MMS- I
TWEE BLADEN.
Tweede Blad.
Mi- li Msilom
WED.L.CQHENbIN
ER. MANTELS
mmommimm
Zaterdag 21 Oct. 1922. Em, 1852,
DE MAATSCHAPPIJ
SCHERPSCHÖÏEN.
GEMEE1TERAAD.
RECLAMES MEDEDEEL1NGEÜ
ÖANES-em KINDER,
cDlGKSbAND
Dit ibms»®e fca«taai sit
IV
Wie de geschiedenis nagaat, bemerkt dat
de godsdiensten der volken altïd grootss: in
vloed hebben gehad op de ontwikkeling van
hst staatkundig en maatschappelijk leven.
in de gr|ze oudheid waren het reeds de
priesterkasten die des toon aangaven en over
wegenden invloed hadden op den Staat.
Niet anders was het In den Roomschen
Staat van later dagen. De kerk van Rome
had langer t|d zelfs de absolute macht. Zelfs
keizers waren haar onderworpen. Wel is dit
onnatuurlijk overwicht van de Kerk op den
Staat, door de Reformatie gebroken, maar
ook na de hervorming beheerscht de gods
dienst voor een belangrijk gedeelte 't maat
schappelijk en staatkundig leven. En dit zal
zoo bllven, tot is het laagste der dagen de
mensch der sonde zich sai openbaren en de
kerk zal vluchten voor de wereldmacht. Dan
zal zij alle invloed ingeboet hebben, doch
slechts voor korten l|d, w.sat welhaast zal
dan het Hoofd der Kerk komen op de wolken
om haar te verlossen en haar de overwin-
ningskroon op het hoofd te drukken.
Er gaat dus invloed van de Kerk uit op
Staat en^Maatschappl. 't ls ons, in de Hu
van ces onderwerp voornam«l|k om 't laatste
te doen. Toch zal hat niet ondienstig z|n
ook te wijzen op hst verband van Kerk en
Staat.
Zeer verschillend wordt er gedacht over
►kde leer van Calvin omtrent Kerk en Staat.
Eeue richting beschuldigt hem, den Staat
onder heerschappl der Kerk te hebben on
dergebracht ets een andere richting zegt, dat
Calvin de Kerk onderwierp aan het opper
gezag van dan Staat.
Gsen van beide is echter waar.
Wel mag het tno$il|k heeten, in verband
van de feiten uit Calv|us leven, z|n stand
pnnt ten opzichte der verhouding van K<srk
en Staat, aan te geven.
Daarom doet men wei, die feiten af te
schelden van Calv|r s leer.
Immers de feitel$ke toestand te Genm
werd niet geccnform* c rd aan Calv|na Inzicht,
doch Cslv|n had zich 'ia de praktik te regelen
naar den toestand vac de stad des Reformatie
Gecève had zich dsvóótCaUinskomat
ontworstelt aan den Bisschop en dleas we
reltilgke macht en zich tot een Republiek
verklaart. En ook voor de komst van Catvija
had de Magistraat van Genève groote invloed
en macht in kerkelijk e zaken. Dezen stand
van zaken dient men v oorop te stellen wan
neer men Calvfjns bemoeiingen met Staat en
Kerk te Genéve wil be.i preken. Dan zal men
lichter bewaard blijven voor een valsch in-
'izieht van Calv|ns ztaa deunt, ten opzichte
- der verhouding tusschen Kerk cn Staat.
Men wfjst er wel op d at Calv|n toch em
Burgerlik wetboek voor de stad Gaeéve
beeft opgesteld, en meer .andere dingen voor
de Magistraat deed In bot belang van den
burgerlijken Staaf, doch o?en vergeef er hg
te bedenken dat Calv|m diit gedaan heeft sis
burger en niet als dienaar der Kerk. De Kerk
stond daar absoluut buiten. Nu dient wel
erkend te worden dat Staat en Kerk te Genéve
elkaar te veel dekten, doch dit kon niet an
ders, gezien de positie die Genéve innam in
den internationalen toestand dier dagen. De
feiten moeten bezien wordeu in het raam
van dien t|d.
