voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SïGNO YINCES No. 2943 WOENSDAG 5 SEPTEMBER 1923 38STE JAARGANG Uit de Pers. Gemeenteraad. W. BOEKHOVEN ZONEN AHe stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën esi verdere Administratie franco toe te zeadesa aaa> de Uitgevers. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSD1JK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent, RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DiENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. Wij doen niet mee. De bladen brachten het volgende stuk Het hoofdbestuur der Ver. tot bevorder ring der belangen van t. b. c. patiënten in Nederland, verzoekt ons het volgende te plaatsen. De subsidie van het Rijk voor de t. b. c. bestrijding is dit jaar teruggebracht van f 100.000.— op slechts f 25.000.— Het ges volg daarvan is dat het aantal t. b. c. lijders dat niet geholpen kan worden we» der met honderden is vermeerderd. Wij meenen hiertegen ernstig te moeten pros testeeren. Bezuiniging op bestrijding van een ziekte welke nog jaarlijks duizenden slachts offers maakt is voorzeker een zuinigheid, die de wijsheid bedriegt. Wij zijn dan ook voornemens hiertegen een groote openbas re protest vergadering te b leggen en vers zoeken alle tubersulosebestrijdersvereeni» gingen, doctoren en belanghebbenden, mede te werken. Adhaesiebetuigingen worden gaarne ins gewacht bij den secretaris. 'Ons antwoord isWij doen niet mee. Er zullen in den eerstkomenden tijd heel wat soortgelijke oproepen en protesten loskos men vermoeden we zoo. Dit is het eerste, maar het eenige blijft het niet. Maar nogeens Wij doen niet mee. En men begrijpe wel, waarom niet. Subsidiën ten behoeve van hygiëne en volkss gezondheid achten we op zichzelf niet alleen toelaatbaar, doch ook aanbevelenswaard. Zij zijn met ons a.r. program zeker niet in strijd, mits ook op dit terrein aan de gelijkstelling van alle richtingen stipt de hand gehouden worde. Nu echter vermindert de Regeering deze subsidie sterk. Dat zal ze ook wel met andere, soortgelijke subsidiën doen. Want de nood is haar opgelegd. Dat moet men toch wel verstaan 1 Laat men eindelijk eens gaan gelooven, dat (fS*et 100 a 150 millioen tekort op de Staatss begrooting de schuit op zinken ligt. Het ispompen of verdrinken. En zooals ze in Paulus dagen met eigen hand zelfs het scheepsgereedschap uitwierpen om mocht het zijn zelf nog behouden te wors den, zoo staat het ook met ons. Wie anders leert, bedriegt zijn volk. En als dari de Regeering het mes geweldig zet. öök in dien subsidiënsovervloed, dan hebs ben wij te bukken voor de noodzakelijkheid de Regeering doet dit waarlijk ook niet voor haar plezier. En dan is het niet waar, dat met die f 75.000 de Volksgezondheid gevaar Ioopen zou Een deel van dat geld komt ook onze t. b. c. lijders ten goede, die in Sonnevanck en elders worden verpleegd. Welnu, wij durven verzes keren, dat onze diaconiën en onze particuliere weldadigheid voor ons deel zorgen zal. Als dan alle andere richtingen ook alzoo doen en men gaat er b.v. één avond minder voor naar bioscoop enz. dan komt geen enkele lijder te kort. En dan zijn we tegelijk op een weg, die toch nóg beter is. V Paf! Op wat wijze straks de heer Colijn zal trachs ten orde te brengen in 's Lands finantiën, weet niemand preciés Zijn «tijd»van»spreken« is nog niet gekomen, al vordert hij. Toch weten we wel wüt. De heer Colijn is geen «vreemde.