voor de Zuidhollandsche en Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Orgaan No. 2936 ZATERDAG 11 AUGUSTUS 1923 38STE JAARGANG IN HOC SIGNO VINCES EERSTE BLAD. Op den Uitkijk. W. BOEKHOVEN ZONEN Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers. POT EN KETEL. 't Is onlangs in Amsterdam gebeurd. En als ik er hier melding van maak, dan is dat natuurlijk niet, omdat het geval op zichzelf zoo belangrijk is, maar om wat naar aanleiding er van geschre ven en getwist werd in de pers. Laat ik 't geval zelf eerst verhalen. Ergens in een Amsterdamsche mid- denstandsbuurt werd een huis gebouwd, ik geloof zelfs van een heel blok huizen en omdat er, zooals gewoonlijk, nogal haast bij 't werk was, had de aannemer een vrij groote ploeg bouwvakarbeiders te werk gesteld. Dat zijn in Amsterdam goeddeels erg „rooie" jongens. Slechts weinige „christelijken" zijn er bij. Een groot deel is „modern", d. i. socialistisch georganiseerd en een ander groot deel gaat ook dit niet ver, is ook dit niet rood genoeg en het is „syn dicalistisch" georganiseerd, wat in de politiek hierop neerkomt, dat het öf anarchisten zijn öf vrienden van Wijn koop voorzoover die tenminste nog van „vrienden" spreken kan Doch komen we weer ter zake. In „Het Volk" verscheen een „inge zonden stuk" van een bewoner van een aangrenzend pand, die zich in heftige bewoordingen over deze bouwarbeiders beklaagde. En inderdaad, daar was reden voor. Zoodra n.l. zijn vrouw, of zijn dienst bode, of eenig vrouwelijk, wezen uit zijn huis, zich op straat, in den tuin of op 't balkon vertoonde, daalde van het aangrenzende bouwwerk een ware regen van vuilpraat en smeerpijperij op haar neer, de gemeenste achterbuurt en bordeelpraat, zoodat zij zich gewoon, zoolang daar gewerkt werd, niet buiten durfden te vertoonen. De man beklaagde zich zeer. Hij begreep, dat er met politie hier niet veel was uit te richten en luchtte daarom zijn hart in een blad, dat door vele arbeiders gelezen werd en dat zulke praktijken dan ook allerminst in bescherming neemt. Tot dusver het „heel gewone" geval. Want, helaas 1 onder de kwaadaar- aardige vlegeleigenschappen van ons volk behoort ook deze, dat velen er een eer in stellen, om alle welvoeglijkheid met voeten te treden en hun durf, moed en onafhankelijkheid vooral daardoor te toonen, dat ze er alles uitgooien, wat hun aan vuil in den mond komt en dan liefst nog in tegenwoordigheid van vrouwen en meisjes. Het is vaak walgingwekkend. En dit kwaad is waarlijk niet beperkt tot de bouwwerken in 's Lands hoofd stad, het komt overal voor. Zoo sterk, dat maar zelden een eer baar meisje een samenloop van mannen op brug- of straathoek passeeren kan, zonder dat een blos van schaamte haar naar de wangen jaagt, vanwege 't geen ze wel hooren móét van 't geen daar verhandeld of haar toegeroepen wordt. Wat zeker van algemeene bekend heid is. Dat Amsterdamsche geval zou dan ook als één uit vele gauw vergeten zijn, als niet een zeer bekend schrijver in een groot, liberaal dagblad er op af gevlogen was, om naar aanleiding van dit^evai de socialisten eens af te trenzen. ^„Ziedaar nu uw opvoedingschreef „Dat zijn daar nu de mannen, die de idealen van het socialisme en van het communisme hebben ingedronkendie door u, apostelen van Marx, tot „nieuw leven" zijn gewektde mannen, die door het socialisme zouden opgeheven worden uit het slijk van het proletariaat 't zijn dezelfde „lieve jongens" gebleven van altijd Dat was zeker onvoorzichtig gezegd. En het was ook onbillijk. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de vogel S.D.A.P. zijn snavel extra sleep, om dezen aanvaller es goed op zijn kop te zitten. Tweeërlei brachten de „rooden" er tegen in. Vooreerst zeiden zij, gun ons tijd. Wij zijn nog maar zoo kort bezig. En die arbeiders daar op steiger wier praat wij sterk afkeurenbe- hooren nog tot het eerste, oudere ge slacht, dat de slechte gewoonte maar niet zóó aflegt. Dat argument lijkt mij zwak. Dan toont het christendom zich sterker De heiden, die tot waarachtige be keering komt, breekt volkomen met zijn kannibaalsche gewoonten; zag hij vroe ger in de veelwijverij geenerlei kwaad, thans houdt hij zich bij één vrouw offerde hij voorheen aan de geesten der vaderen, thans vertrouwt hij op de eenige offerande van Christus, aan het Kruis volbracht. Zeker, er blijven aanklevende zonden. Maar er is ook een breken met „de" zondeeen radicale ommekeer, Zoo ook, wanneer God door Zijn Geest onder óns een bekend wereld en zondedienaar krachtig bekeert. Was hij voorheen een vloeker en godslas teraar, dan is het nu ni t zoo, dat hij iets minder vloekt en geleidelijk, héél lang zaam zijn kwaad kwijt raakt, neen hij breekt er radicaal mee. Was hij voorheen een dronkaard en vuilspreker, hij heeft zich nu van de herberg tot de kerk gewend en dat niet zoo, dat het her bergbezoek zoetjesaan iets minder en 't kerkbezoek zoetjesaan iets beter wordt, neener is een algeheele ommekeer gekomeneen breken en te niet doen van hetgeen tot den dienst der zonde behoort. In dit opzicht, zouden we willen zeggen, toont Christus zich dan toch heel wat sterker dan Marx! Dus dat eerste argument is zwak. Maar dan kwam er een tweede. Daarover een. volgenden keer. Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 8.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDIJK Telef. Interc. No. 202 Postbus No. 2 ADVERTENTIËN 20 cent,- RECLAMES 40 cent, BOEKAANKONDIGING 10 cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN f 1.— per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die^zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 uur. I. Wie is de eigenaar? Dat kan 'n heel lastige vraag zijn Door geen Salomo op te lossen. Zie er hier een voorbeeld van uit de his* torie van den dag. Men zal zich herinneren, hoe gedurende den oorlog het Nederlandsche passagiers en goederenschip Tubantia door een Duitsche duikboot werd getorpedeerd. 't Schip zonk als een baksteen weg. Maar diep, ligt het nietop een diepte van pl.m. honderd voet, in de nabijheid van ons lichtschip de Hinderdiep genoeg echter, om nooit eenig schip te kunnen hinderen. De Duitschers hebben onlangs afgerekend. Ons volledig schadevergoeding betaald. Aan wie behoort nu dat Tubantia*wrak In 't gewone leven zou men zeggen wel aan wie de schade heeft betaald, maar de Duitschers hebben tegenwoordig wel andere kopzorg, dan om te kijken naar de wrakken, die zij in den oorlog hebben ge» maakt. Nu dan is het «onbeheerd goed«. En dus voor den «eerlijken vinder*, Wie kijkt er naar om, vraagt men Wel, de Engelsche majoor Vincent Sippe had zich met andere ondernemende mannen vereenigd, en is al ettelijke weken bezig, om die »Tubantia« óf te lichten, of er uit te has en, wat er in zit, want de sprake gaat dat er schatten aan boord zijn geweest wat ik niet uitmaken kan De Majoor zegt echter, dat hij en de zijnen al 40.000 pond aan 't werk hebben te koste gelegd. Wat me apochrief lijkt480.000 guls den goed geld naar kwaad gald gooien Daar kwam bij er kwamen kapers. 'n Engelsche bergingssmaatschappij, die met »echt« spul, met duikers enz. begon te wer* ken. Gevolgeen lastig proces voor den Ens gelschen rechter, wie mag de Tubantia leeghalen als hij kan Voorloopig zijn pars tijen het eens geworden, dat ze al wat ze bovenhalen, eerlijk bij den rechter in een groot pakhuis brengen zullen en dat d i e dan later wel uitspraak zal doen Het verlossende \voord« Geeft Baldwin's »verklaring« dit Naar onze meening ganschelijk niet. Het is meer een angsts en noodkreet. Baldwin is overtuigd, dat de toestand hos peloos wordt, maar i n g r ij p e n kan ook h ij niet. 