Zéker is, dat Calv|n in s|n leer zich niet
onduidelijk heelt uSlftcsprokta, omtrent de
verhouding tusschen Kerk en Staat,
Het veiligst doet mem, om een Juist inzicht
in deze zaak te kr|geu, Genève geheel bul
ten beschouwing te laten.
Direct valt er dan al een imder licht op
Calv|ns beschouwing.
In de eerste plaats staat daa al vest, dat
Calvijn in het buitenland vele kisrken heeft
gesticht die absoluut vrij waren,
In de tweede plaats leze men de opdracht
van Calvijn, voor in z|n Institute geschreven
aan Frans I Koning van Frankrijk. Dan br|gt
men een juist denkbeeld van Calvilns stand
punt omtrent de plaats van de wereldl|ka
Overheid.
En ten slotte, wie kennis nam v«b Calv|ns
geschriften, wordt overtuigd dat Ca5v |n wars
ls geweest van een omheersching van de
Kerk over den Staat of andersom, vp.n den
Staat over de Kerk.
Welke positie Calv|n aan de Krtrk geeft,
hopen we later te schetsen. Hier gs at voorop
hoe Calv|n denkt over den Staat (Overheid).
Al direct valt op te merken dat h| in den
Staat niets meer maar ook niets minder zag
dan Gods dienaar.
In navolging van den Apostel Pauius noemt
h| de Overheid .Gads dienaresse".
God draagt van Zfln Souvereiniteit over
op de Overheid en die Souvereiniteit beeft
de Overheid te gebruiken in de lOurgerl|ke
samenleving. Beschermend en straffend draagt
z| het zwaard.
Peraoonl|k gaf CalvQn de voorbeur aan de
demociatliche Republiek. In de veelheid der
raadslieden zag Calv|a, naar SaLom.0 in z|n
spreuken zegt, het behoud van den Staat. En
_ïsP,5 het ,an(1 gelukkig, w.aar het volk
reilt.1™ 0,erheld West, om biacr dan als
t?«P'enaresse alle eer te bewijzen
Toch keurde h| een monarchistische, ab
solute of aristocratische regeeringsvorm niet
af. Ook la dien regeeringsvorm kan God een
natie doen besturen. En niets onschrifl uuiiaka
is er fn zoodanige rcgeeringavvrm te vinden.
Ü?.en m8ar.°®,ler alle omstandigheden
vasthoudt aan het begrip, dat de Overheid
als dienaresse Gods regeert en va» Hem
Souvereiniteit ontleent.
Hier legt Calvin alle nadruk op, cm met
dit begrip staat of valt het Calvinistische
Staatsrecht. In het Calvinistlscii) Stadsrecht
ls geen plaats voor voikssouvereinitelt of
souvereiniteit van den Staat, la de belde
laatste begrippen wortelt de Revolutie-ge
dachte en beide voeren noodwendig tot ti
rannie, s| het een tirannie van de helft plus
éèn (volkssouvereiniteit) of een tirannie van
een despoot (siaatesouvereinitdt).
Men bega dus niet de sch?omcl|ke fout,
Calv|n te verdenken een Staatskerk of een
Kerkstaat geleerd te hebben. Dat is onjuiste
voorstelling van zaken en voert in de praktik
tot zeer betreurenswaardige toestanden.
Houde men slechts vast dat Calv|ns grond-
theorie omtrent den Staat was, dat de Over
heid souvereiniteit bezit, door God haar
opgedragen.
Een volgende keer hopen we Calvjjns kerk-
begrip te bespreken. De verhouding tusschen
Kerk en Staat wordt dan vanzelf duiddgk
Ten slotte geven we daa ssog een beschou
wing van de Kerk en de Maatschappij volgens
de Calvinistische gedachte.
