voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SïGNO YINCES
No. 2943
WOENSDAG 5 SEPTEMBER 1923
38STE JAARGANG
Uit de Pers.
Gemeenteraad.
W. BOEKHOVEN ZONEN
AHe stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën esi verdere Administratie franco toe te zeadesa aaa> de Uitgevers.
Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling.
BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS
SOMMELSD1JK
Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2
ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel.
DiENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur.
Wij doen niet mee.
De bladen brachten het volgende stuk
Het hoofdbestuur der Ver. tot bevorder
ring der belangen van t. b. c. patiënten
in Nederland, verzoekt ons het volgende
te plaatsen.
De subsidie van het Rijk voor de t. b.
c. bestrijding is dit jaar teruggebracht van
f 100.000.— op slechts f 25.000.— Het ges
volg daarvan is dat het aantal t. b. c.
lijders dat niet geholpen kan worden we»
der met honderden is vermeerderd. Wij
meenen hiertegen ernstig te moeten pros
testeeren.
Bezuiniging op bestrijding van een
ziekte welke nog jaarlijks duizenden slachts
offers maakt is voorzeker een zuinigheid,
die de wijsheid bedriegt. Wij zijn dan ook
voornemens hiertegen een groote openbas
re protest vergadering te b leggen en vers
zoeken alle tubersulosebestrijdersvereeni»
gingen, doctoren en belanghebbenden,
mede te werken.
Adhaesiebetuigingen worden gaarne ins
gewacht bij den secretaris.
'Ons antwoord isWij doen niet mee.
Er zullen in den eerstkomenden tijd heel
wat soortgelijke oproepen en protesten loskos
men vermoeden we zoo. Dit is het eerste,
maar het eenige blijft het niet.
Maar nogeens Wij doen niet mee.
En men begrijpe wel, waarom niet.
Subsidiën ten behoeve van hygiëne en volkss
gezondheid achten we op zichzelf niet alleen
toelaatbaar, doch ook aanbevelenswaard. Zij
zijn met ons a.r. program zeker niet in strijd,
mits ook op dit terrein aan de gelijkstelling
van alle richtingen stipt de hand gehouden
worde.
Nu echter vermindert de Regeering deze
subsidie sterk.
Dat zal ze ook wel met andere, soortgelijke
subsidiën doen.
Want de nood is haar opgelegd.
Dat moet men toch wel verstaan 1
Laat men eindelijk eens gaan gelooven, dat
(fS*et 100 a 150 millioen tekort op de Staatss
begrooting de schuit op zinken ligt.
Het ispompen of verdrinken.
En zooals ze in Paulus dagen met eigen
hand zelfs het scheepsgereedschap uitwierpen
om mocht het zijn zelf nog behouden te wors
den, zoo staat het ook met ons.
Wie anders leert, bedriegt zijn volk.
En als dari de Regeering het mes geweldig
zet. öök in dien subsidiënsovervloed, dan hebs
ben wij te bukken voor de noodzakelijkheid
de Regeering doet dit waarlijk ook niet voor
haar plezier.
En dan is het niet waar, dat met die
f 75.000 de Volksgezondheid gevaar Ioopen zou
Een deel van dat geld komt ook onze t. b. c.
lijders ten goede, die in Sonnevanck en elders
worden verpleegd. Welnu, wij durven verzes
keren, dat onze diaconiën en onze particuliere
weldadigheid voor ons deel zorgen zal. Als
dan alle andere richtingen ook alzoo doen en
men gaat er b.v. één avond minder voor naar
bioscoop enz. dan komt geen enkele lijder
te kort.
En dan zijn we tegelijk op een weg, die
toch nóg beter is.
V Paf!
Op wat wijze straks de heer Colijn zal trachs
ten orde te brengen in 's Lands finantiën, weet
niemand preciés Zijn «tijd»van»spreken« is nog
niet gekomen, al vordert hij.
Toch weten we wel wüt.
De heer Colijn is geen «vreemde.«
En de a.sr. partij heeft een program»van»actie,
dat duidelijke aanwijzingen geeft en de »Stand«
heeft, sinds Colijn hoofdredacteur was, menig
artikel gehad, waarin duidelijke taal gesproken
werd.
Maar nog eensprecies weten we niets.
Zelfs het «tekort® kennen we niet precies.
