Zaterdag 6 Mei 1922.
N\ 2804
Eerste Blad.
IHUIE llllllf
Nationale Bankvereeniging
Antirevolutionair w" 1§F Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
MET B0HBSLAB - f 16.50
E. HARTOGS&Zn.
OP DEM UITKIJK.
voor Se SSuidiiollaiid^eiie en Meenwselie Eilanden.
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentien en verdere Administratie fmnco toe te zenden man de Uitgevers,
WAT ZUN DEZE 8TEENER7
RECLAMES fitiEDEDEELINBEN,
Echte Miele Wasehmaehines
met Hefboom of Vliegwiel.
Vraagt prijs aan
RÖDER VERBEEK
Hang 18 - - Rotterdam
- MIDDELHARNIS. -
Kantoor MIDDELHARNIS.
ZITDAGEN tijdens BEURS,
Woed Stag SUMIELSDÏJK -- TABBER3
Donderdag, DIEESLAND -■ v. fl, DOEL
Donderdag, OUDDORP FLOHÏL
vrijdag, OUDE I0NBE -• UELUK
Dan Courant verschfnt eiken WOENSDAG en ZATERDAQ.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco pet post 75 Sent fejj vcoHÜbatailRg,
BUITENLAND bi vooruitbetaling f 8.50 per Jaar,
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
ADVERTENTIËN 20 Cent per regel, RECLAMES 40 Csat per ragal,
BOEKAANKONDIGING SO cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN es DIENSTAANBIEDINGEN 1.» par plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte dia si beslaan,
AdverteatigB warden Ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGEN 10 UUR.
Joaua 4 21.
De geschiedenis van Jozua is de his
torie van Israëls intocht in Kanaan, die
zich opende even wonderbaarlijk als de
uittocht uit Egypte was geweest. Neen!
die nog van grooter geeade sprak dan
in 't uitgaan uit Egypte was aanschouwd.
Want daar had de Verbondsgod alléén
van een intrekken in 't Beloofde Land
gesproken, maar bij de Jordaan had
„Israël reeds de Landen van Sihon en
vg veroverd, de vette weidegronden
aan den oostkant, die niet aan Kanaan
behoorden, zoodat Israël nog méér ont
ving dan de Heere 't beloofd had En
d tt deze meerdere gave, dez^ongedachte
en onverwachte overwinningen daar aan
den Oostkant indruk gemaakt hebben
op Israël blijkt wel uit Ps. 135, waar
we lezen: „God, Die vele volken sloeg,
Sihon den koning der Amorieten en Og
den koning van Basan." En in Ps. 136
wordt dit groote feit nogmaals herdacht
in 't „Loof den Heere, want Hij is goed,
want Zijn goedertierenheid is in der
eeuwigheid, Die heerlijke koningen heeft
gedood, Sihon den Amoritischen koning
en Og den koning van Basan, en heeft
hun Land ten erve gegeven. En lees
dan ook Numeri 21 27-30, waar een
loflied ruischt op d<e victorie
Meer dan de Heere beloofd had,on
danks velerlei ontrouw en ongehoor
"zaamheid, gaf Hij Zijn volk, omdat
neen! niet, omdat zij zoo standvastig
waren in 't geloof op een komende Erve,
maar omdat Hij 't was, Die nooit liegt
en Die 't beloofd had. Zijn onverander
lijke belofte werd nimmer te niet gedaan
door hun ontrouw, en daarom de ko
peren slang, en daarom Sihon en Og,
en daarom de gespleten Jordaan, en
daarom de intocht. Maar een intocht
die voor 't nageslacht zichtbaar in 12
steenen, en leesbaar in de historieblaan,
moest verzinnelijkt worden voor 't na
geslacht.
„Wanneer uwe kinderen morgen hun
nen vaderen vragen zullen, zeggende
Wat zijn deze steenen? zoo zult gij het
uwen kinderen te kennen geven."
't Waron Eben Haëzers, die steenen
uit de Jordaan, teekenen en zegelen
van Gods genade over dat volk des
verbonds, temeer, en let daar op, omdat
die overtocht volbracht werd op den
tienden dag van de eerste maand, Nisan
op den dag, vastgesteld voor de keuze
van 't Paaschlam in Egypte; op den
dag, waarop mits nog visr etmalen,
s'avonds dit Israël voor den eersten
keer op den heiligen grond hunner erfenis,
't lam zou slachten en waarop veertig
jaren terugzagen, toen dat volk het
eerste Paaschfeest bij 't gloren van de
Vrijheid in hope vierde. Maar meer nog
Toen moest het Verbond ook door een
besnijdenis hernieuwd wordeD.