Er z|n tegenwwoordlg heel vat menachen
die aan „Bgbelciitiek doen. W| bedoelen dan
niet in de eerste plaats de zoogenaamd we
tenschappelijke bestr|ders van de waarheid,
menachen met een universitaire opleiding, die
op grond van cultuurgeschiedenis der volken
en zooals z| meenen gesteund door opgra
vingen en vondsen, vooral hun p|len riich-
ten op hst Oude Testament. Daarnevens z|n
er ook nog mass's die Gods Woord bestrij
den niet omdat ze wetenschappelijk geschoold
sin, maar juist omdat ze In hoogs mate on
wetenschappelijk z|n, of in.a w. onverschil
lig. Zij gelooven niets, omdat ze grenzeloos
oppervlakkig voortleven, en zich geen reken
schap geven van het ontstaan en voortbe
staan der dingen. Z| denken alleen om zich
zelven en bekommeren zich niet over gees
telijkr. zaken, en leiden esn haast zielloos leven
Neen wij hebben in casu menachen op 't
oog die voor geleovigen wilien doorgaan, ea
den b|bel vasthouden, alleen maar op enkele
punten hebben ze hun bedenkingen Eigen
aardig is daa veelal dat die critiek gebruikt
wordt om zichzelf in het gevlei te komen.
Zoo b.v. spraken wij eens iemand, die van
handenarbeid in loondienst leefde, welke ge
loofde dat de tekst uit Spreuken: Rijken en
armen ontmoeten elkander, de Heete heeft ze
beiden gemaakt" niet op s|n plaaTs In den
Bi bel, maar door den een ot ander tusschen
geschoven was Hij ging uit van de veron
derstelling dat de aarde ruim genoeg in elks
behoeften kon vooralen, om iedere zweem van
armoede te voorzomen mats de opeenhooplng
b(j de „Rijkeu" gestuit kon worden.
Etn kwestie van opvatting natuurlik. In
elk geval stelt de b|bel zich met bedoelde
uitspraak op den bodem der werkelijkheid en
constateert de verschillen in bet Maatschap-
pei|k leven van toen en nu en wij duiven
er gerust aan toe voegenook van de toe
komst.
Daar is In de B|belcritlek zoo machtig veel
ntiperl en scnlrigeieerdheid. 't Lijk, wel of
de een of ander er zich een geleerd cachet
rsea wil opdrukken, dat hem Iets zelfstandigs
geeft, iets wetenschappelijks, terwijl dewcr-
kel$kh|d juist 't tegenovergestelde is.
Vooral onder jonge mecscben, die hier of
daar eens iets heboen opgevangen, treft men
nogal een critici aan, en hollen, in overeen
stemming met hun jeugd als een jong
paard door, 't Wordt tens soort mode ouder
hen, waardoor ze de aandacht op zich wil
len vestigen.
Het gebeurd wel eens dat een eenvoudige
plattelands jongen, die niet mm dun de la
gere schoot heeft doorloopec, door noeste
studie bv. sija geest ontwikkelt en vooral
zich toelegd op kennis der moderne talen.
Dan w|zen de dorpsbewoners den vreemde
lingen met zekere piëteit en bewondering op
den persoon >n kwestie met de woorden,
„zouüt u wel gelooven Minheer dat die jon
gen met dat oude petje en die groote klom
pen drie talen spreekt?' Wslau zoo gaat het
dikwerf ook met hen die aan bijbelcrltkk
doen. Z| worden door anderen beschouwd
als iets bijzendeis en vooral voelen sjj sich
zelf ook als zoodanig en meenen al zeer ont
wikkeld, ruim van opvatting en onafhankelijk
te a|n.
Maar niets ls minder waar dan dat. Wij
zulten dat door een voorbeeld nader toe
lichten.
Bekend ls dat door ongelaovlge en ook
wel geloovige critici het boek Jesaja niet
geheel voor rekening van dezen schi ij ver ge
steld wordt. Allereerst meent men dat de
volgorde der eerste hoofdstukken niet goed
is, wat heel goed waar kan s|n natuurlik,
maar vooral het tweede gedeelte vanaf Jes.