Honderd millioen is ongetwijfeld te min,
180 millioen, ook al genoemd, zal wel te
Ved blijken te zijn en de tóch nog zeer dons
k'K waarheid zal wel in 't midden liggen.
Bedenken we daar dan bij, hoe de gansche
Staatsbegrooting in 1913 ruim 200 millioen
aan suitgaven« had, welks cijfer thans klom
pl-m. 700 millioen, dan zien we, wat
Kuzenwerk Colijn verrichten moet, èn
noodzakelijk dit is.
*T* L
a och is bet verbijsterend, hoe licht sommigen
hierover denken.
Zij roepen maar «Zóó nietzóó niet 1«
Speciaal als 't hen zelf treffen zou.
En nog vóór ze precies weten, wat Colijn
van plan is.
Natuurlijk rijst dan onmiddellijk de vraag:
«Hoe dan wèl?«
Ën daarop komen dan soms antwoorden,
zelfs van hen, die onder de «intellectueelen®
te rekenen zijn, waarbij men z'n hoofd vasts
houdt.
Zoo stelde in de «Stand.® een inzender in
allen ernst voor, om eenvoudig de «inkoms»
tensbelasting« op te voeren en daaruit voor
een goed deel de «bezuiniging® ie vinden
later als de tijden beter werden, kon men dan
weer »zakken«
Bij zoo iets staat men paf.
Dat zelfs de socialisten thans geen verder
opschroeven der directe belasting aandurven
dat de middenstand er krom onder gaatdat
de vermogenden alles bij elkaar reeds tot 75 °/o
van hun inkomen bij het belastingkantoor
mogen brengen, - niets daarvan is tot zoo
iemand doorgedrongen.
Hij is de ware financier.
Hij kent het recept, dat alle financieele
kwalen geneest.
Universeel geneesmiddel
Schroef de belasting maar op Houdt er
den moed maar in
We vonden in de »N. Haagsche Crt.« een
stuk dat wij in verband van de herdenkings»
feesten dezer dagen, onze lezers niet willen
onthouden
De Verbondsverklaring van 1573
in herinnering gebracht.
't Was omstreeks 1830.
Het Koninkrijk der Nederlanden dreigde
uiteen te vallen. De Zuidelijke Nederlanden,
die zich niet konden schikken onder den
scepter van Koning Willem I waren in ops
stand gekomen. Oud»Nederland ging zich
wapenen en schaarde zich' om troon en stam»
huis. Laaide in 't Zuiden het vuur van de
tweedracht hoog, in 't Noorden voelde men
den liefdesband tusschen Nederland en Oranje
meer trekken dan ooit. 't Was voor Neder»
land een bange tijd. Het stond tegenover
machtige mogendheden en volken, die met
zeker welgevallen de scheuring tegenover
Noord en Zuid gadesloegen.
In dien tijd nu was 't Da Costa, die zijn
stem verhief en 't Nederlandsche volk her»
innerde aan de Verbondsverklaring van 1573.
Het bjaekske, waarin hij dit deed, kwam ons
juist dezer dagen onder de oogen en deed
ons bij vernieuwing inleven in ae kostelijke
geschiedenis van ons Vaderland
De omstandigheden nu en ongeveer hon»
derd jaar geleden verschillen wel veel. Was
er toen bange vrees voor opstand en oorlog,
thans klinkt hoog op het jubellied en roemen
wat we in God gedaan hebben.
Bij alle verschil is er echter ook veel over»
eepstemming. Te midden van alle vreugde
en dankbaarheid, die ons hart vervult, zijn
we er van overtuigd, dat de ernst der tijden
nu niet minder groot is als toen Da Costa
zijn pen opnam.
Maar gelukkig bleef ook de God van Ne»
derland en Oranje dezelfde.
Wat Da Costa deed in de dertig jaren
der vorige eeuw willen wij in het jubileum»
jaar 1923 doen, we willen de herinnering
aan de verbondsverklaring van 1573 leven»
dig houden.
In den aanvang van den tachtigjarigen
oorlog waren er momenten, waarin de zaak
der vrijheid hopeloos scheen. Spanje's vorst
ontwikkelde alle kracht tegen ons kleine
landje. Geen middel was hem te laag en geen
mensch hem te slecht om als zijn handlan»
ger dienst te doen. Alles werd beproefd ten»
einde het opstandig volkje er weer onder te
krijgen. De toestand werd kritiek. De aan»
hangers van Prins Willem van Oranje, den
kampioen voor onze vrijheid, werden moe»
deloos. Zelfs onder 's Prinsen bevelhebbers
waren er in 1573, die de toekomst met zulk
een bezorgdheid inzagen, dat zij twijfelmoe»
dig vroegen of de Prins wellicht een verbond
gesloten had met een of ander machtig vorst.