't Eenige isde gansche wereld er b ij roepen, om door de «publieke meening* in* vloed te oefenen op Frankrijk. Dat is een werk van langen adem En dat, terwijl Baldwin zelf zegt, dat ons derwijl Europa onherstelbaar geruineerd kan zijn Neen, «opklaring* brengt de »verklaring« niet. Soepel, soepelder, soepelst. De eerste stap is altijd 't zwiarst. En 't heeft indertijd nog wel voeten in d' aard gehad, eer de S. D. A. P. zich niet slechts vinden liet voor 't Raadslidmaatschap, maar ook voor de wethouderij. Echter, men voelde 't móést wel. Een partij, die in den Raad wat was gaan beteekenen, kón zich op den duur niet afs zijdig houden van de «groene tafel«. Dat gaat es één keer goed. Maar duurt dit, zoo verspeelt men zijn ins vloed. Van critiek alléén wil de schare niet leven. Zij zegt dan Wij hebben er nu zöös veel van de uwen in gebracht, pruttel nu niet alleen, maar dóè ook es wat, als de Raad u de gelegenheid geeft Zoo kreeg men dan »roode« wethouders. Ondanks zelfs Troelstra's laars. In 't eerst nog met veel ditjes en datjes. Er moest een soort minimumsprogram ops gemaakt en daar moesten andere partijen dan de belofte op afleggen er zat nogal iets aan vast Maar ook dat raakt nu uit. Als de partijen zoowat' evenredig verdeelen nu, allonsl dan deelt men méé, als men 'n behoorlijk stuk krijgt van de taart. Onzerzijds niet zoo heel veel tegen «Program* en «belofte* raken in onbruik, de onzen decfen daar trouwens evenals de chr. hist, nooit en nergens aan mee. Stil wordt dié «oude plunje« begraven. In «Het Volk« las ik dit bericht: Onze partijsafd. Zutphen machtigde de raadsfraktie, om in Sept. a.s. een-wethouders* zetel te aanvaarden, zoo mocht blijken, dat in den nieuwen raad een strooming aans wezig is, die den waarborg biedt, dat in de komende 4sjarige periode in demokratischen zin vruchtbaar werk kan worden tot stand gebracht. Zoo'n »strooming« in den Raad Nu, daar meesmuilen we met elkaar es om Altijd geoordeeld. Neen, Barbertje was niet vermoord. Dat zag de rechter nu ook wel. Zij stond daar, levend, voor hem Maar de acte van beschuldiging sprak van méérdat nl. de beschuldigde haar niet slechts hid ve r m o o r d, doch haar ook in stukjes gesneden en ingezouten had. D i e twee punten bleven staan De moord als zoodanig verviel Doch naar het kerven, in stukjes snijden en inzouten werd alsnu door den rechter een ernstig onderzoek ingesteld, wie de «Max Havelaar« las, kent den afloop. Het Calvinisme, te onzent, schuwt het T o o n e e 1. Strééd er tegen, drie en een halve eeuw. Brandde het weg uit de zeden van ons cal* vinistisch volksdeel. Wilde geen gemeenschap met den rok, die van 't vleesch besmet was de »komedie« werd in onze gezinnen in jaar en dag niet genoemd. En wfè hebben nu, denkt ge, wel mee 't ergst schuld aan de schrikkelijke ontaarding van het Tooneel De Calvinisten, zegt Herman Heyer* mans. Hij is tegenwoordig weer aan de pers. Zelfs falklandt hij weer trouw. Hij maakt zich zelfs boos; zwelt er van op en driftigt «Door het zich geborneerd afzijdig hou* den, door de Phrase letterlijk te mesten, door het misbruiken van een zelfgenoegzame, hoovaardige, van innerlijk gemeenschaps* gevoel ontdane allure, werkt het Kalvinis* tisch «geloovend deel« der Hollandsche Natie het ongeloof op tooneelterrein met vlammende bezieling in de hand, met de prachtgevólgen eener ongekende verwilder ring.