40 niet van dezen schrijver kan zien. Zjj
gronden deze overtuiging op het verschil van
taal en st|l tusschen het eerste en tweede
gedeelte, waarom het niet aan een persoon
kan worden toegeschreven. W| geven on*
middel! k toe dat deze vorm van ciitieknlef
zoo buitengewoon bezwaarlijk is, daar de
inhoud wel als Gods Woord wordt aanvaard
doch het gravamen zich richt tegen den
auteur. Maar bedenkel|k vinden w| het als
de een of andere jonge man, zooals w| het
eens hoorden, zich nu pardoes steld aan de
zijde der critici, en met pathos staat te re
devoeren dat de profetieën van Jesaja vanaf
het 40e hoofdstuk niet van dezen schuiver
afkomstig s|n, maar door een ander, die on
bekend bleef, z|n neergeschreven, Zie, dat
vindsn we niet alleen bedenkelijk omdat we
er een karakter In geteekend alen, dat vat
baar is voor alle mogel|ke goede en verkeer
de indrukken, maar ook In zekeren sin be-
lachel|k.
Want de zaak waarover het gaat is: ver
schil van taal en stijl.
En die kan alleen getoetst worden naar het
oorspronkelijke n.l. het Hebreewsch W| dur
ven gerust beweren dat er onder de gewone
stervelingen nog nooit Iemand gevonden ls
die zich getroffen voelde tusschen het ver
schil van taal en »t|l In J essja 39 en 40 b.v.
zooals In onze taal is overgezet. Indien er
werkel|k verschil is komt dit alleen uit in 't
orgineel, niet in de vertaling, welke gevormd
is naar onze opvattingen en voorstellingen.
En wanneer nu iemand, die geen kennis heeft
van Hebreewsch, en mitsdien het juiste crite
rium mist om het verschil vast te stellen, zoo
maar a bout portanf verklaart dat het laatste
deel van Jesaja niet van dezen profeet kan
z|n op grond van taalkundige afw|kingen
zie, dan kunnen we niet gemakkal|k de ge
dachte ter z|de setten, dat hier sprake is van
een pseudo-geleerdheid, die b| eenig naden
ken den lachlust moet opwekken, om haar
zucht tot nabootsing.
Trouwens tegenover hen die wel der zake
kundig geacht moeten worden zouden we
willen opmerken dat Iemands taal en stijl
behceracht worden door de zielkundige ge
steldheid des persoocs. Als zoodanig moet
er verschil gevonden worden in het eerste
of tweede gedeelte van Jesaja, In het eerste
deel gloeit deze vurige oosterling van bran
denden Ijver tegen de zonde der Israëlieten
en zegt h| hun en de omringende heidensche
volken de oordeelen Gods aan. Uit het brui
sen des harten komen de woorden krachtig
als met mokerslagen neer op de God verge
ten volken. Maar dan, wanneer de Hsere hem
in persfectief doet zien de dadelijke triomf
der keik, en de genade in de verkondiging
des evangelies wordt de storm in hem ge-
stilt en de stemming der ziele is als het mur
melen van een beek, dlkw|ls smeltend wee
moedig sooals in hoofdstuk 53 en 55
Het zou onnatuurlijk z|n, in str|d met het
wezen van den mensch indien h| eenvormig
was in taal en st|l b| zoo groot verschil
vaak van wat innsrl|k In hem woelt en gist
of kalm berust. Hoe vele menschen, die in
gewone omstandigheden weinig woorden ter
hunner beschikking hebbes, worden juist
welsprekend wanneer se door rechtmatlgen
toorn worden aangegrepen.
Onbevangen critiek te leveren grenst aan
het schier onmogelijke. Zoowel onder geloo-
vige als ongeloovlge critici heeft men van te
voren seeds vastgesteld dat dit of dat zóó
niet kan bedoeld of geschreven zin, omdat
hst niet kan strooken met de menscheipe
zeden en gebruiken.
