Zaterdag 4 October 1919,
348ta Jaargang N". 2534
T®or de KnidltollaiiflieSie en Zeeuwsche Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
Eerste Blad.
ÏN HOC SIGNO VINCES
„GIJ ZULT NIET STELEN".
„HET GOUDEN HERT",
propriëtair R. C. F. t. i. LEE-Xoom
1
W. BOEKHOVEN Zonen,
Alle stukken voor de Redactie
bestemd, Advertentiën en verdere
Administratie franco toe te zenden aan de Uitgevers
Gedempte Boeremtcigsr S3A, #3B
15871
DINERS^ 1,en hooger.
LOGIES MET OHTBIJT
f 1.26, f 1.60, en f 1.75
Tel. no. 1632. Aanbevelend,
Het door ieder aanbevolen adres.
OF OEI UITKIJK.
Deze Courant verschgnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent fejj vooruitbetaling.
BUITENLAND bg vooruitbetaling f 5.50 per jaar.
AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT.
UITGEVERS:
SOMMEL3DIJK.
Telefoon Intercommunaal No. 202.
ADVERTENTIËN 121/, Cent per regel, RECLAMES 25 Cent per regel
BOEKAANKONDIGING 5 Cent per regel.
D1ENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 50 Cent per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zg beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRIJDAGMORGFN 10 UUR.
(Sooiale chriftbeschouwing.)
Er is verschil tusschen stelen en
rooven. Stelen doet men buiten iemands
tegenwoordigheid. Rooven is stelen, als
de benadeelde er zelf bij is en er zelfs
geweld tegen hem gepleegd wordt.
DaaTom spreekt men altijd van struik
rovers en straatroovers en zeeroovers
en inbraak met diefstal of wat veel
erger is: inbraak met roof.
Zoo spreekt men nooit van tijdroo-
vers. maar van tijd- en dagdieven.
Nooit van loonroovers, maar vanloon-
dieven. Een loonroover is een dief, die
je na ontvangst van je loon, het op
den weg ontfutseltmaar een loondief
is een werkgever, die niet betaalt naar
den verrichten arbeid of dier er met
kwasieredenen op beknibbelt. En een
tijd- af dagdief is een werknemer, die
niet op zijn tijd aan 't werk gaat, en
als hij werkende is, te traag werkt en
niet werkt naar 't loon dat hij ver
dient.
Stelen is wegnemen wat ons niet
toe»ehoort. En of dat nu bestaat in
luiheid of lijntrekkerij van den werk
manin 't niet verzorgen van de lan
derijen of van de machines van zijn
boer of patroonof dat nu sabotage
is d w. z de machines bedervente
lefoon- en telegraafdraden doorknippen;
een as of schroef verdraaien en mee
nemen paarden hun staarten afsnijden,
koeien stilletjes uitmelken of kalvers
slachten in een verafgelegen wei en de
huidjes laten liggen uit beleefdheid
jegens den boer.
Of dat nu bestaat in oneerlijke con
currentie, door gebruik te maken van
eens anders >merk< of een »merk< te
gebruiken, dat er wel op lijkt, dan wel
door minderwaardig goed te leveren
voor denzelfden prijs, of door onder
kruipen of door onderhuren; of door
een lak te leggen op iemands artikelen,
die hij in of voor zijn winkel heeft om
tegelijk zijn eigen waren te verheffen
buitenmate en niet naar de waarde die
ze werkelijk bezitten: 't is stelen.
Of dat nu bestaat in slechte waar,
of in te weinig maat, of te smalle en
te korte stoffen voor kleederen, of in
veel te duur, of in oorlogswinst, of in
smokkelhandel op de grenzen of in
verkoop van 't gesmokkelde onder de
waarde, dan wel of men te veel rente
eischt van geleend kapitaal, of iemand
afzet in een lommerd, waar men zijn
goederen beleent: 't is stelen.
Elke Maatschappij heeft haar eigen
soort dieven. Want als de Heere 't
Oud Israël in Deut. 8 79 toespreekt,
dan is dat andere taal, als wanneer de
Heiland en de Apostelen het Nieuwe
Israël overziet. Zoo staat er in Deut. 8,
Want de Heer, uw God, brengt u
in een goed land, een land van
waterbeken, fonteinen en diepten,
die in dalen en in bergen uitvlieten
een land van tarwe en gerst, en
wijnstokken en vijgeboomen en gra
naatappelen; een land van olierijke
olijfboomen en van honingeen land,
waarin gij brood zonder schaarsch-
heid eten zult; waarin u niets ont
breken zaleen land, welks steenen
ijzer zijn en uit welks bergen zij
koper uithouwen zult,
dan ligt in die beloften van »zonder
schaarschheid brood eten*. »u zal niets
ontbreken*, al reeds opgesloten, dat de
dief in Israël meer en anders schuldig
staat dan de dief in 't Nieuwe Testa
ment en meer schuldig staat dan de
dief in de Middeleeuwsche Maatschappij,
en meer schuldig staat door de dief in
onze Kapitalistische Maatschappijorde.