« Kerver en inzouter zijt ge, Calvinist. Hèdt ge Barbertje vermoord, ge zoudt er voor gehangen zijn, nu gij haar in 't leven liet, doch slechts in stukjes gesneden en in» gezouten hebt, nu wordt ge gevierendeeld begrepen Nadruk vei boden. Het is op zichzelf 'n eenvoudige geschiet denis, Die zich, helaas honderdwerf herhaalt 'k Zou er dan ook geen melding van maken, als niet op meer dan één punt de vraag kon worden gesteld Wat dunkt u hiervan bij 't licht van Gods Woord En waar dat het geval is, daar is 't altijd de moeite waard er eens over te schrijven en zijn gedachten er over te laten gaan. »Het« dan is in Frankrijk gebeurd. Maar »het« is tevens «internationaal*. Want ziehier het begin der historie Daar waren een »hij« en een »zij«, een jongeling en een meisken en die hadden elkaar zoo lief Nietwaar hier is niets speciaal »Fransch« aan het is algemeen*menschelijk en komt niet alleen voor in «la belle France« en het «zon* nige Zuiden* maar ook in de mistige, lage landen aan de Noordzee. Zij bekenden elkaar hun liefde. En vroegen de goedkeuring hunner weder* zijdsche ouders. Daar heb ik al dadelijk een punt. In niet weinige gevallen zijn onze jonge* lieden tegenwoordig zoo geëmancipeerd, dat ze er niet aan dénken op hun onderlingen omgang de goedkeuring der ouders te vragen. Wat hebben d i e daar mee noodig 't Is immers hun beider, éigen zaak Dat die ouders er niets mee te maken zouden hebben, is wat kras, maar in geen geval hebben ze er iets over te zéggen. »Hij« en »zij«, getweeën, weten zelf, wat hun pastweten of ze elkander passen ze zijn mans genoeg om behoorlijk uit hun oogen te kijken en willen wel het resultaat van hun bevindingen den ouders mededeelen, doch denken er niet aan, vooruit hun fiat op zulk een proeftijd te vragen. Zoo wordt maar al te veel gedacht. En vaak wordt het alzoo gedaan. Ook wel«onder ons« En daar kan ik niet genoeg tegen waar* schuwen. Nu moeten de jongelui en ook de ouders dit wél verstaan. Om met deze laatsten te beginnen. Die kunnen ook al te strak zijn In der waarheid, daar z ij n papa's die zoo* dra zoonlief maar durft kijken naar een schorte* band niet van z'n eigen zuster, al onraad speuren en opspelen Wat dénkt zoo'n speul* lammeken wel En daar z ij n mama's, die al bang worden, als een vreemd jongeling ook maar één, geheel onschuldig complimentje, of 'n enkel vriendelijk woord aan haar dochter toeroept. Gij moet twee zaken niet vergeten. Wanneer uw zoon en uw dochter een goede, christelijke opvoeding hebben gehad, en bij de tucht van Gods Woord zijn grootgebracht en gij kunt ze dan niet, zoo in 't gewone, burgerlijke leven hun gewonen, eigenen gang laten gaan, reken dan maar, dat met of buiten uw schuld, die opvoeding is mislukt. Dan is er een hang naar 't kwade. En dan helpt vaak al uw oppassen en waar* schuwen niets. En ten tweede moet ge bedenken, dat er tenslotte eenig terrein dient over te blijven, waarop de jongelui elkander kunnen leeren kennen en ontmoeten, ook buiten het toe* zicht der ouders en is de opvoeding door Gods zegen wél gelukt, ochdan hoeft ge dat terrein niet eens zoo klein te nemen. Want ik bedoel daar dit mee Zoo v&st ik houd den regelDe jongelui zijn aan Gods Wet en Woord verplicht, géén voorbereidenden huwelijksomgang aan te gaan, zonder voorkennis en bewilliging der ouders,— zoo duidelijk zie ik toch óók in, dat er dan ook wegen en middelen moeten zijn, waar* door en waarlangs men elkander tenminste in zooverre kan leeren kennen, dat men er mee voor de ouders komen kan. Een «vaste verkeering« is géén proefbal* lonnetje. Men maakt die niet om kleinigheden af. Zulk een »verkeering« bréngt reeds moreele rechten en plichten mee en daarom moet een zekere voorbereidende omgang mogelijk zijn, al moet er natuurlijk goede keur zijn wat om* gang hun geoorloofd is. Ik zet nu mijn Fransche geschiedenis voor. Vier jaren waren »hij« en »zij« verloofd geweest. Ze kwamen bij elkaar «aan huis« en gingen met elkander »uit« en zullen zeker al wel eens over »trouwen« hebben gesproken of gedacht. Want vier jaren is een heele tijd Met name ook vier jaar verloofd te zijn, al maakt hier hijt karakter een groot verschil. Als regel is zulk een lange verloving niet verkiezelijk, al is 't ook weer