Critiek van ongeloovlge z|de is niet direct
gevaarlik, doch wel indien ze komt van hen
die zeggen te buigen voor de Majesteit van
Gods Woord. Nog pas berichten de dagbla
den een geval van een jonge man uit een
opleidlngsgestlchi, die z|n geloof zag stran
den op de klippen van een waarsch|nl|k op
pervlakkige critiek van een catechlseerend
predikant. W| kunnen ons begrijpen de stom
me verwondering van dergel|k Jong mensch
die geleerd had op Gezag te gelooven, ook dat
de geheels BQbei Gods Woord was, dat een
geloovig predikant op catecheaatie over ver
schillende schriftgedeelten glimlachend da
schouders ophaalt. Dat moet hem en vele
anderen tot wankelen brengen, tot vertw|~
feliog en wanhoop schier en doan uitroepen
of er dan niets geen houvast meer is op deze
aarde. Niet alleen Is de houding van een
dergelijke catechescermcester in hooge mate
onmantwoordellk omdat de cririek in elk ge
val steunt op bloot mcüschelp gezag, maar
ook in hare gevolgen fataal.
Het ware o.i. beter op catechesatie de jonge
menschen wei in kennis 1e stellen met de
puntenj die door de critici aangevallen wor
den, maar dan worde daartegenover met be
slistheld stelling genomen. Beter ls het dat
de rlpere jeugd tijdig gewaarschuwd worde
tegen de v|anden die haar op geestelijk ter
rein bedreigen, dan dat ze plotseling, zonder
voorkennis van z|n bestaan, zich tegenover
hem bevinden, en onvoorbereid dien aanval
moeten afwachten.
Critiek en vooral BQbel critiek is een puur
menschel|k verach|nsel, En ontworstelen
vaak aan het Goddelijk Gezag Een pogen
om avea als Adam zelf le keurea het goede
en het kwade. Een «eiuggrljpen naar het
bijna onbeperkte koningsschap des menschen
voor den val Indien we het zoo bezien zal
veler critiek smoren, en veranderen ia aan
biddend neetzlskan.
GERRITSZ. VAN PUTTEN
Wat al e«a gemosds- en een gewetensbe
zwaren I Bezwaar tegen vaccinatie, tegen
zegelijespïakkeis, tegen stemplicht, tegen mi
litairs dienst, in de distributief d ook tegen
hef afstaan der vruchten van eigen land enz.
Waren die bezwaren nu maar steed3 en
daa alleen ernstig gsmeend, dan was het de
Rcgesiing gemakkelijker aas dl® beswaarden
ten. De regeering wilde de bezwaarden zoo
ver mogel|k tegemoet komen, maar vete be
zwaarden bitken niet ernstig de overtuiging
In zich te dragen, want ze bleken zich reeds
lang op ander gebied vr| willig verzekerd te
hebben. Landbouwers, hun gemoedsbezwaren
tegen het zegeltjeBpiakken hoog opgeheven,
zagen over 't hoofd, dat ze zelf hun vee
verzekerd hadden, dat ze hun dienstboden
cn arbeiders verzekerd hadden in de Land
bouw Onderlinge, de Schiedamsche Raden-
verzekeriageir.
Anderen z|n zelf bagonnen weer zegel
boekjes aan te vragen, want iedere keer dat
geld opzenden of Iedere keer een controleur
ter informatie a«n de deur, werd te lastig
gevonden en weg waren de gemoedsbezwaren
De beswaren tegen vaccinatie zouden sierk
verminderen, indien daarvan somwijlen niet
gebleken was, aantasting van de gezondheid
van het kind.