Wat zijn deze steenen
Helaaser zijn voor onze vraagzame
kinderen maar weinig Steenen in Ne
derland opgericht, 't Zijn maar luttele
standbeelden, die ze in een stad kunnen
waarnemen, en tal van ouders zijn nog
onbekwaam om den kinderen de hetee»
kenis dier steenen, standbeelden en
monumenten te ontvouwen. En dan zijn
die standbeelden nog menschenwerk.
Maar gelukkig er is een Godswerk door
alle eeuwen heen, waarvan de kinderen
èn de ouders dag aan dag kunnen vra
gen: Wat is dat toch voer een steen?
En de ouders moeten aan die nieuws
gierige kinderen een antwoord geven,
als die Steen hun in 't oog valt.
Vader Moeder 1 wat is dat toch
„Ik ben gedoopt."
Vader! Moeder! wat is dat toch dat
water, dat besprenkelen, dat indragen
van ons zusje en broertje in't kerkge
bouw, dat lezen van een formulier, dat
zingen, dat gaan staan van U beiden.
Vader! Moeder! wat is dat toch,als
daar staat„formulier om den Heiligen
Doop te bedienen aan de kinderen der
geloovigen". Waarom heet die Doop
Heilig Wat zijn geloovigen Waarom
worden we zoo jong gedoopt
En als we nu eens ongedoopt bleven,
wat dan?
Zie, zoo komt de vragende kindermond
los en de ouders zullen gehouden
zijn in de voorzeide leer hun kinderen
bij 't opwassen, hiervan breeder te on
derwijzen.
Verstaan wij, ouders, zeiven wel, de
beteekenis van dien steen, dat monu
ment van Gods genade. Zoo neen, wat
moet ge dan uw kinderen antwoorden.
Maar dit staat voor ons vast: Leer
een volk zijn Doop verstaan en Land
en Volk zijn gered, want hij is en 't
onderwijs daarover, is de Wolkkolom,
die over 't kroost wordt uitgespreid.
En alle kind, en alle Ouder, en alle
burger, die zich bewust is, onder die
Wolkkolom te leven, zal zich wel wach
ten- zijd konsciëntie te verkrachten.
Want bewustheid van den Doop, on
derwijs in de beloften Gods aan Zijn
volk, is 't cement van Gezin, School,
Kerk en Sfaat.
Onder die wolkkolom wordt een Gezin
een Christelijk gezin. De School wordt
een Christelijke School. De Kerk wordt
een Christelijke Kerk. Da Staat wordt
een Christelijke Staat Want die Doop
en die Wolkkoiom, welke er over hangt
getuigt van de drie Stukken, die
gekend moeten worden om deelachtig
te worden den Eenigen Troost in leven
en sterven.
't Is de wolkkolom, die getuigt van
Ellende 't Is de wolkkolom, die Verlos
sing predikt 't Is de wolkkolom, die de
Dankbaarheid eischt. Die Steen, dat
Eben Haëzer aan 't doopvont, dat water,
die Wolkkolom zijn voor 't Nederland
sche volk, voor burgers en Overheden,
voor jeugd en ouderdom, voor man eii
vrouw, voor dienstknecht en vrije on-
omstootelijke bewijs, dat er beloften
Gods zijn èn als ze er zijn, dat
ze dan ook te grijpen zijn door 't Geloof,
dat niet ieder wezen zal maar dat als
gave Gods uitgedeeld wordt aan ieder,
die in gehoorzaamheid daarom vraagt,
en ook vragen zalin tien de Doop slechts
een Ware Doop geweest is Dan zal God
niet varen laten 't werk zijner handen.
Maar natuurlijk, 't is óók mogelijk, dat
de Doop aan Ezau's is toegediend en
dan zal de gave Gods, 't geloof blijven
ontbreken en hebben de beloften geen
vat, dan is de Doop voor't Nederland-
sche volk in zooverre ijdel, dat t een reuke
des doods ten doode zal zijneen „Val"
en niet een „opstanding", een vloek en
niet een voordeeleen aanklacht inplaats
van een heil in den dag der dagen.
Leer een volk, een Natie zijh Doop
verstaan, en 't is gered, omdat 't dan
toch in elk geval weet, te doen te
hebben met een God naar wien
't nu zoekt, zooals Athene op zijn tempel
schreef: „Aan den onbekenden God",
die echter door Paulus gepredikt werd.
Er wordt wel eens gezegdde hoofd
vraag van 't Leven is, wat ons van
den Christus dunkt! Maar onze Tijden
sinds lang stellen deze vraagWat dunkt
u van God De afval is zoo groot ge
worden, dat zelfs aan den God des
Hemels de oorlog is verklaard of Zijn
bestaan met twijfelachtig schouderop
halen wordt besproken, 't Godsbestaan
zelfs is al jaren en jaren in twistgeding.