Op deze wanhoopsvraag antwoordde hij in
kloeke geloofstaal«Gij schrijft ons dat men
u zou laten weten of wij ook met eenigen
grooten machtigen Potentaat in vasten ver»
bond staan, waarop wij niet laten willen u
voor antwoord te geven dat, aleer wij ooit
deze zaak en de beschermenis der Christenen
en andere verdrukten in deze landen aange»
vangen hebben wij met den alleroppersten
Potentaat der Potentaten alzulken vasten ver»
bond hebben gemaakt dat wij geheel verze»
kcrd zijn dat wij, en alle degenen die daarop
vastelijk betrouwen, door zijn geweldige en
machtige* hand ten leste nog ontzet zullen
worden, spijt al zijne en onze vijanden zon»
der dat wij middelertij d eenige andere mid=
delen die ons de Heer der heischaren toe»
geschikt heeft, hebben of alsnog willen laten
voorbijgaan.»
Deze verbondsverklaring, getuigend van zoo
groot Godsvertrouwen, bezegelde de Vader
des Vaderlands tien jaar later met het bloed
uit zijn doodwonde gevloeid.
't Is in dit jaar 1923, zoo beteekenisvol
voor Nederland en het Oranjehuis, driehon»
derd vijftig jaar geleden, dat de groote Zwij»
ger en Dader voor het aangezicht van ons
volk en de geheele wereld betuigde op wat
grond bij hem de grootsche onderneming
was gebouwd en waarom hij een heerlijke
uitkomst durfde verwachten.
Drie en een halve eeuw heeft 't bewijs
kunnen leven in hoeverre Vader Willem te»
vergeefs geloofd en gehoopt heeft.
Ons land nietig in zijn begin is langza»
merhand een plaats der eere gaan innemen.
In de rij der natiën speelt de Nederland»
sche lang niet de minst beteekenende rol.
Geen volk ter wereld bezit zulk een rijke
geschiedenis als het onze. Door heel onze
historie heen voelt ge de leiding der Aller»
hoogsten. Geen vorstenhuis is er, dat zoo
een is met het volk, waarover het regeert als
het geslacht der Oranjes. Geen land, waarin
de Kerk des Heeren nog die invloed heeft
als het onze. Wel heeft ook onze historie
haar donkere bladzijden. Maar zeggen we te
veel, wanner we beweren dat 't licht het van
het donkere wint. Naast voorbeelden van
bangen strijd en benauwdheid stellen we die
van heerlijke verlossing en uitredding. En
kunnen we ook heden niet roemen in veel
Ons land bleef onder de gezegende regee»
ring van Koningin Wilhelmina bewaard bij
den vrede, terwijl romdom alles in oorlogs»
ellende gedompeld werd.
Geniet ons vólk in onderscheiding van
andere volken niet vele voorrechten
Bezitten we niet een vorstin, die buigt voor
het Woord van God en die haar onderdanen
voorgaat in de vreeze des Heeren
We zouden kunnen voortgaan met 't op»
sommen van allerlei zegeningen.
De vraag komt dan als vanzelf naar vo=
ren: «Waarom zijn wij zoo bevoorrecht
De Christen buigt zich neer en belijdt, dat
ons land en volk het niet verdiend hebben,
dat God het genadig is.
Maar des te meer klemt de vraagWaarom
dan zooveel gunstbewijzen
Met Da Costa willen we antwoorden »Om
den Verbondswille met den God der Eeuwige
Waarheid en der Ontferminge gemaakt door
Willem van Oranje«.
Blijve de band tusschen God, Nederland
en Oranje hecht en rijze vooral in de feest»
week de bede op «O, God aanschouw het
Verbondv. d. S.
Een persoonlijk woord over onze
Koningin.
De N. Rott. Cnt. heeft den Oud»Minister
Treub uitgenoodigd tot het schrijven van een
persoonlijk woord over onze Vorstin.