De Oud-Testamentsche diefstal was een
diefstal-niet-uit-armoe, maar om zijn
betrekkelijke weelde te vergrooten. Ste
len was in Oud Israël niet noodigde
grootste mannen stelden in arbeid een
eere. Abraham, Izaak, Jakob. Laban,
Mozes, Saul, David, de profeet Amos
enz. wisten, dat arbeid adelt; en de
slavernij was er een van de zachtste
soort. Voor zwakken 'en afhankelijken
had Oud Israël zijn vriendelijkste wet
geving. Zelfs als een slaaf op 't sab
batjaar na zijn zeven jaar dienst vrij
gelaten werd, werd hij niet ledig weg
gestuurd maar werd hij rijkelijk voor
zien van schatten van zijns meesters
kudden en wijnpers en dorschvloer.
Lees maar de boeken van Mozes de
Psalmen, de Spreuken, de Profeten
overal straalt u warmte tegemoet voor
den werker en den arme, juist ook
omdat de arbeid zoo hoog stondnie
mand schaamde er zich voor en Ne-
hemia, de rijke schenker aan 't Perzische
hof, schaamde zich niet om met de
ambachtslui vroeg tot laat op de stel
ling te staan en Jeruzalems muren te
herbouwen.
Zoo duseen Oud-Testamentsche
dief was een dief. natuurlijkmaar
verschooning voor zijn daad was er
nooit. Hij had de belofte Gods van een
rijk Palestina en de geheele Wetgeving
was op zijn hand, als 't er eens begon
te nijpen. Dan had hij te klagen, maar
te stelen nog niet. Toch werd er ge
stolen want de hebzucht leefde daar
ook op den bodem van elks mensehen
hartmaar de levensomstandigheden
beperkten den diefstal.
De Nieuw-Testamentiscbe dief was
van een ander kaliber. Hoort eens wat
Paulus schrijft over Joden en Heidenen
dier dagen:
Daar is niemand rechtvaardig, ook
niet een.
Daar is niemand, die verstandig is.
Daar is niemand, die God zoekt.
Allen zijn ze afgeweken.
Tezamen zijn ze onnut geworden.
Daar is niemand die goed doet.
Hun keel is een geopend graf.
Met hun tongen plegen ze bedrog,
Slangenvenijn is onder hun lippen.
Welker mond is vol van vervloe
king en bitterheid.
Hun voeten, zijn snel om bloed te
vergieten.
Vernieling en ellendigheid is in
hun wegen.
En den weg des vredes hebben ze
niet gekend.
Daar is geen vreeze Gods voor
hun oogen.
En hij spreekt hier niet in algemee-
nen zin, om aller menschen innerlijk
leven te schetsen, herhalend Ps. 14;
neen hij beschuldigd Joden en Heidenen,
dat zij, op dien tijd van zijn rondwan
deling en zendingsreizen in Azie en Eu
ropa, zoo zijn en hij kan en wil dat
Hotel i&estaurani
14739 Direct nabj dsJHoofdsteeg,
S&oSSes'cl&sM,
voor den rechter bewijzen met feiten
Hoe was de toestand, waarvan de
Evangelic en de Ongewijde geschiede
nis gewagen? Ia één van Jezus gelij
kenissen is iedereen bankroet behalve
de koning. Een rentmeester staat bij
den koning in schuld en da dienst
knecht hij den rentmeester. Totdeldis-
cieplen moest de Heere zeggen: Zijt
niet bezorgd voor uw leven, wat gij
eten zult, noch voor het lichaam, waar
mede gij u kleeden zult. Er is een we
duwe, die een penning verloren heeft,
en toen ze hem vond, moest heel de
buurt er aan te pas komen, om in
haar vreugde te deelen. Denk eens om
de Farizeeërs, die de huizen der we
duwen opatenom de tollenaars en
hun afzetterijenom de Herodessen en
hun belastingheffingen. Is het ge
oorloofd den Keizer schatting te ge
ven, vraagt er een aan den Heiland?
