, komen te staan in 't middelpunt der nationale belangstelling. Dat is van nóg hooger waarde, dan wan» neer men door hofgunst op een »eerlijke« plaats wordt gezet. De Staten=Generaal hebben daartoe straks gelegenheid, want het parlementaire jaar, 't welk wij thans zijn ingegaan belooft een der belangrijkste en wellicht der felst bewogene te worden, die we in tijden hebben gekend. Het zal stórmen, aan weerskanten van 't Binnenhof Opzettelijk zeg ik «aan weerskanten«. Want het nieuwe in deze parlementaire periode zal zijn de houding der geheel ver» nieuwde Eerste Kamer. De Tweede Kamer is al «oude kennis«. We weten, wat ons zoo ongeveer te wach» ten staat en we zeggen«Ons ként ons Maar hoe zal 't in de Eerste gaan De socialisten hebben bij de verkiezing van Eerste»Kamerleden in de Prov. Staten geluk» kig geboerd, naar overeenkomst met de Twééde Kamer zouden zij in onzen Senaat tien leden moeten hebben, en ze kregen er e 1 f. Elf »roode« op de vijftig, dat belooft wat! Ik heb even moeten lachen om «Het Volk«. Dat hield over dit elftal een soort van wa» penschouw en stelde hen aan den lande voor op de navolgende manier «Twee van onze allerbeste koloniale speci» aliteiten onze éérste juristonze knapste vak» vereenigingsleideronze puikste econoom, enz., enz.« Van alles op zijn aller»opperbest. Ik dacht toen zoo bij mezelf «Dan hebben jullie toch, Troelstra en Scha» per er buiten gesteld, zeker een echt tweede» klas»zaakje in de Kamer»van»Honderd gekozen als je nu zoo'n prima»prima»stel in de E e r s t e Kamer hebt gebracht «Het Volk« voelde daar ook wat van Want het hield tot die «roode» senatoren en de senatrice een soort toespraak, die hier» op neerkwam «Denken jullie er om, dat je wel eerste»klas»mannen zijn, maar dat je fei» telijk tweede»klas»werk doet; jullie zitten in een Kamer die naar socialistisch beginsel zoo gauw mogelijk moet worden opgedoekt, dus jullie éérsfe»klas»mannen moeten niet zóó voor den dag komen, dat onze eigen leden gaan zeggenDie eerste Kamer is toch zoo mis nog niet Zélfs hebben de «rooden» al een Eerste» Kamer»c 1 u b opgericht, die voortdurend met de Tweede=Kamer»club voeling houden zal, opdat de schaatsen niet in elkaar haken en 't stel met malkaar op den grond tuimelt. Hier kunnen de onzen nog wat van lee» ren Ik twijfel er aan, of er wel ooit een anti» revolutionaire E. Kamerclub is geweestmen heeft er in elk geval naar buiten toe nooit veel van gehoord en van een bepaald ver» band tusschen onze mannen in de beide Kamers en tevens met ons Centraal Comité vernam men ook nooit wat. Dit is nog een terrein van «vrome wen» schen« Intusschen is nu de arena geopend. En er staan al stieren te brieschen De socialisten, als men «Het Volk« gelooven mag, en dat jokt even weinig als Kitty, zitten tot hun Adamsappel vól en móéten gezondheidshalve hun gal spoedig laten af» vloeien en es flink kunnen uitrazen tegen de Vlootwet en tegen het «Oliekapitaal» en tegen alle plannen der Regeering te gader. De Troonrede was «zwart»in»zwart». Als z ij het uens te doen hadden Dan brak aan de Dag der Vreugde des Volks I - Z ij weten de schatten van Alisbaba te lig» gen en zij drukken maar op een knopje, dan opent zich voor 's Rijks schatkist een gouden verschiet en de millioenen liggen voor 't op» rapen, als de pukjes sigaar -voor den straat» jongen op den weg. Jammer, dat zij vooreerst zoover nog niet zijn Nü kunnen ze niet doen dan critiseeren en een paar honderd duizend gulden ver» reizen en verteren om in Amsterdam hun »D a g« te gaan houden, hun «Rooden Zon» dag», terwijl ze dat geld beter voor hun arme kameraden konden gebruiken, zooals w ij ge» woon zijn op Zondag de kas te vullen der diaconie. Ik sprak daarstraks over de »Troonrede«. Weet ge, wat «Het VoIk« daarvan zei Die is zoo heel erg «calvinistisch» en daar» aan kon je goed merken, dat Colijn weer in de Regeering zat, Colijn en Calvijn, dat scheelt