Eerste Blad.
Is Iwae Fa?Sijenni8lialdo8nde?
Zaterdag 21 Augustus 1920.
Antirevolutionair
05"* Jaargang N*. 2626.
Orgaan
T. Gk
ÏN HOC SI/
wmmrde ZwiiiiftoliMfftsclRe en ÜBeeuwsciic Üilaiiflien#
INGEZONDEN MEDEtEELINBEN.
23 Boschiaan 23, Rotterdam.
J. 8. KLEIKORST, Boschlaan 23, ROTTERDAM.
OP DEN~ÜfïklM.
W. BOEKHOVEN Zonen,
Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers
GEEN GOEDKOOPER HORLOGE DAN BIJ
1 w
Deze Courant versch|nt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij voornitbetnllng.
BUITENLAND b| vooruitbetaling f 5.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS s
80MMBLSDIK,
Telefoon Intercommunaal No. 202,
ADVERTENTIËN 15 Cent per regel, RECLAMES 30 Cent per regei
BOEKAANKONDIGING 10 Cent per regel.
DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 75 Cent per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die z| beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot D5NSDAG- en VRi|DAGMORGEN 10 UUR.
Onze constitutioneele regeeringsvorin
rekent er op dat er is een parlementaire
meerderheid en minderheid.
Hoe die meerderheid en minderheid
zich onderscheiden d. i. door wélk
hoofdbeginsel ze gescheiden zijn, wordt
door de Grondwet in 't midden ge
laten maar vast staat, dat sinds
1848, na de geboorte van de nieuwe
grondwet, de constitutioneele regee-
ringsvorm deze richting heeft aangeno
men, dat de Koningin of Kegent of de
pl atsvervangende raad van state niet
kan regeeren, tenzij er een kabinet is
dat op een in de kamer aanwezige po
litieke meerderheid steunt. En nu kun
nen zich twee gevallen voordoen! Die
politieke meerderheid is uit één partij
opgekomen, zooals dit oudtijds het geval
was met de liberale partij. Haar kie
zerskorps was van dien aard dat alles
wat kiezen kon als h og censusbetaler,
ook liberaal was. De conservatieve groep
was zwak. De Christelijke partijen nog
een „nachthut in den kommerhof". En
Nederland bezat sinds 1848 een liberaal
kiezercorps en dus ook een liberale
Kamermeerderheid tegenover een handje
vol conservatieven, roomschen die vaak
nog vrijzinnige gedachten koesterden,
en een paar Antirevolutionairen. Nu had
de koning als vorst a s regeerder zijn
ministersals zijn dienaren, toch kunnen
kiezen en zelfs mogen kiezen uit alle
personen, die hij daarvoor waardig
keurde. De grondwet zegt, dat de ko
ning, de ministerieele departementen
instelt, de hoefden er van benoemt en
ze naar welgevallen ontslaat. Hij kan
dub ministers benoemen naar zijn eigen
zin en dit is als theorie grondwettelijk
juist. Maar de praktijk heeft een andere
richting genomen. Want het is thans
absoluut onmogelijk, dat.de koning dat
art. 77 der grendwet nog kan toepassen,
zonder wel terdege te rekenen met de
Kamermeerderheid. Is die rechts, dan
zal de koningin 't wel laten, al heeft
zij grondwettelijk 't recht om te benoe
men, die zij wil; zij zal 't wel lateD,
om een linkschen minister aan de groene
tafel te plaatsen, Beslist en zeker zal
zij een rechtschen benoemen en zoo zal
er beantwoord worden aan den eisch,
dat jslechts diegene minister wordt,
welke steunt op een kamermeerderheid.
Voor 1848 regeerde de koning bijna
alleen, hij koos en ontsloeg ministers
en behoefde zich om de kamermeerder
heid weinig gelegen te laten liggen.