En wat er dus over den Christus ge
bazeld wordt bij zulk een Go Isontken-
ning laat zich wel verstaan.
Leer een Natie zijn Doop verstaan
en 'tgaat zijn God verstaan, zijn Eeuw g
Recht tegenover zijn Eeuwige Liefde;
Zij zal gaan verstaan de begrippen
£onde, Erfzonde, Erfschuld en Goddelijke
toorn, die in den Doop inliggen. Maar
ook den Borg en Middelaar als Verlosser,
die hij t Doopvont spreekt Maar ook
spreekt van dankbaarheid, omdat in
elk verbond twee deelen begrepen zijn,
waarvan 't eene getuigt van de trouwe
des Heereu, maar 't andere van den
plicht des volks om na'-r Zijn wet en
ordinantie als geheiligd zaad, als een
afgezonderd volk te leven tot Zijn eer
en tot opbouw van 't Staatsleven waar
van Hij de bouwheer en werkmeester
is En Hij alleen.
Leer een Natie zijn Doop verstaan,
en 't gaat ook in 't politieke|leven zijn
40 cent per regel.
God verstaan, door Wien, en uit Wien
en tot Wien all® Staatsleven is. Want
't Staats'even is een getuigenis van
Zondeleven Waren er geen zonden, er
waren geen Staten en geen Overh'den,
die t zwaard moeten dragen den goeden
tot bescherming den kwaden tot straf.
Maar den Doop ge'eerd! En't bewust
zijn van zonde is ontwaakt, naast 't
bewustzijn van Hem, die door de Ge5
rechtigheid een volk verhoogt, maar de
Zonde beschouwt als een schandvlek
der Natiën en daardoor die Natiën Zijn
zegen onthoudt en Zijn oordeelen zendt,
omdat ze, gedoopt, zijn veld- enmerk-
teeken dragend, nochtans de banier
vervuilen, waaronder ze als rekruten
begonnen te marcheerenwaaronder de
ouders ze brachten. Maar hoe Hoe
brachten ze er hun kroost Wat waarde
had dit vaandel voor hen als ouders
zelf Een vlag, die maar wat wapperen
moet ter Sieraad, öf een vlag, ter Ge
tuigenis. Och, wat hebben we allen nog
leering en vermaning, en afbraak en
opbouw noodig, eer we die Steenen
beschouwen in 't licht, dat God de
Heere er in Zijn Woord over uitstraalt
En zoo spreekt Hij in Asafs psalm
78 „Wij zullen 't niet verbergen voor
hunne kinderen, voor 't navolgende ge
slacht, vertelle de de loflijkheden des
Heeren, en Zijn sterkte en Zijn wonderen
die Hij gedaan hebt; want Hij heeft
een getuigenis opgericht in Jacob en een
wet gesteld in Israël, dia Hij onzen va
deren geboden heeft, dat zij ze hun
kinderen zouden bekend maken, opdat
het navolgende geslacht die weten zou.
Wat zijn deze steenen
Nadruk verboden.
„De oude Garde" Is aan 't woord.
Ia 't jongste boek der dames Kuyper.
Ia baar woord vooraf mesuen se Iets te
moeten zeggen ter verdediging van dit haar
doen, wat overbodig was, naar tn|a be
scheiden meening: die „verdediging", wette
verstaan maar overtollige goede werken
moeten óók wo?rfen gedaan.
Dr, Kuyaer werd seer oud.
En 't spreekt dus vanzelf, dat de eigenlijke
„oude garde" reeds goeddeels is uitgestorven,
srwijl de aard van den ouderdom meebrengt
dat men wis er dan nog zin, niet zoo ge
makkelijk aan 't schrijven krijgt.
Vergis ik me niet, dan hebben ook de dames
Kuyper dit ondervonden.
Ik krijg soo den indruk, dat op haar her
haalde oproep in de bkden nu juist niet zulk
een overvloed van materiaal te baren dienste
werd gesteld, als s| zich misschien wel in
't begin hadden voorgesteld.
Zeker, die Indruk kan onjuist zin:
Maar hQ werd b| m9 versterkt, toen ik het
interresante, boeiends boek doorlezende, wel
bemerkte, dat meer dan één der insend(st)crs,
door de darars Kuyper nog eens persoonlijk
schflnt ultgenoodigd te z|n, om „herinnerin
gen" te schrift te stellen en op te sturen.