Alten mogen echter niet over eene kam
geschoren worden, want er z|n er, die wer
kelijk in hun ziel overtuigd z|n, dat ze door
het nemen van voorzorgma&tregelen, In str|d
handelen met Gods Woord, wat se getoond
hebben, door, ondanks gevaar hun goed niet
tegen brand te verzekeren, wat ze bewezen
hebben, door de f 3—f 5 ouderdomsrente te
weigeren. Al deelt men hun bezwaren niet,
men moet daarvoor eerbied hebben en de-
sulken zouden geen beswaar aan den dag
leggen, als anderen zich niet valschel|k onder
hun masker verbergden
Er sQn er geweest, die het in hun geweten
niet konden verkr|gen te gaan stemmen, maar
er z|s ook menschen wezen stemmen, van
wie men vooraf ten volte overtuigd geweest
sou z|n, dat hun geweten hun zou verboden
hebben te stemmen, maar ziet, z| verklaar
den ronduit, „waar een verbod ia Gods Woord
om te gaan stemmen niet is te lezen, acht
Ik hst zoude het gebod der Overheid, wien
we te gehoorzamen hebben, te overtreden".
Anderen verklaarden „van hun man ol vader
niet te mogen stemmen", „hadden er geen
zin in", zagen er niets In, „vinden dat geen
werk voor vrouwen", en gaven vaak dun als
elndredea op „gemoedsbeswaren". Zich „ze
nuwachtig of zware hoofdp|n", „van huls"
enz. ls te controleeren, maar hoe kan de
burgemeester, ingevolge de kieswetoordeelen,
of alle gemoedsbezwaren ernstig gedeeld
worden? Alle gemoedsbeswaren aannemen,
zou als gevolg hebben, dat b| volgende ver
kiezingen alle wegbl|vende vrouwen dat als
geldige reden opgaven.
Al kan tm in de groote stad weinig aan
vervolging gedacht worden, op het platteland
kan dat wel en dan geldt voor den burge
meester ook het gebod van artikel 149 der
kieswet, welker niet nakoming gel|k staat
met ingaan tegen Gods gebod om de over
heid en hare verordeningen te gehoorzamen.
De gemoedsbezwaarden tegen de stemming
ls het echter door de wet seer gemakkel|k
gemaakt, z| behoeven niet eens te stemmen.
Art. 72 der kieswet zegt: teder, die klesbe-
voegd is, is verplicht »lch binnen den voor
de stemming bepaalden t|d ter uitoefening
van het kiesrecht aan te melden b| het stem
bureau, behalve b| het beataan van een
geldige reden van verhindering
Wie kan daar nu gemoedsbezwaar tegen
hebben om even aan het stembureau zien
gewoon aan te melden, zeggen dat men we
gens gemoedsbezwaar niet stemt en daarna
heen te gaan en ziedaar, dan ls men niet
strafbaar, aan de wet is voldaan, en heeft
daarmee f 3 verdiend dia men nu voor over
treding moet betalen. Werkel|k een weinig
minder lawaai, ware in dit geval niet onge
past geweest. Het eerste verhoor van den
gemeenteveldwachter berust op artikel 149,
le lid laatsie gedeelte en de informatie van de
r|kspolittedlenst tot vergemakkefking der be
trokkenen, en berust feltelgk tevens reeds op
het gewijzigde wetboek van strafvordering
tot bespoediging der rechtspraak door de
kantongerechten, welke bepalingen kort gele
den in werking getreden z|n Geen lawaai,
noch lasterlijk gescbr|f, noch misleiding der
kiezers, maar vooraf nauwgezet onderzoek
der wetsbepalingen en dan van het geweten.
QEMEENTEBEHEER,
Vergadering vau den Gemeenteraad
van DEN BOMMEL, op Dinsdag 17
Oct., des nam. om half drie uur.
De Voorzitter opent de vergadering met
40 Cent per regel.
®*ÜK)tïPE[&
tegemoet te komen. Maar, helaas, wat bl|ft
daarvan soms weinig over. Vete gemoeds
bezwaarden tegen de Invaliditeitswet, dropen
af, toen ze voor het telt gesteld werden, dan
ook de brandverzekering, de ziektenverzeke-
tteg, de begrafenisfondsen enz. te laten scbie
gebed, waarna de notulen worden voorgele
zen en onveranderd vastgesteld.