Maar dat persoonlijk koninklijk, auto
cratisch regime werd men moe en in
1848 kwam de ministerieele vera: t-
woordelijkheidd. i, de koning was
onschendbaar en voor niet eene poli
tieke daad verantwoorde^ k maar
denkt nu niet dat de koning verplicht
was om een minister te benoemen naar
den zin der kamermeerderheid. Wel
werd 't koninklijk zelfbestuur in 1848
vernietigdwel werd de minister voor
elke regeeringsdaad, zelfs de kleinste,
verantwoordelijk gesteld, maar onze
Landhistorie der 50er-60er jaren heeft
duidelijk bewezen, dat de koning geen
zin had. om ministers te benoemen, die
naar de pijpen der kamermeerderheid
zouden dansen, Een minister verant
woordelijk fiatmaar dat de
hamer door haar meerderheid den koniDg
zou dwingen als 't ware, om niet eijn,
maar haars minister te kiezen, dat groote
feit is pas na jaren strijd voldongen
geworden en dat heeft ontbindingen
van kamers gekost en dat heef t minis
terszetels gekost, en dat heeft kabinet
ten gekost, soms twee in één jaar
want de koning bleef er strak op staan,
dat. hoe de meerderheid der kamer ook
ware, hij toch aan de groene tafel zetten
dien hij benoemde, »v er koos*. Maar
ten slotte, en ieder kent het befaamde
jaar 66 met de geschiedenis van de
Gouverneurs-benoeming in Indië moest
de koning zwichten en onze bekende,
reeds lang overleden minister van Ko
loniën Mr. Keuchenuis, heeft daar een
mooi handje aan geholpen. Van 66 af
is dus door den koning géén minister
meer benoemd of hij was liberaal als
de kamermeerderheid liberaal was, én
rechts, als deze meerderheid rechts was.
Slechts eenige jaren geleden is er nog
een kleine afwijking goweest, Toen trad
minister Wentholt, van marine, uit 't
linksche kabinet en stapte naar 't
rechtsche over, waarover dan ook nog
al wat te doen is geweestmaar feitelijk
was 't tegen den ouden regel en de
oude usantie, dat een liberale minister
behoort bij een liberale meerderheid enz.
Uit een en ander volgt, dat, waar de
stelregel sinds 1866 is, dat bij een li
berale meerderheid absoluut moet ge
kozen worden een liberale minister, en
zoo ook voor 't rechtsche geval dat
hieruit nu volgt 't Tweepartijenstelsel
en tevens de homogeniteit, eensgezind
heid van cdle ministers in dat kabinet,
't Is nog al natuurlijk. Zooals 't nu
gaat bij tde Vrijzinigheid, waar ze bij
de Stembus uitkomt met 7 partijtjes,
elk met een paar kamerleden
maar eilieve wélke ministers moeten
nu toch waarlijk gekozen worden om
praktisch was zoon uitdrukking zeer
verkeerd, hen kabinet kan nooit anders
rusten dan op 51, 52, 53 enz. Kamer
leden, van een liefde beginsel, doch
kun nimmer rusten op een in de lucht
hangende Volkswil die zich bij een
Stembus niet krachtig heeft uit uitge
sproken in idem zooveel Linkschen te
genover idem zooveel Rechtschen
Daarom waar sinds jaren zoo'n krach
tige meerderheid ontbreekt, ènbij Rechts
èn bij Linksdaarom hebben de Leiders
kunstmatig meerderheden gemaakt. Daar
om bij rechtsCoalitie. Daarom bij Links
Concentratie. Zoo, op die geknastelde,
mechanische manier, kregen we toch
twee „partijen", op conditie echter, dat
bij de Coalitie èn Anti's en Chr. Hist
en Roomschen elkaar trouw zweren op
één samen opgemaakt program of af
spraak. Idem zoo bij de Concentratie,
Ja, op die manier kan men dan toch
een Rechts Kabinet krijgen met één
krachtige Kamermeerderheid. Of Links
evenzoo. Maar 't echte is't niet.'t Echte
zou zijnEr 51 of meer zelfde Recht
schen, tegen 49 of minder zelfde Link
schenèn dan bij elke prineipiëele stem
ming steeds51 Rechts tegen 49 Links.
En Rechtsche Wetsontwerpen 1 Want
die ellende heb je ook noga's er géén
flinke meerderheid is, en geen kabinet,
dat in hoofdzaken homogeen is, dan
krijgt ge nog water- en melk ontwer
pen'' ook. 't Is danin'tKabii.et misère
in de Kamer misèreen in de politieke
wetgeviDg misère. En dan wordt het
meesttijds een ministerieele lijntrekkerij
om toch maar, ofschoon niets doende
voor Volk en Natie, de 4 jaar vol te
krijgendan kunnen heeren ministers
aftreden, en krijgen idem zooveel pensioen
30 cent per regel.