niet zoo héél veel. Maar toch zoo héél erg «calvi» nistisch« Ik keek er raar van op. Want ik had in die Troonrede nu toch geen enkele toespeling cp eenig calvinistisch leer» stuk ontdekt. Ja, gelukkig! onze Koningin heeft zich ook thans niet de belijdenis van «God Almachtig« geschaamd, doch dat is en alwéér zeg ik gelukkig niet een eigenschap van 't calvinisme alléén, maar van allen po» sitieven godsdienst «De Troonrede is zoo erg somber, donker en pessimistisch», zegt «Het Voik«, daar kun je aan merken, dat de calvinist Colijn in de Regeering zit. Nu ging het licht mij op. De redactie van «Het Volk» kent de cal» vinisten alleen uit de prentjes van «De Noten» kraker« en ziet ze niet anders dan met een lang gezicht, hangend hoofd en onfloersden blik, zwartkijkers, pessimisten doodbidders» tronies. Nu jadan wéét zoo'n blad ook niet beter. Ik geloof, al kon zoo'n redactie maar es één keer de gezichten zien in 't koffie»uurtje van een gereformeerde Synode, dan zou ze weten dat het calvinisme ook een schat van echte levensblijdschap meebrengt. Colijn ziet de zaken niet donker in neen de toekomst i s donker en hij ziet die toekomst precies zoo ze is. En tóén dacht ik bij mezelf «Het Volk« heeft in z'n onnoozelheid tóch den spijker op den kop getikt Ja, onze Troonrede is «calvinistisch». Maar niet omdat ze zoo «somber» klinkt. Neen, de zaak staat er geheel anders voor Dit is altijd een kenmerk van het calvi» nisme geweest, de «oude Kuyper« heeft 't zelfs aangetoond voor onze nationale schil» dersschool, dat het 't realisme mintde w e r k e 1 ij k h e i d en met name als er sprake is van schuld, dan wil het die nooit ver» heimelijken dan wil het die in al haar grootte zien. Het houdt niet van «pleisteren met looze kalk« De zaken mooier voorstellen dan ze z ij n te roepen Vrede, vredeen geen gevaar Het erkent des menschen schuld tegenover God en dat de mensch die in eeuwigheid niet kan voldoen en het rust niet voor het voor die gansche schuld de oplossing, het rantsoen gevonden heeft in Christus' zoenverdienste alléén. Dat is het realisme van den Calvinist op geestelijk gebied. En diezelfde realistische trek komt nu op natuurlijk en staatkundig terrein sterk uit bij den calvinist Colijn. Met schier pijnlijke nauwkeurigheid rust hij niet tot onze financieele ellendein al haar naaktheid bloot ligt. Hij laat geen pieksken bedekt. De wonde moet gehéél uitgewasschen. Hij kléürt niet zwart, maar hij laat zien hoe zwart de toestand is. De eerste stap op den weg ter beterschap En zóó bezien, ja dan nemen, we den post» distel van «Het Volk» als een eerepluim op en zeggen: Calvinistisch? Ja! UITKIJK. Wat de Staat voor den Tuinbouw kan doen. Over dit belangrijk onderwerp was voor het Landhuishoudkundig Congres, onlangs te Gouda gehouden, een prae advies ingediend door bet Tweede Kamerlid den heer Dressel» huys. Inleider noemde den tuinbouw een der stiefkinderen van den Staat en wees daarbij op hetgeen op de Staatsbegrooting, in verge» lijking met de cijfers voor andere bedrijfstak» ken, voor tuinbouw was uitgetrokken. De groote beteekenis van den tuinbouw als bron van volkswelvaart wordt miskend. Eerst wan» neer die erkenning komt, een beter inzicht is geboren, zal men een betere behartiging van de tuinbouwbelangen mogen verwachten. Alsdan zal die behartiging moeten uitgaan van een zelfstandig Staatsinstrument, gemalcs» halve Departement te noemen, dat zich van zijn groote beteekenis bewust is. In dat De» partement moeten alle draden samenloopen. De cultuur moet er vertegenwoordigd zijn in alle vertakkingen, voor vervoers aangelegen» heden zal er gelegenheid zijn tot behandeling, alles wat den afzet in binnen» en buitenland betreft, wordt er met kracht ter hand genomen, het onderwijs neemt er een ruime plaats in, de strijdvoering tegen vijanden van de cul»

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1923 | | pagina 1