Ingekomen is een verzoek van de vereen,
tot bevordering van vetkr|ging van onroe
rende goederen om een crediet van totaal
f 21448,68. Aangezien de vereentging is over
gegaan tot aankoop van 13 H A 59 Are en
16 c. Are uit de nalatenschap van Pape,
B. en W. meenen dat er geen termen zijn
om goedgunstig te beschikken over dit ver
zoek en dat wel om de twee volgende rede
nen: ten eerste is het slecht land en ten
tweede z|n er nog drie pachtjaren aan var
bonden, soodat de vereenlglng klein grond
bezit er eerst over drie jcar de beschikking
over kan kr|gen en het r|k dus over die drie
jaar op een te kort zou komen.
Bovendien is er een achr|ven ingekomen
van J. v. D. die sin beklag doet b| B. en W.
omdat de vereen, van klein grondbezit hem
uit zin bedr|f jaagt, Ook is de burgemeester
b| den heer Holteman geweest, die desa «en
brief gezonden had waarin h| meedeelde dat,
wanneer de vereeniglng van klein grondbezit
al dat land in eigendom kreeg, er groote
werkloosheid zou ontstaan. De heer Holteman
heeft jaarl|ks veel arbeiders in s|n bedr|f,
wat dan niet meer noedlg is. Tenslotte wijst
de heer Holleman er ook op dat de vereeniglng
van klein grondbezit aan hem weer land
verkoopen wilde met winst.
Dit kwam de voorzitter watonwaarsch|n-
l|k voor, daarom is h| naar de heer Holle
man toegegaan en deze heeft spr. een brief
van de vereeniglng van klein grondbezit laten
lezen, waarin z| voor een zekere winnings
som, door den heer Holleman te noemen,
afstand van een stuk land zou doen.
De voorziiter had zich niet kunnen voor
stellen dat de veieeniging hiertoe in staat
was. Maar nu moest spr, het wel gelooven,
te meer nog daar de Heer Halleman mede
deelde, dat de veieenlging reeds land met
ruim f 131 winst verkocht nad.
Hierin heeft de vereeniglng sich vergalop
peert, zegt spr. Ze had dit niet mogen doen.
Tegen geen ekeien pr|s had ze l»nd mogen
verkoopen. Dat ls niet de bedoeling van de
wet geweest I 't Zou wat moois zijn wanneer
een veieenigitsg, die gedekt werd door cre
diet van de gemeente, maar land kon koopen
en verkoopen, geen enkele particulier sou
daar natuuri|k tegen aan kunnen. Tech is
dit niet het overwegend bezwaar van B. en
Wdoch zooais reeds gezegd, omdat het
land te slecht is en m nog drie pachtjaren
aan z|n.
HERMANS zegt dat het de bedoeling ls
de kosten der drie pachtjaren door de huur
ders over drie jaren te laten betalen, de
pacht zal dan volgens berekening 30 of 32
cent per roede bedragen met die kosten er
b|, dat la dus maar weinig. Wat betreft de
correspondentie van den heer Holleman, weet
spr. mede te deelen dat deze ontkent heeft
de burgemeester op het secretarie of thuis
gesproken te hebben.
Spr. overhandigt de voorzitter een brief
door den heer Holleman aan de vereeniglng
van klein grondbezit gezonden, waaruit deze
voorleest dat de heer Holleman f 400 winst
wil geven aan deze vereeniglng voor een
stuk land.
Wat bstreft die f 131 winst sraar de voor
zitter over sprak, meent spr. te weten dat
dit niet geldellke winst is, maar ontstaan is
door ruiling met een ander stuk grond.
En ten slotte wat betreft de minderwaar
dige kwaliteit van het land, gelooft spr. dat
dit geen beswaar kan z|a, wel ls het lichte
grond, te licht voor de teelt van suikerbieten,
maar voor de vereeniglng van klein grond
bezit is het juist geschikt.
De VOORZITTER zegt met Bakelsar over
den koop van het land gesproken te hebben.