GOUDEN ZILVEREN en BYOUTERIE-ARTIKELEN, HORLOGES, KLOKKEN,
WEKKERS alles tegen de laagst mogeliilcen prijs. Massieve gladde RINGEN.
Bitonder goedkoop. Eigen werkplaatsen voor reparatie a
zaken te doen, d. i. om wetten te maken.
Eén vrijz. Dem. minister één Econ.
bond-minister, één Unie liberaal minis
ter, één vrij-liberaal minister, één voor
de neutrale partij. Maar zoo komt er
èn in 't kabinet én huiten 't kabinet
van 't regeeren, van een krachtig
regeerenniet veel. De ministers steunen
hoofd voor hoofd op een klein partijtje
maar als ze dat luttele hoopje willen
bevredigen, stooten ze een ander hoopje
tegen 't hoofd Van zoo'n kabinet kan
geen kracht uitgaan, 't bestaat zelf uit
verscheidene elementen en in de kamer
zijn er ook diezelfde onderscheiden
soorten en schakeeringen van beginselen
nog eenszoo'n kabinet
heeft geen ruggegraat't staat nooit
flink op zijn beenen omdat 't rusten
moet op 7 partijen en dus zelf als ka
binet ook al te veelzijdig is samenge
steld.
Daarom is 't Kabinet van Minister
Cort ook gedurig aangevallen sinds 1913
want men vroeg steeds terecht: Waar
is Uw kamermeerderheid waarop ge
steunt. En slimmerd die hij was en daar
bij geholpen door de eensgezindheid aller
kamerfracties om door de oorlogsomstan°
iigheden zich maar stil te houden en
maar niet al té veel critiek te oefenen
toen zei hijIk mijn Kabinet
rust op den volkswil. Feitelijk historjsch
Maar tot stand gekomen is er geen sik
kepit.
Wat mr. Treub in zijn schild voert,
die „verzamelen' tcegeroepen heeft aan
alle Vrijzinnigen in de Lande wijst er
op, dat ook hij al dat gedoe der laatste
jaren moe is. En dat ook hij weer ver
langt naar een krachtige Vrijz. partij.
En wat zal 't in 1922 met ons Recht
schen zijn? Ook wij etn machtigepho
larix JJe Vrijzinnigheid wil eenparig
storm gaan loopen. Accoord! maar wat
doen wij
Nadruk verboden.
En nu nog even over m|n ouden man.
Dat ik, ca zooveel laren, weer aan htm
denken motst, vond zijn oorzaak daarin.dat
mfl plotseling een gezegde te binnen schoot,
't welk ik meermalen uit zijn mond had op
gevangen.
Z|n weg door het leven was niet gemak
kelijk geweest.
Van zijn jeugd wist ik weinig.
Maar mijn vader heeft me wel gezegd, dat
hij ook in z|n jonge jaren heel wat tegen
spoed bad gekend en dat het „juk in zijn
jeugd" hem niet vreemd was geweest.
Ook zijn' huwelgksweg had hl lang niet
altijd met rozen bestrooid gevonden.
Zijn vrouw was een „zwak vat".
Eerst sukkelend, later zlekelgk, tenslotte
geheel aan haar leger gebonden, zoodat er
altijd vreemde hulp in huis moest zijn, wat
hem èn veel geld kostte, èn gunstige uit
zonderingen daargelaten hem een bron
was van veel ergernis.
Van z|if'drie kinderen, was er een, ook
al na heel wat sukkelens, gestorven; een
ander was langzaam maar zeker geheel ver
vreemd van het geloof, zoodat al bleef de
band des bloeds bestaan, er toch tusschen
vader en zoon zekere vervreemding kwam
De derde was de steun zins ouderdoms.
Doch vooral ook, wat menschen hem aan
deden, in zijn persoon, In zgu gezin en in
z|n broodwinning, tijdens en naar aanleiding
der doliaciie beweging ai was hij 't toen
ik hem leerde kennen, te boven gekomen
had hem tien jaar ouder gemaakt.
'k Heb met hem omgegaan in den laten
herfst zijns levens
En me vaak over hem verwonderd,
'k Wist zoo ongeveer, wat stormen er over
zijn hoofd waren heengegaan en wie hem
nader leerde kennen, merkte wel, dat er me
nig blad van den tak en dat er menige tak
van den stam afgescheurd washet onwedcr
had hem niet ongedeerd gelaten I
Maat 't had hem niet neergeslagen.