Om de uitnemende wijze waarop de heer
Treub aan deze uitnoodiging*1 gehoor gaf en
ook omdat onze lezers interesse zullen heb»
ben bij hetgeen deze staatsman over H. M.
schrijft, laten we het hieronder volgen
[Een persoonlijk woord over de Koningin]
is niet zoo heel gemakkelijk te schrijven. Het
zou anders zijn, indien H.M. niet een per»
soonlijkheid was, afgezien van Haar positie
als Staatshoofd. Haar karakter heeft zich onder
hoogst eigenaardige omstandigheden ontwik»
keld. Reeds als kind van tien jaar was Zij
Koningin en werd Zij, welk tegenwicht de
Koningin»Moeder, toen ook Koningin»Regen»
tes, er tegen trachtte te geven, als zoodanig
behandeld, niet slechts door Haar speelgenoot»
jes, maar ook door de volwassen personen
met wie Zij in aanraking kwam.
De Kor,ingin»Moeder heeft aan'de opvoe»
ding van Haar dochter de grootste zorg be»
steed en mede daardoor zich de harten van
het Nederlandsche volk veroverd. Maar de
'wrijving op voet van gelijkheid met anderen,
die vooral in de jeugd op de karaktervorming
zulk een invloed heeft, kon Zij aan Haar Ko»
ninklijk kind niet geven.
En in de jonge»meisjes»jaren van H.M. was
het niet anders. Ook toen kon Zij de wereld
niet zien en niet voelen zooals deze in wer»
kelijkheid is, maar moest Zij zich er wel een
beeld van vormen, dat met de realiteit in ver»
schillende opzichten weinig strookt. Lessen
van de besten uit den lande konden wel iets
bijdragen tot een inzicht in het werkelijk le»
ven, maar door leeren en lezen alleen kan
niemand dit verkrijgen om er in door te
drjngen, moet men het medeleven.
Wat ik hier zeg over de bijzondere om»
standigheden waaronder H.M. werd groot ge»
bracht geldt wel in meerdere of mindere mate
voor alle vorstenkinderen. Maar voor Haar
geldt het zeer in het bijzonder.
Vorsten zonen hebben, vooral als zij niet
op al te jeugdigen leeftijd tot den troon ge»
roepen worden, onwillekeurig meer aanraking
met het werkelijke leven, wanneer zij aan een
universiteit studeeren of in het leger dienen.
Er komen dan voor hen althans nu en dan
oogenblikken voor, waarin zij zeiven zoowel
als hun metgezellen hun hooge positie verge»
ten en als gewone menschen met elkaar om»
gaan.
Zulke gelegenheden heeft onze Koningin
niet alleen in Haar jeugd, maar Haar geheele
leven door gemist. En Zij zou niet zoo intel»
ligent zijn als Zij is, indien Zij niet zelve be»
sefte, daardoor een wat vreemden kijk op
menschen en toestanden te hebben gekregen.
Ik uit hier meer dan een bloot vermoeden.
Een enkele maal heb ik op uitdrukkelijk ver»
langen van H.M. er toe medegewerkt, Haar
iets van het werkelijke leven te laten zien
en ik herinner mij nog goed, hoe ingenomen
Zij er mee was. Uit dat besef nu meen ik
Haar opmerkelijke verlegenheid te moeten ver»
klaren.
Want verlegen is H.M. in hooge mate. Die
eigenschap speelt Haar wel eens parten. Zij
maakt dat de Koningin zich moeilijk onder
menschen beweegt en Haar terughoudendheid
soms aan trots wordt toegeschreven, waar deze
alleen voortkomt uit bedeesdheid, uit het niet
recht weten hoe Zij aan een innerlijken drang
om toeschietelijk te zijn zal voldoen, zonder
aan Haar waardigheid tekort te doen.
Eenige dagen nadat de Handelshoogeschool
te Rotterdam in het jaar 1916 werd ingewijd,
bij welke gelegenheid ik als tijdelijk hooglee»
raar aan die instelling evenals alle andere pro»
fessoren in toga aanwezig was, had ik de eer
door H.M. in een particuliere audiëntie te
worden ontvangen. Onder het gesprek door
vertelde de Koningin mij toen, hoe benau»
wend Zij het had gevonden door een haag
van geleerde heeren te moeten doorgaan en
hoe blij Zij was, toen Zij op de voor haar
bestemde plaats was gezeten.