Deie zeide dat de vereeniglng een telegram
aan Ged St had gezonden met verzoek 't laad te
mogen koopen. Meer wist Bgkclaar e; niet van,
ook niet hoe hei antwoord luidde dat van
Ged. St. werd terugontvangen. Ten siotte ls
spr, er achter gekomen dat Ged. St. gemeld
hadden dat de vereeniglng het i&nd voor
eigen risico kan koopen. Wat betreft die
f 131 winst, weet spr. zeker dat er land
verkocht ls aan Legiersie met f 131 winst,
welke winst in contanten in de veseenigiags-
kas is gestort. Hierin heeft de vmeen. sich
vergaloppeert. Zoo ook met Holleman Wans
wel is het waar dat dezen niet t>| spr ter
secretarie of aan huis geweest ls, maar spr. is
wel b| den heer Holleman geweest eu cua. heeft
spr. inzage gehad van de correspondentie die
deze met de vereen, gevoerd heeft L®tteri|k
stond in een brief dcor de vereen, aan Hol
leman gericht, dat z| niet op den verkoop
ln gingen „tenz|" Holleman een „winnings-
soas" noemde.
HERMANS vindt het land zeer goedkoop,
20 cent per roe is een zacht pilsje, 's Zou
wat anders wezen, wanneer het over bun
ders liep, maar 't gaat hier maar over een
paar honderd roe per persoon. Dat kan geen
bezwaar z|n. Die kosten halen zij er alt|d
uit, selfs in een t|d van malaise.
De VOORZITTER vindt het te gewaagd
er op ln te gaan. Over drie jaar kan de ver
eeniglng wel ontbonden wezen ot ook er
kunnen dan wel geen liefhebbers meer z|n
voor het land.
HERMANS zegt dat het tof de zeldzaam
heden behoort dat een vereeniglng van klein
grondbezit land kan koopen dat direct dis
ponibel gesteld kan worden.
De VOORZITTER geeft toe dat dit tot de
zeldzaamheden behoort.
DE WIT meent dat uitbreiding der ver
eeniglng van klein grondbezit, uitbreiding
befeekent van werkloosheid. Bovendien wor
den de menschen die niet In de termen val
len van klein grondbezit er de dupe van.
Ook is het waar dat er thans b| Holleman
veel geld verdiend woidt.
De VOORZITTER zegt een groot voor
stander te z|n van de toepassing der land-
arbeiderswet en als ambtenaar acht spr. het
z|n plicht die toepassing zoo mogel|k te
bevorderen. Doch hier is het een bezwaarlik
geval. Slecht land en 3 jsar pacht. Maar
waar er geen bezwaar zijn zou als hier,
betuigt spr. zich een warm voorstander van
de landarbdderswet. Dat z| de werkloos
heid ln de hand zou werken gelooft spr. niet.
Eer zal er minder werkloosheid z|n. Immers
wanneer de arbeiders land voor zich zelf
hebben, zullen z| er hart voor kr|gen en er
hun best op doen.
JONGELING is de zelfde meening toege
daan als de voorzitter. Wanneer de vereen,
een aanvraag op pooten had Ingediend, zoo
als vroeger al eens gebeurd is, dan was spr.
er niet tegen maar nu ls alles zter vaag. En
de gemeente moet er borg voor z|u. Daarom
ban spr. geen vr|heid vinden dat verzoek
in te willigen.
De VOORZITTER stelt voor te stemmen
overhel verzoek van de landarbeidstsve reen.
DONKERSLOOT wil stemmen met gesloten
briefjes.
De VOORZITTER zegt dat dit niet mag.
't Gaat tyer niet over personen, doch over
zaken.
Met 5 tegen 1 item wordt besloten bet
verzoek niet ln te willigen. Voor stemde de
heer Hermans.
B. en W. van Oude Tonge dienen een
begrooting ln voor 1923 van den keurings
dienst van vleesch Hieruit bl|kt, dat Oude