Zelfs niet ter neder gebogen.
Fier en rechtop hief hg, ook toen hij reeds
over de zestig was, het lichaam omhoog en
even ongebogen was li| naar de ziel!
Allerminst een geknakt man.
Nog minder 'n gebroken ziel.
Hij had, hoe kon het anders: iets stoers
en stgfs over zich gekregen, dat bij eerste
kennismaking weieens den indruk gaf, alsof
men met geen gemakkelijken baas te doen
had, maar wat viel dAt mee
De schors was wat hard en korstig ge
worden.
Maar van binnen was 'n weeke en zachte
kern en met name, wanneer iemand in druk,
in ilden of beproeving was, dan kon h| zich
geen beter vertrooster wenschen ouder de
menschen, dan m|ns vaders vriend, die met
de teederheid van een moeder eea wonde
zuiveren en verbinden kon.
H| kon nog zop opgeruimd z|n 1
Hl leefde nog zoo met alles mee.
Menig jong gezel, die reeds vóór zijn der
tigste jaar den rechten levenslust verloren
had, kon hij tot een voorbeeld z|n, xoo als
h| nog met al de kracht van lichaam en ziel
zich gaf aan z|n dagel|ksch werk, maar ook
behartigde alle zaak van Gods konlnkr|k,
waarvoor men z|n hulp inriep.
Eens sprak ik er met hem over.
Gaf m|n verwondering te kennen.
Prees hem, die een manmoedig voorbeeld
gaf aan velen van het tegenwoordige geslacht.
Nu h| zei er niet veel op.
H| praatte weinig over zichzelf en 't geen
hij zooai had doorgemaakt.
't Eenige, wat h| me, eenigzins apodictisch
ten antwoord gaf, was: „Ik leef ik laat
mij niet leven.
Dat gezegde nu bleef me b|.
„Taalkundig onjuist", zal wellicht Pist
Pinker, Vitterszoon zeggen,'t Werkwoord
leven is onovergankelijk"' en kan niet in den
lidenden vorm gebracht noch in een lijdende
beteekenis gebruikt worden I"
't Kan best s0n'k geef bet dadelijk toe.
M|n oude was geen taalgeleerde, wat men
b.v. 's winters hooren kon hij hield van
de warmte als h| honderdmaal de meid,
met een blik op de kachel, aanspoorde
„Stook 'm nog es op I" Z|n neef, 'n onder
wijzer die de Kerstdagen b| hem doorbracht
en ook aan de kouwelijke kant was, drukte
zich juister uit, zeggende: „Zou je haar nog
niet es oppoken
Maar dit alles daargelaten
De uitdrukking teekende des man!
Neen, h| liet zich niet leven; h| was in
het leven, waarin de Heere hem gesteld had
cn waar zijn God hem ook doorhelpen zou,
geen „lijdend voorwerp", die dat leven onder
ging h| leefde zelf en dorst daar dc konse
quenties, ook als 't morst de pijn, den te
genspoed, de inspanning, de teleurstelling
van aan.
'k Wou, dat er zoo velen waren.
Een van de groote kwalen van onzen tijd
toch is juist, dat de menschen zich „laten
leven".
Ze zitten dan In hun levensbootje.
Ze hebben een paar flinke riemen onder
't werk hunner handen, misschien wel houden
ze de greep omklemd.
Maar van roeien komt niet veel.
Geen denken aan, dat z| een bepaalden
oever hebben, waar ze 't op aanhouden, eenig
vast doel, dat ze trachten te bereiken, geeu
kwestie van dat ze al3 't moet flink tegen
den stroom oproeien of den storm 't hoofd
bieden
Neen, zij driven voort, zooals 't bootje
dobbert.
Zij„laten zich leven".
Reeds onze moderne opvoeding werkt vaak
zulk een werkel|ke, slappe levensprakt|k in
de hand.
„Gij zult niet:" zegt Gods wet.
Dat nu kost krachtsinspanning.
Neenik werd niet Arminiaansch
Zonder de genade Gods, 't zij dan de za
ligmakende, 't z| dan de „algemeene" genade,
zal de meiasch nooit ook maar één oogenblik
het niet-zuilen van één enkel gebod in toe
passing brengen.
Maar de genade Gods werkt steeds.
Ook in de „kinderen der ongehoorzaamheid"
in den vorm der „gemeene gratie", die hen
tot veel burgeilijk goeds in staat stelt.