Die in een Vorstin zoo eigenaardige be»
deesdheid weet ik niet anders te verklaren,
dan ik zooeven deed. Want zij strookt heel
weinig met een anderen karaktertrek, die de
persoonlijkheid van H.M. kenmerkt. Aan een
niet recht weten wat Zij wil, is die zeker niet
toe te schrijven.
Integendeel, de Koningin is in Haar oor»
deel over menschen en zaken allerminst on»
vast. Zij heeft een eigen meening en laat die
niet gemakkelijk los.
Voor een constitutioneele vorstin is deze
op zichzelf hoog te waardeercn eigenschap
in sommige omstandigheden wel eens lastig.
Waar de ministers verantwoordelijk zijn, moet
indien het niet zoover loopt, dat deze be»
windslieden hun ontslag aanbieden bij ver»
schil van meening over aangelegenheden van
Staat, hun inzicht zegevieren. In zulke oogen»
blikken is het voor een zwakken vorst heel
wat makkelijker zich te voegen, dan voor een
vorstin met zulk een gedecideerd karakter als
H.M. heeft.
Men leide hieruit niet af, dat Zij naar mijn
meening hare constitutioneele positie niet zou
erkennen of er niet naar zou handelen. Maar
er zijn oogenblikken, waarin het haar moei»
lijk valt, er zich in te voegen. Juist in zulke
oogenblikken, wanneer Haar verantwoorde»
lijke ministers niet wijken mogen, komen de
onvermijdelijke tekortkomingen in Haar op»
voeding om den hoek kijken.
Wat Haar in dit opzicht heeft ontbroken,
wordt wel in vele gevallen, maar niet altijd
goedgemaakt door de groote kennis van Staats»
zaken, welke H.M. verkreeg door van Haar
18e jaar af altijd do.or met staatsleden van
verschillende richtingen over 's Lands belan»
gen te confereeren. Dit helpt Haar intusschen
om te erkennen, dat het in een constituto»
neelen staat nu eenmaal niet anders kan. Ik
herinner mij nog levendig, hoe Haar oogen
vlam schoten, toen Zij in een audiëntie uit
een door mij gesproken woord ten onrechte
afleidde, dat ik Haar verdacht van voorstand»
ster te zijn van een verlicht despotisme. Ik
kreeg toen de wind van voren en had heel
wat moeite Haar te overtuigen, dat Zij mij
verkeerd begrepen had.
Wie in de gelegenheid is geweest, wat meer
met Haar in aanraking te komen kan op Haar
gezicht en vooral in de oogen haar gemoeds»
stemming zonder al te veel moeite lezen. Bij
die audiëntie nu duurde het vrijljlang, voor»
dat die weer de vriendelijke uitdrukking had»
den, waarmede zij U aankijken, wanneer en
zoolang men het voorrecht heeft, aan H. M.
niet onsymphatiek te zijn.
Doch wat haar b.ovenal helpt, is het moe»
derlij k gevoel, dat in elke vrouw leeft, niet
alleen tegenover Haar eigen kinderen, en dat
bij de Koningin zeer sterk is ontwikkeld. Op
een alleraadigste manier kwam dat naar vo»
ren, toen in den winter van 1913/14 de jonge
toenmalige Groot»Hertogin van Luxemburg
bij Haar op bezoek was. Zelfs bij de offici»
eele gelegenheden, waarbij zij, die niet tot de
hofkringen behooren, Haar toen alleen kon»
den gadeslaan, viel het in het oog, hoeveel
schik H.M. er in had, over zulk een jeugdige
»Nicht« wat te kunnen moederen.
Welnu, dat moederlijk gevoel, dat zich bij
die gelegenheid in individueele richting uitte,
omspant bij de Koningin het geheele volk,
Haar volk. Hoe intelligent Zij moge wezen
en hoe ontwikkeld Haar verstand moge zijn
Zij is en blijft toch een vrouw bij wie ae
gemoeds» het verstandsleven overschaduwt.
Zij voelt zich niet slechts als het hoofd, maar
als de moeder van het Nederlandsche volk.
Zij leeft met het volk mee, gevoelt zijn wel
en wee als Haar eigen wel en wee. En het
is waarlijk niet uit conventie of uit plichtsge»
voel, maar uit innerlijken aandrang des har»
ten, wanneer Zij daaraan telkens, wanneer er
aanleiding toe is uiting geeft.