Waar dan neg leis anders b§ komt:
Onder de „herinneringen" zin er óók, en
niet de minst waardevolle I die worden mee
gedeeld door mannen en vrouwen, welke nog
zfln in de kracht hunner jaren, die in geen
geval nog gezegd kunnen worden reeds den
avond huns leven te hebben bereikt.
Is mgn gissing juist,
Wès de oogst niet sóó groot, als die ver
zamelden 't zich hadden gedacht,
Dan sou ik dit niet vreemd vladen I
Laat ik dadeiQk zeggen waarom.
Niet, of de „oude garde" zou arm zijn aan
„herinneringen" pit het rijke leven van dr.
Kuyaer I Ik maak m| sterk, dar s| nog tien
maal zooveel verteilen kan, ais ia dit boek
staat opgefeekesd I
Maar dan moest men 'tbg hear gaan halen,
Zóó is nu eenmaal de aard van ons volk.
Van de tien, is er ééa, die zèif 't initiatief
neemt; de pen opvat en gijn ervaringen te
schrift stelt, de negen anderen willen wal
kwijt zjja, wat se weten, mits men 't hélen
komt.
Zoo deed geloof ik, ook dr. Happ.
Hg ging naar Lelden en naar Kampen en
naar P.-aneker, om ter plóatse de bizonder-
beden op te teekenen, uit den mond van
oor- en ooggetuigen, welke hg noodig had
voor zga boek over dr. Bavinch.
Dat ie geen onwil van de mer.schen
Neen, maar z% wilien rich niet naar voren
dringen.
zg willen liever niet leis zwart op wit
zetten, waar ze straks misschien sp|t van
kunnen hebbes, niet omdat het strekken zou
tot oneere van dr. Kuyper, maar omdat het
een stuksken intimiteit overgeeft aan het
publieke oog,èi omdat dr, Kuyper's
figuur nog te dicht bg ons staat, om reeds
geheel óapersoonigke historie te z|n.
Och, ik kan dit zoo begrijpen.
Is het baek der dames Kuyper, dat ik niet
genoeg ter lezing aanbevelen kan, is ook een
paar keer sprake van den koffiemaaligd te
s|nen huize, waarbg niet zelden ook vreemden
vriendschap pe'.| k geuoodigd waren en waarbg
dr. Kuyper zleb, na 't ingespannen werk der
morgenuren, de gulle, joviale, opgeruimde
gastheer toonde.
M| zelf viel, veie jaren geleden, ook eens
't voorrecht tea deel daarbij te mogen aan
zitten.
't Was de dag nè 'n spannende stembus.
We hadden er, in ons district, dr. Kuypar
„gebracht" en met ons drieën togen we naar
zSn woning, om hem geluk te wenschen met
dien uitslag.
Eerst praat'fen we 'n uurtje in den tuin.
En toen hg voor de koffietafel gewaar
schuwd werd, was 't een vaszelfsheid, naar
't scheenw| gingen meegul was de noo-
diging en een afwijzing zou onheusch x|n
geweest.
't Spreekt vanzelf, dat ik toen alles scherp
heb waargenomen en nu, na zooveel jaar nog,
zou weten te vertellen, waarover 't gesprek
aan tafel zooal liep en welke opmerkingen
dr. Kuyper zooal over personen en feiten
maakte.
Toch kon ik er niet toe besluiten, zoomin
als thèns, om dit cp schrift te stellen't was
een écht gesprek onder-ons, waarin dr. Kuyper
zich liet zien, zooals hg was, en hg mócht
gezien worden, daar niet van I maar dat toch
ven intiemen aard was, zeker nooit bedoeld,
om eess voor 't oog van duizenden Neder
landers te worden gedrukt.
Zie, ik ben overtuigdzoo ging het ook
anderen.
De „herinnering" der „oude garde" moest
i'ü vastgelegd, dót ben ik met de dames
Kuyper eens, want die garde sterft snel weg,
maar juist de omstandigheid, dat het nog
zoo heel kort geleden is, sinds Kuyper nog
onder ons was dc „leider" voor sin volksken
en de „geweidigds" voor zfh tegenstanders,
juist die omstandigheid maakte het voor
niet weinigen moeieiqfc hun „herinneringen"
te schrift te stellen, als aan een historisch
persoon.
En dan zqn daar allerlei „kleine trekjes".
Men vindt se te onbeduidend.
Ze móchten eens berusten op onjuiste waar
neming Men houdt ze voor zichzelf,
ik wil er eens één van noemen.
't Was, meen ik, b| gelegenheid van een
Deputatendag dr. Kuyper moet dest|ds
om en b| de zestig zin geweest, dat hl door