Maar nooit maakt de genade van ons een
„stok of een blok" ea in dien zin hebben we
dus bet volste recht om van .krachtsinspan
ning" te spreken, om het „G| zult niet 1" tot
regel-des-levecs ie maken, wat dan bij
een w|ze opvoeding door een strenge en
rechtvaardige tufht bevorderd wordt.
Doch juist "die tucht wil men niet.
Het kind, de jonge mensch „moet zich uit
leven" zooals de reeds min of meer ge|ktc
term luidt.
Dat is: zlch-laten-dr|ven.
Wat zijn wil, z|c buien, z|n gril, zQn
laat ik 't vooral fluisterend zeggen I zijn
„boos" hart hem ingeeft, dat moet men hem
laten volbrengen.
Wat daar van binnen b| hem opborrelt:
laat h| 't zeggen, klinkt het wat cru,
och I 't is de Ietwat ruwe uiting van 'n on
bedorven gemoed, dat tn eik geval deze
goede eigenschap heeft, zich net voor te doen
gel|k 't is.
Vooral iemand geen wet stellen,
En nooit van nem cischen, dat hij zich
inspant om iets niet ie doen of niet te zeg
gen, wat h| wel zou willen zeggen of doen
dat Is immers onnatuurlfk.
Zoorelea laten zich leven
Zitten in 't bootje en wachten stilleken®
af, waar dit hen brengen zalaan den rech-
ter- of aan den linkeroever, in het riet of op
het slib, tegen een krib of tegen een dijk
ik zal niet zeggen, dat 't hun al éénder is
maar rich met alle kracht inspannen om
zelf te bepalen waar 't bootje uitkomen za!,
neen I dat is te veel van hen gevergd.
Ze hebben b.v. een verkeerde gewoonte.
Ze zien zelf wel io, dat se verkeerd is; dat
ze er lichaam of ziel of beide mee benadee-
len, ik blijf nu in 't algemeen-wercldl|ke
leven en spreek daarom nog niet eens er
van, dat ze weten een zondige gewoonte aan
de hand te houden niaór: ze komen er
niet af.
„ik kan 't niet laten", heet het.
De inspanning is hun te groot.
Voor de zelfoverwinning, die van hen ge
vraagd wordt, missen ze de kracht of z|n te
gccstel|k traag, om er flink hun krachten
voor in te spannen,
Nogeens: ze laten zich leven.
En „Bij Tegenwindleggen ze dra
tegen den grond, geen kracht hebbende in
zichzelven.
Op velerlei terrein hetzelfde verschijnsel.
Zeer gevarieerd; in wezen één.
Daar hebt ge b.v. den tegenzin, den afkeer
dien sommige jongeren toonen ten opzichte
der „dogmatiek".
Zekerdie wordt ook veroorzaakt door de
reactie tegen ten dorre scholastiek, waarbij
het warme, jonge, door Gods Geest tot
leven gewekie menschenhart, zich voelde be
wegen, inkrimpen va» kou. Maar bl anderen
is het eea zich-niet-willen-inspannen om God
ook lief te lrbben met hun ganache verstand
eu niet slechts op den vlakken grond van 't
terrein der Godsopenbaring wat sehoone
bloeinkens te plukken, maar ook diep fe
graven onder den grond In de r|ke mijnen
die God daar verborgen heeft.
Op elk terrein keert dit verschijnsel terug.
Prof. Casimir is al geruïmen t|d bezig,
onze iutellcciueele jongelingschap teinteres-
s «eren voor de beoefening der wijsbegeerte.
En dat niet zonder succes.
Zelfs gelukte 't hem, 't vorig studiejaar,
onder de eerste- jaars steeds aan de Techni
sche Hoogeschool. wier studiën ons wel zoo
ver mogel|k van het terrein der wijsbegeerte
af leggen, voor zijn lezingen publiek te
trekken
Doch h$ was op één punt teleurgesteld.
Z|n studenten wilden zich wel gaarne laten
driven op de wateren eener wijsgeerlge
mystiek, maar de „proef" meent hem met
nadruk er op te moeten w|zen, dat de be
oefening der wijsbegeerte ook inspanningen
denkarbeid vraagt.
M|n oude liet zich niet leven
Omdat h| leefde met zijn God
Wat tenslotte 't geheim, zoo van het ware
leven als van een zalig sterven isl
UITKIJK,