Ik kan daarover meespreken, omdat ik in
de bange dagen uit het begin van den oor»
logstijd in de gelegenheid was, de Koningin
van nabij gade te slaan. Over bijzonderheden
uit dien tijd spreek ik hier niet. Die heb ik
voor eenige jaren elders vermeld. Maar hoe
dikwijls heb ik het toen niet uit Haar mond
gehoord, ais er het een of ander scheef liep
in het leven der natie, en er liep toen tel»
kens wat scheef, «Mijnheer Treub, er moet
toch wat aan worden gedaan«. En dan was
het niet de intellectueele vorstin, maar de
hooggeplaatste vrouw met Haar ontvanke»
lijk gemoed, die. tot het beramen van maat»
regelen tot hulp en steun aanspoorde.
Het Nederlandsche volk heeft voor zijn
Koningin terecht een groote aanhankelijkheid.
H.M. is geen halfgod Zij heeft haar zwakhe»
den, zoo goed als anderen, maar de genegen»
heid en de liefde, welke het volk Haar toe»
draagt heeft Zij ten volle verdiend. Deze is de
intuitieve reactie op de alles domineerende
liefde die van Haar tot Haar volk uitgaat.
TREUB.
Vergadering van den Gemeenteraad van
OUDDORP op Vrijdag 31 Augustus
des voorm. om 10 uur.
De Voorzitter de Edelachtbare heerGobius
du Sart opent de vergadering met gebed, waar»
na de notulen worden voorgelezen en on»
veranderd vastgesteld.
Van Ged. St. is een goedkeuring ontvangen,
voor het ingesteld tapverbod.
De gemeenteraad van Dirksland bericht dat
de veearts de Graaff opslag van salaris als
vleeschkeurmeester gevraagd heeft. Tenzij zijn
jaarwedde op f 3000 gebracht wordt en de
keuringsgelden door de plaatselijke besturen
wordt ingehaald neemt h; ontslag als zoodanig,
't Gemeentebestuur van Dirksland besloot om
het salaris tot 1 Januari op f 2500 te stellen
zonder presedent voor later te scheppen.
De VOORZITTER deelt mede, dat B. en
W. nog geen voorstel hebben. Spr. meent dat
het beste is maar accoord te gaan met 't be»
sluit van Dirksland, aangezien men anders
reeds met September zonder keurmeester is.
De heer K. WESTHOEVE vindt f 2000
meer dan genoeg. Spr. wil probeeren een an»
dere keurmeester te benoemen.
De VOORZITTER vindt f 2000 niet te veel.
Men moet niet vergeten dat de heer de Graaff
een practijk als veearts heeft, welke hij moet
regelen naar den keuringsdienst.
De heer K. WESTHOEVE heeft nooit ge»
vonden dat de heer de Graaff de geschikte
man voor Keurmeester was, vroeger heeft spr.
reeds voorspeld dat zijn praktijk er door zou
lijden.
De heer J. WESTHOEVE merkt op dat niet
de heer de Graaff er door lijdt, maar wel de
slagers, zij moeten soms lang wachten eer een
beest gekeurd wordt.
De VOORZITTER zegt dat indien er klach»
ten komen spr. die gaarne in ontvangst wil
nemen. De praktijk mag niet noemer één zijn
de keuringsdienst moet voor gaan.
De heer K. WESTHOEVE zegt, dat en de
practijk van den heer de Graaff en slagers er
beiden door lijden.
Na eenige bespreking wordt conform het
voorstel van den VooKritter besloten.
Aan de orde is de vaststelling der gemeen»
terekening 1922.
De heer K. WESTHOE\E brengt namens
de commissie belast met onderzoek goedguns»
tig rapport uit en adviseert tot goedkeuring.
Conform wordt met algemeene stemmen be»
sloten.
De rekening sluit in totale ont»
vangsten f 85093.075
totale uitgaven f 74709.02
batig saldo f 10384.05s
Idem de rekening van het burgerlijk arm»
bestuur in ontvangsten f 1301.555
uitgaven f 602.89
batig saldo f 6I8.565
En de begrooting van het burgerlijk arm»
bestuur in ontvangsten en uitgaven f 1239,04.
De commissie had betreffende de gemeen»
terekening een kleine aanmerking van admi»
nisstratieven aard (door den Voorzitter een
«slip of the pen« genoemd). Deze was reeds
hersteld.
De VOORZITTER dankt de commissie voor
haar arbeid
Een wijziging betreffende de heffingsveror»
dening op de plaatselijke inkomsten belasting
wordt goedgekeurd.