« En de a.sr. partij heeft een program»van»actie, dat duidelijke aanwijzingen geeft en de »Stand« heeft, sinds Colijn hoofdredacteur was, menig artikel gehad, waarin duidelijke taal gesproken werd. Maar nog eensprecies weten we niets. Zelfs het «tekort® kennen we niet precies. Honderd millioen is ongetwijfeld te min, 180 millioen, ook al genoemd, zal wel te Ved blijken te zijn en de tóch nog zeer dons k'K waarheid zal wel in 't midden liggen. Bedenken we daar dan bij, hoe de gansche Staatsbegrooting in 1913 ruim 200 millioen aan suitgaven« had, welks cijfer thans klom pl-m. 700 millioen, dan zien we, wat Kuzenwerk Colijn verrichten moet, èn noodzakelijk dit is. *T* L a och is bet verbijsterend, hoe licht sommigen hierover denken. Zij roepen maar «Zóó nietzóó niet 1« Speciaal als 't hen zelf treffen zou. En nog vóór ze precies weten, wat Colijn van plan is. Natuurlijk rijst dan onmiddellijk de vraag: «Hoe dan wèl?« Ën daarop komen dan soms antwoorden, zelfs van hen, die onder de «intellectueelen® te rekenen zijn, waarbij men z'n hoofd vasts houdt. Zoo stelde in de «Stand.® een inzender in allen ernst voor, om eenvoudig de «inkoms» tensbelasting« op te voeren en daaruit voor een goed deel de «bezuiniging® ie vinden later als de tijden beter werden, kon men dan weer »zakken« Bij zoo iets staat men paf. Dat zelfs de socialisten thans geen verder opschroeven der directe belasting aandurven dat de middenstand er krom onder gaatdat de vermogenden alles bij elkaar reeds tot 75 °/o van hun inkomen bij het belastingkantoor mogen brengen, - niets daarvan is tot zoo iemand doorgedrongen. Hij is de ware financier. Hij kent het recept, dat alle financieele kwalen geneest. Universeel geneesmiddel Schroef de belasting maar op Houdt er den moed maar in We vonden in de »N. Haagsche Crt.« een stuk dat wij in verband van de herdenkings» feesten dezer dagen, onze lezers niet willen onthouden De Verbondsverklaring van 1573 in herinnering gebracht. 't Was omstreeks 1830. Het Koninkrijk der Nederlanden dreigde uiteen te vallen. De Zuidelijke Nederlanden, die zich niet konden schikken onder den scepter van Koning Willem I waren in ops stand gekomen. Oud»Nederland ging zich wapenen en schaarde zich' om troon en stam» huis. Laaide in 't Zuiden het vuur van de tweedracht hoog, in 't Noorden voelde men den liefdesband tusschen Nederland en Oranje meer trekken dan ooit. 't Was voor Neder» land een bange tijd. Het stond tegenover machtige mogendheden en volken, die met zeker welgevallen de scheuring tegenover Noord en Zuid gadesloegen. In dien tijd nu was 't Da Costa, die zijn stem verhief en 't Nederlandsche volk her» innerde aan de Verbondsverklaring van 1573. Het bjaekske, waarin hij dit deed, kwam ons juist dezer dagen onder de oogen en deed ons bij vernieuwing inleven in ae kostelijke geschiedenis van ons Vaderland De omstandigheden nu en ongeveer hon» derd jaar geleden verschillen wel veel. Was er toen bange vrees voor opstand en oorlog, thans klinkt hoog op het jubellied en roemen wat we in God gedaan hebben. Bij alle verschil is er echter ook veel over» eepstemming. Te midden van alle vreugde en dankbaarheid, die ons hart vervult, zijn we er van overtuigd, dat de ernst der tijden nu niet minder groot is als toen Da Costa zijn pen opnam. Maar gelukkig bleef ook de God van Ne» derland en Oranje dezelfde. Wat Da Costa deed in de dertig jaren der vorige eeuw willen wij in het jubileum» jaar 1923 doen, we willen de herinnering aan de verbondsverklaring van 1573 leven» dig houden. In den aanvang van den tachtigjarigen oorlog waren er momenten, waarin de zaak der vrijheid hopeloos scheen. Spanje's vorst ontwikkelde alle kracht tegen ons kleine landje. Geen middel was hem te laag en geen mensch hem te slecht om als zijn handlan» ger dienst te doen. Alles werd beproefd ten» einde het opstandig volkje er weer onder te krijgen. De toestand werd kritiek. De aan» hangers