Ia Israël, met tegenzin onderworpen
aan de Romeinen, heerschten opstands-
vuur en onderlinge tweedrachtsgeest
Israël voerde guerillakrijg tegen Rome
en deze Joodsche soldaten moesten uit
eigen kas betaald wordenbehalve dan
nog, dat de Joden ook moesten beta
len, de Romeinsche soldaten, de Ro-
meinsche vestingwerken, de Romein
sche paleizen en de Romeinsche oorlo
gen in aile wereldstreken, 't Was in
Israël een rooversbende en ieder pakte
wat hij krijgen kon, omdat de politie
ke en sociale toestanden door en door
verward wa.ren Diefstal was in Israël
gewoonte, omdat het volk van alle
kanten geplukt werd. »Groote stelen
kleine stelen, maar groote stelen het
meest*, zoo stond er eens op een pij
penwinkelmaar 't kon in Israël toe
gepast werden op de Romeinen en op
Israëlop Herodes en Herodianenop
Priesters en Levieten. Herodes perste 7
millioen van het volk af, en een werk
man verdiende 40 cent per dagmen
betaalde 10 u/e aan graanbelasting20
op wijn en fruit; er was persoon
lijk belasting behalve op den 65 jarigen,
een inkomstenbelasting, een bedrijfs
belasting invoerrechten tot 12 6 0, een
woningbelasting belasting op bruggen
en wegen, verkoopbelasting op zegel
recht; plus nog de onkosten voor eigen
synagoge en scholen.
Diefstal in Nieuw Israël was geen
weeldeverbetering, zooals in Oud Israel
maar was opstandsdwaDg, haat tegen
dien overweldiger, verzet tegen de uit
zuiging gevolg van de uitbuiterij des
Romeins, van de uitbuiterij van eigen
geloofsgenooten.
En de brave, rijke Jongeling had
alle geboden onderhouden, maar toen
de Heiland hem aanried om zijn goe
deren te verkoopen, ging hij bedroefd
heenDat moest die brave man nog
leeren namelijk den arme te helpen, ja
den arme, die geplukt werd en waar
van hij, rijke man, getuig9 was.
Gij zult uiet stelenmaar diefstal
was in Nieuw Israel meerder te ver-
schooneu dan in Oud-Israel door de wan
orde in het regeeringstelsel dat er
heerschte, als gevolg van Israels inzin
king en Romeinsche veroveringszucht.
Gij zult niet stelen! En in de Mid
deleeuwen en in onze kapitalistische
Maatschappij ziet het stelen er weer
anders uit In oud-Israel was er van
opstapeling van geld en goud en goed,
door de Wetgeving, geen sprake, la
Nieuw Israel net zoo min, omdat de
O/erheerscber dat belette door zijn
uitmergeling van rijk en arm. Maar
sinds de beruchte Moderne Productie
wijs is gekomen, is alles, alles veran
derd. De Europeesche Wetten laten de
opstapelingen van bezit toe, en daar
tegenover zei Proudon, de anarchist
reedsEigendom is diefstal. En sinds
dat woord van den gedachten man de
wereld van Kapitaal en arbeid inge-
slingerd is, wordt er gestolen op an
dere wijze dan voorheen. Er is nu mo
derne slavernij* en de concurrentie-
geest drijft en dringt tot allerlei soor
ten diefstal in fabrikaat en nering,
in loon en tijd, in gezondheid en rust.
De Sociale Wetgeving is dan ook
tusschenbeide gekomen en de Sociale
rechter en de Arbeidsorganisaties en
de Mldd nstandsvereenigingen en de
Coöperaties en de Fabriekraden en de
Bedrijfsorganisaties en de Loonraden,
ja wat niet al, werkt en zwoegt om
de diefstallen tegen te gaan. De pro
ductent steelt. De tusschenhandel steelt.
De werkman steelt. Men gunt elkaar
het licht in de oogen niet Men jaagt
en jakkert en concurreert en gebruikt
om het leven boven water te houden,
niet steeds de geoorloofde middelen.
Christen en koopman zijn is nu een
heele toer. Christen zijn en fabrieksar
beider zonder lust voor zijn werk b j
het immer snorren van datzelfde ma-
chinewiel, "alles machinaal waarbij niet
zijn eigendom te noemen is: 't is een
heele toer.
Er wordt veel gestolen in deze Ka
pitalistische maatschappij Heel de we -
reld is een dievenbende; dat is door
het karakter dezer maatschappij En
vandaar de Sociale kwestie, met het
»Gij zult niet stelen*, noch gij arbeiders
van uw boer, inzake den werkduur;
noch gij boer van uw arbeider inzake
het loon; noch gij. concurrenten in olie
goed etenswaar, handelsartikelen enz.
van de verbruikersnoch gij producen
ten van alle levensbehoeften van uwe
werklieden in huishuur, gedwongen
winkelnering, rust en gezondheidhun
ner vrouwen eere en hunner kinderen
opvoedingnoch gij mannen van mo
derne Beschaving en Wetenschap om
ons Volk, zijn God en Christus en Kerk
te rooven en zijner, zielen zaligheid
Gij mocht niet stelen, Kain! en La-
mech.
Gij mocht niet stelen, Herodesen
Tollenaars!
Gij mocht niet stelen, Adel en Rid
derschap
Gij zult niet stelen, proletariër en
Kapitalist I
Geef Gode wat Godes is en heb uw
naaste lief als uw zelf.