waar, dat Jacob zeven jaar om Rachel heeft gediend. Want onder 't eenvoudige plattelandsvolk daar in 't Oosten was op dit punt maar weinig etiquette, gelijk wel daaruit blijkt, dat Rachel tegelijk met allerlei schapenhoeders haar vee bij den drinkput bracht, zoodat ik niet twijfel, of Laban zal Jacob niet verplicht hebben, zeven jaar lang van elke ontmoeting met Rachel af te zien. Maar de menschen leefden toen ook langer en langzamer Vier jaar blij ft een heele tijd. En over 't algemeen zijn onze jongelui er «veel te vroeg b ij«. Soms, als ik van die héél jonge paartjes langs mijn ramen zie gaan, krijg ik zoo'n ge* voel van innig medelijden, al zal misschien 'n jeugdige lezer of lezeres hier even glimlachen. Maar ik bedoel ze dan ook zoo héél erg jong. Die »loopen« in den regel fcog niet, omdat ze nu, waarlijkzoo veel van elkaar houden, op elkaar »verliefd« zijn, geen kwestie van Het is voor negen tienden öf grootdoenerij, zooals van 'n jongen, die vöör z'n tijd een sigaar rooken wil; öf braniezucht, om toch vooral de kornuiten en de gezellinnen te laten zien, dat men niet »zonder« hoeft te zijn als men niet wilöf een zekere ongezonde nieuws* gierigheid men wil dat toch ook weieens be* leven, hoe dat smaakt, met een van de andere sexe aan den arm. Fin daarom zegt ik gerustArme kinders 1 Ze zouden zooveel meer schik hebben in hun leven, als »hij« 'n soort elfstedentocht ging maken op de fiets en als »zij« zoo achter ae schuur waar 't volk je niet ziet nog es heerlijk 'r hart aan touwtjespringen ophalen ging. En de vrijerij uitstelden, tot »zijn« baard driemaal in de week onder 't mes moest. Overigens zeg ik niet, dat vier jaar te lang is. De omstandigheden beslissen hier. De jongelui hebben te wachten, tot zij op foede gronden, onder Gods zegen, verwachten unnen dat ze hun huwelijksleven ook be* hoorlijk »financieren« kunnen en dat kan lang duren soms, geheel buiten de schuld van de betrokken partijen. Ik maak er dan dien Franschen jongeling ook in 't minst geen verwijt van, dat hij 't vier jaar duren liet en toen nog niet aan trouwen dacht, maar wél, dat hij na vier jaren, een briefje, 'n kort, heel kort biljet aan 't meisje schreef, van dezen inhoud «Ik buig mij voor den wensch mijner ouders. Adieu. Wees gelukkig En het daarmee, boetsaf maakte. Wat er dan wel gebeurd was Ja, ik heb ooks niets anders tot mijn be* schikking dan het bericht, dat via de Fransche pers in de Hollandsche tot mij doordrong, doch wie wat critisch leest, kan uit de be* woordingen van dit bericht toch wel opmerken, hoe de vork ongeveer aan den steel zat. Vöör dat beslissende briefje had het meisje reeds een epistel ontvangen van z ij n ouders, waarin zij na rijp overleg verklaarden, dat zij hun zoon nog te jong vonden om te trouwen. Nu voelt elk: dit was 'n voorwendsel. Ze hadden hem vier jaar vroeger niet te jong gevonden om zich te verloven ook niet te jong om vier jaren lang met haar als zijn verloofde om te gaanbovendien van «te jong« geneest men elk jaar méér d i t was een praatje voor de vaak. Geen wonder, dat het meisje 't er niet bij zitten liet en enkel op 't briefje van de oude* lui antwoordde dat ze niet van haar verloof* de wilde afzien. Ik zou in een dergelijk geval ook onder ons een jongeling en een meisje, die na vier jaar toestemming enkel om een blijkbaar «op* geraapt« voorwendsel«te jong« gescheiden werden, geen ongelijk geven als ze begonnen met zich rustig aan een vierjarige toestem* m i n g te houden. Zeker, het vijfde gebod moet ons heilig zijn. Gehoorzaamheid aan de ouders is plicht. Maar als de kinderen volwassen zijn, heb* ben zij recht de redelijkheid van gebod of verbod te toetsen. God ordineerde als r e g el het huwelijkwie nu vier jaar lang mét toe*

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1923 | | pagina 1