van Prins Willem van Oranje, den kampioen voor onze vrijheid, werden moe» deloos. Zelfs onder 's Prinsen bevelhebbers waren er in 1573, die de toekomst met zulk een bezorgdheid inzagen, dat zij twijfelmoe» dig vroegen of de Prins wellicht een verbond gesloten had met een of ander machtig vorst. Op deze wanhoopsvraag antwoordde hij in kloeke geloofstaal«Gij schrijft ons dat men u zou laten weten of wij ook met eenigen grooten machtigen Potentaat in vasten ver» bond staan, waarop wij niet laten willen u voor antwoord te geven dat, aleer wij ooit deze zaak en de beschermenis der Christenen en andere verdrukten in deze landen aange» vangen hebben wij met den alleroppersten Potentaat der Potentaten alzulken vasten ver» bond hebben gemaakt dat wij geheel verze» kcrd zijn dat wij, en alle degenen die daarop vastelijk betrouwen, door zijn geweldige en machtige* hand ten leste nog ontzet zullen worden, spijt al zijne en onze vijanden zon» der dat wij middelertij d eenige andere mid= delen die ons de Heer der heischaren toe» geschikt heeft, hebben of alsnog willen laten voorbijgaan.» Deze verbondsverklaring, getuigend van zoo groot Godsvertrouwen, bezegelde de Vader des Vaderlands tien jaar later met het bloed uit zijn doodwonde gevloeid. 't Is in dit jaar 1923, zoo beteekenisvol voor Nederland en het Oranjehuis, driehon» derd vijftig jaar geleden, dat de groote Zwij» ger en Dader voor het aangezicht van ons volk en de geheele wereld betuigde op wat grond bij hem de grootsche onderneming was gebouwd en waarom hij een heerlijke uitkomst durfde verwachten. Drie en een halve eeuw heeft 't bewijs kunnen leven in hoeverre Vader Willem te» vergeefs geloofd en gehoopt heeft. Ons land nietig in zijn begin is langza» merhand een plaats der eere gaan innemen. In de rij der natiën speelt de Nederland» sche lang niet de minst beteekenende rol. Geen volk ter wereld bezit zulk een rijke geschiedenis als het onze. Door heel onze historie heen voelt ge de leiding der Aller» hoogsten. Geen vorstenhuis is er, dat zoo een is met het volk, waarover het regeert als het geslacht der Oranjes. Geen land, waarin de Kerk des Heeren nog die invloed heeft als het onze. Wel heeft ook onze historie haar donkere bladzijden. Maar zeggen we te veel, wanner we beweren dat 't licht het van het donkere wint. Naast voorbeelden van bangen strijd en benauwdheid stellen we die van heerlijke verlossing en uitredding. En kunnen we ook heden niet roemen in veel Ons land bleef onder de gezegende regee» ring van Koningin Wilhelmina bewaard bij den vrede, terwijl romdom alles in oorlogs» ellende gedompeld werd. Geniet ons vólk in onderscheiding van andere volken niet vele voorrechten Bezitten we niet een vorstin, die buigt voor het Woord van God en die haar onderdanen voorgaat in de vreeze des Heeren We zouden kunnen voortgaan met 't op» sommen van allerlei zegeningen. De vraag komt dan als vanzelf naar vo= ren: «Waarom zijn wij zoo bevoorrecht De Christen buigt zich neer en belijdt, dat ons land en volk het niet verdiend hebben, dat God het genadig is. Maar des te meer klemt de vraagWaarom dan zooveel gunstbewijzen Met Da Costa willen we antwoorden »Om den Verbondswille met den God der Eeuwige Waarheid en der Ontferminge gemaakt door Willem van Oranje«. Blijve de band tusschen God, Nederland en Oranje hecht en rijze vooral in de feest» week de bede op «O, God aanschouw het Verbondv. d. S. Een persoonlijk woord over onze Koningin. De N. Rott. Cnt. heeft den Oud»Minister Treub uitgenoodigd tot het schrijven van een persoonlijk woord over onze Vorstin. Om de uitnemende wijze waarop de heer Treub aan deze uitnoodiging*1 gehoor gaf en ook omdat onze lezers interesse zullen heb» ben bij hetgeen deze staatsman over H. M. schrijft, laten we het hieronder volgen [Een persoonlijk woord over de Koningin] is niet zoo heel gemakkelijk te schrijven. Het zou anders zijn, indien H.M. niet een per» soonlijkheid was, afgezien van Haar positie als Staatshoofd. Haar karakter heeft zich onder hoogst eigenaardige omstandigheden ontwik» keld. Reeds als kind van tien jaar was Zij Koningin en werd Zij, welk tegenwicht de Koningin»Moeder, toen ook Koningin»Regen» tes, er tegen trachtte te geven, als zoodanig behandeld, niet slechts door Haar speelgenoot» jes, maar ook door de volwassen personen met wie Zij in aanraking kwam. De Kor,ingin»Moeder heeft aan'de opvoe» ding van Haar dochter de grootste zorg be» steed en mede daardoor zich de harten van het Nederlandsche volk veroverd. Maar de 'wrijving op voet van gelijkheid met anderen, die vooral in de jeugd op de karaktervorming zulk een invloed heeft, kon Zij aan Haar Ko» ninklijk kind niet geven. En in de jonge»meisjes»jaren van H.M. was het niet anders. Ook toen kon Zij de wereld niet zien en niet voelen zooals deze in wer» kelijkheid is, maar moest Zij zich er wel een beeld van vormen, dat met de realiteit in ver» schillende opzichten weinig strookt. Lessen van de besten uit den lande konden wel iets bijdragen tot een inzicht in het werkelijk le» ven, maar door leeren en lezen alleen kan niemand dit verkrijgen om er in door te drjngen, moet men het medeleven. Wat ik hier zeg over de bijzondere om» standigheden waaronder H.M. werd groot ge» bracht geldt wel in meerdere of mindere mate voor alle vorstenkinderen. Maar voor Haar geldt het zeer in het bijzonder. Vorsten zonen hebben, vooral als zij niet op al te jeugdigen leeftijd tot den troon ge» roepen worden, onwillekeurig meer aanraking met het werkelijke leven, wanneer zij aan een universiteit studeeren of in het leger dienen. Er komen dan voor hen althans nu en dan oogenblikken voor, waarin zij zeiven zoowel als hun metgezellen hun hooge positie verge» ten en als gewone menschen met elkaar om» gaan. Zulke gelegenheden heeft onze Koningin niet alleen in Haar jeugd, maar Haar geheele leven door gemist. En Zij zou niet zoo intel» ligent zijn als Zij is, indien Zij niet zelve be» sefte, daardoor een wat vreemden kijk op menschen en toestanden te hebben gekregen. Ik uit hier meer dan een bloot vermoeden. Een enkele maal heb ik op uitdrukkelijk ver» langen van H.M. er toe medegewerkt, Haar iets van het werkelijke leven te laten zien en ik herinner mij nog goed, hoe ingenomen Zij er mee was. Uit dat besef nu meen ik Haar opmerkelijke verlegenheid te moeten ver» klaren. Want verlegen is H.M. in hooge mate. Die eigenschap speelt Haar wel eens parten. Zij maakt dat de Koningin zich moeilijk onder menschen beweegt en Haar terughoudendheid soms aan trots wordt toegeschreven, waar deze alleen voortkomt uit bedeesdheid, uit het niet recht weten hoe Zij aan een innerlijken drang om toeschietelijk te zijn zal voldoen, zonder aan Haar waardigheid tekort te doen. Eenige dagen nadat de Handelshoogeschool te Rotterdam in het jaar 1916 werd ingewijd, bij welke gelegenheid ik als tijdelijk hooglee» raar aan die instelling evenals alle andere pro» fessoren in toga aanwezig was, had ik de eer door H.M. in een particuliere audiëntie te worden ontvangen. Onder het gesprek door vertelde de Koningin mij toen, hoe benau» wend Zij het had gevonden door een haag van geleerde heeren te moeten doorgaan en hoe blij Zij was, toen Zij op de voor haar bestemde plaats was gezeten. Die in een Vorstin zoo eigenaardige be» deesdheid weet ik niet anders te verklaren, dan ik zooeven deed. Want zij strookt heel weinig met een anderen karaktertrek, die de persoonlijkheid van H.M. kenmerkt. Aan een niet recht weten wat Zij wil, is die zeker niet toe te schrijven. Integendeel, de Koningin is in Haar oor» deel over menschen en zaken allerminst on» vast. Zij heeft een eigen meening en laat die niet gemakkelijk los. Voor een constitutioneele vorstin is deze op zichzelf hoog te waardeercn eigenschap in sommige omstandigheden wel eens lastig. Waar de ministers verantwoordelijk zijn, moet indien het niet zoover loopt, dat deze be» windslieden hun ontslag aanbieden bij ver» schil van meening over aangelegenheden van Staat, hun inzicht zegevieren. In zulke oogen» blikken is het voor een zwakken vorst heel wat makkelijker zich te voegen, dan voor een vorstin met zulk een gedecideerd karakter als H.M. heeft. Men leide hieruit niet af, dat Zij naar mijn meening hare constitutioneele positie niet zou erkennen of er niet naar zou handelen. Maar er zijn oogenblikken, waarin het haar moei» lijk valt, er zich in te voegen. Juist in zulke oogenblikken, wanneer Haar verantwoorde» lijke ministers niet wijken mogen, komen de onvermijdelijke tekortkomingen in Haar op» voeding om den hoek kijken. Wat Haar in dit opzicht heeft ontbroken, wordt wel in vele gevallen, maar niet altijd goedgemaakt door de groote kennis van Staats» zaken, welke H.M. verkreeg door van Haar 18e jaar af altijd do.or met staatsleden van verschillende richtingen over 's Lands belan» gen te confereeren. Dit helpt Haar intusschen om te erkennen, dat het in een constituto» neelen staat nu eenmaal niet anders kan. Ik herinner mij nog levendig, hoe Haar oogen vlam schoten, toen Zij in een audiëntie uit een door mij gesproken woord ten onrechte afleidde, dat ik Haar verdacht van voorstand» ster te zijn van een verlicht despotisme. Ik kreeg toen de wind van voren en had heel wat moeite Haar te overtuigen, dat Zij mij verkeerd begrepen had. Wie in de gelegenheid is geweest, wat meer met Haar in aanraking te komen kan op Haar gezicht en vooral in de oogen haar gemoeds» stemming zonder al te veel moeite lezen. Bij die audiëntie nu duurde het vrijljlang, voor» dat die weer de vriendelijke uitdrukking had» den, waarmede zij U aankijken, wanneer en zoolang men het voorrecht heeft, aan H. M. niet onsymphatiek te zijn. Doch wat haar b.ovenal helpt, is het moe» derlij k gevoel, dat in elke vrouw leeft, niet alleen tegenover Haar eigen kinderen, en dat bij de Koningin zeer sterk is ontwikkeld. Op een alleraadigste manier kwam dat naar vo» ren, toen in den winter van 1913/14 de jonge toenmalige Groot»Hertogin van Luxemburg bij Haar op bezoek was. Zelfs bij de offici» eele gelegenheden, waarbij zij, die niet tot de hofkringen behooren, Haar toen alleen kon» den gadeslaan, viel het in het oog, hoeveel schik H.M. er in had, over zulk een jeugdige »Nicht« wat te kunnen moederen. Welnu, dat moederlijk gevoel, dat zich bij die gelegenheid in individueele richting uitte, omspant bij de Koningin het geheele volk, Haar volk. Hoe intelligent Zij moge wezen en hoe ontwikkeld Haar verstand moge zijn Zij is en blijft toch een vrouw bij wie ae gemoeds» het verstandsleven overschaduwt. Zij voelt zich niet slechts als het hoofd, maar als de moeder van het Nederlandsche volk. Zij leeft met het volk mee, gevoelt zijn wel en wee als Haar eigen wel en wee. En het is waarlijk niet uit conventie of uit plichtsge» voel, maar uit innerlijken aandrang des har» ten, wanneer Zij daaraan telkens, wanneer er aanleiding toe is uiting geeft. Ik kan daarover meespreken, omdat ik in de bange dagen uit het begin van den oor» logstijd in de gelegenheid was, de Koningin van nabij gade te slaan. Over bijzonderheden uit dien tijd spreek ik hier niet. Die heb ik voor eenige jaren elders vermeld. Maar hoe dikwijls heb ik het toen niet uit Haar mond gehoord, ais er het een of ander scheef liep in het leven der natie, en er liep toen tel» kens wat scheef, «Mijnheer Treub, er moet toch wat aan worden gedaan«. En dan was het niet de intellectueele vorstin, maar de hooggeplaatste vrouw met Haar ontvanke» lijk gemoed, die. tot het beramen van maat» regelen tot hulp en steun aanspoorde. Het Nederlandsche volk heeft voor zijn Koningin terecht een groote aanhankelijkheid. H.M. is geen halfgod Zij heeft haar zwakhe» den, zoo goed als anderen, maar de genegen» heid en de liefde, welke het volk Haar toe» draagt heeft Zij ten volle verdiend. Deze is de intuitieve reactie op de alles domineerende liefde die van Haar tot Haar volk uitgaat. TREUB. Vergadering van den Gemeenteraad van OUDDORP op Vrijdag 31 Augustus des voorm. om 10 uur. De Voorzitter de Edelachtbare heerGobius du Sart opent de vergadering met gebed, waar» na de notulen worden voorgelezen en on» veranderd vastgesteld. Van Ged. St. is een goedkeuring ontvangen, voor het ingesteld tapverbod. De gemeenteraad van Dirksland bericht dat de veearts de Graaff opslag van salaris als vleeschkeurmeester gevraagd heeft. Tenzij zijn jaarwedde op f 3000 gebracht wordt en de keuringsgelden door de plaatselijke besturen wordt ingehaald neemt h; ontslag als zoodanig, 't Gemeentebestuur van Dirksland besloot om het salaris tot 1 Januari op f 2500 te stellen zonder presedent voor later te scheppen. De VOORZITTER deelt mede, dat B. en W. nog geen voorstel hebben. Spr. meent dat het beste is maar accoord te gaan met 't be» sluit van Dirksland, aangezien men anders reeds met September zonder keurmeester is. De heer K. WESTHOEVE vindt f 2000 meer dan genoeg. Spr. wil probeeren een an» dere keurmeester te benoemen. De VOORZITTER vindt f 2000 niet te veel. Men moet niet vergeten dat de heer de Graaff een practijk als veearts heeft, welke hij moet regelen naar den keuringsdienst. De heer K. WESTHOEVE heeft nooit ge» vonden dat de heer de Graaff de geschikte man voor Keurmeester was, vroeger heeft spr. reeds voorspeld dat zijn praktijk er door zou lijden. De heer J. WESTHOEVE merkt op dat niet de heer de Graaff er door lijdt, maar wel de slagers, zij moeten soms lang wachten eer een beest gekeurd wordt. De VOORZITTER zegt dat indien er klach» ten komen spr. die gaarne in ontvangst wil nemen. De praktijk mag niet noemer één zijn de keuringsdienst moet voor gaan. De heer K. WESTHOEVE zegt, dat en de practijk van den heer de Graaff en slagers er beiden door lijden. Na eenige bespreking wordt conform het voorstel van den VooKritter besloten. Aan de orde is de vaststelling der gemeen» terekening 1922. De heer K. WESTHOE\E brengt namens de commissie belast met onderzoek goedguns» tig rapport uit en adviseert tot goedkeuring. Conform wordt met algemeene stemmen be» sloten. De rekening sluit in totale ont» vangsten f 85093.075 totale uitgaven f 74709.02 batig saldo f 10384.05s Idem de rekening van het burgerlijk arm» bestuur in ontvangsten f 1301.555 uitgaven f 602.89 batig saldo f 6I8.565 En de begrooting van het burgerlijk arm» bestuur in ontvangsten en uitgaven f 1239,04. De commissie had betreffende de gemeen» terekening een kleine aanmerking van admi» nisstratieven aard (door den Voorzitter een «slip of the pen« genoemd). Deze was reeds hersteld. De VOORZITTER dankt de commissie voor haar arbeid Een wijziging betreffende de heffingsveror» dening op de plaatselijke inkomsten belasting wordt goedgekeurd.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1923 | | pagina 1