Nadruk verboden.
Neef had schik In den hupschen, jongen
Nico.
Ruim veertien jaar, flink uit de kluiten
gegroeid, vrooljjk, vol grappen, dol op een
fietstocht, een roeipartijtje, altijd onvermoeid,
was Nico 'n prettig metgezel voor den Ie-
venslustigcn, kinderloozen koopman, die bij
Nico'8 vader een korte vacantie doorbracht.
De twee n$ven kenden elkaar van der
jeugd af.
Ze zijn even oud; ze hebben hier in het
kleine stedeke schoolgegaan en ze heetten
naar denzelfden grootvader, precies gelijk:
Daan Fllpse.
De een is Rzn. en de ander Pzn.
Maar de spraakmakende jongen sgenieente,
die van andere onderscheidingsnamen houdt,
noemde hen reeds „lange" en „zwarte" Daan.
„Lange Daan", dat was Nico's vader, die
van der jeugd af wat al te vlug in de lengte
groeide, die dan ook nooit sterk werd en
nu, op vij'-en-veertigjarigen leeftijd reeds
voorzichtig leven moet.
„Dan kunt u oud worden, m'neer Füpse".
zei z'n aesculaap, „eenig organisch gebrek
is er niet, maar u moet altijd en overal voor
zichtig zin I"
Nu, „lange Daan" kón dat doen.
De winkelzaak, die hij van zijn vader had
overgenomen, ging goed; hf had 'n winkel
knecht voor 't zwaardere werk, 'n juff ouw
achter de toonbank; zelf hield hij wat toe
zicht, voerde de correspondentie en schreef
de boeken bij, hg kón z'ch in acht nemen
en dééd het ook
„Zwarte Daan" is veel robuster figuur.
Die is al vroeg wat gaan reizen voor
verschillende firma's: 'n leventje naar zijn
zin en waar hij dan ook geknipt voor was.
Naderhand ging hij zeif zaken doenverliet
het plattelands stedeken, ging in Amsterdam
wonen en doet daar nu zf n zaken in 't groot.
„Lange Daan" heeft behoorlijk zijn brood,
meer niet.
„Zwarte Daau" is bepaald 'n rijk man ge
wonden.
Altgd hielden ze de kennis aan.
Als jongens misschien doordat ze in bijna
elk opzicht van elkaar verschilden, konden
ze 't steeds bèé! goed met elkaar vinden en
dat bleef zoo in hun later leven.
Elkaar noemden ze „lang" noch „zwart".
Eerst uit gekheid, later omdat ze toch zelf
eenige behoefte aan onderscheiding gevoel
den, was de „zwarte" den ander „Daniël"
gaan noemen: voiült, hij zeif bleef „Daan"
en zoo was 't altfid gebleven.
Daan kwam hier graag lpgeeren.
Belden waren ze, voor jaren reeds, ge
trouwd, maar, zei Daan in een vertrouwe
lijke bui tegen Daniël, „jg hebt het beter
getroffen dan ik".!
Daniël antwoordde er niet op.
Tusschen man en vrouw moet men liefst
niet Inkomen; het is al te teer.;
Maar in z'n hart gaf hg Daan geigk.
Hg begreep niet, hoe die aan zóó'n vrouw
gekomen was.
'n Vrouw zonder hart. Die slechts leefde
voor haar vermaken; door en door 'n egoï te...
Maar ze was, als de eenige dochter van
een Amsterdamsch koopman, indertgd een
der middelen geweest, waarmee „zwarte
Daan" zich naar boven werkte hg had
zichzelf dezen keten gesmeed en moest dien
nu verder meedragen ook: met eigenschuld
wordt de mensch het meest geplaagd.
Enoch!. ze maakten geen ruzie
Leefden niet a's „kat en hond."
Ja, wie oppervlakkig oordeelde, had mis
schien gezegd, dat deze twee het nog zoo
slecht niet met elkander getroffen hadden
Maar ze leefden geheel nèèst elkaar.
Gingen een iegeigk hun eigen we?.
En kwamen niet met elkaar in botsing,
omdat hun beider leven al zeer weinig pun
ten van aanraking had.
't Is dan ook niets ongewoons, dat zooals
nu, mevrouw zwarte Daan Flipse alleen, d i.
zonder haar echtgenoot, maar met 'n goede
vriendin, naar een badplaats toog.
Haar man vindt dat best; hij miste niets.
Voelt zich zelfs veel vrger; hoeft in dien
tgd ook niet den schgn eener niet bestaande
huiselQke eenigheid en innigheid te bewaren...
Hg zégt dat hier zoo alles niet
Maar Daniël weet het alevel wel.
Daan's tgd raakt om; morgen moet hg
weer weg
Vandaag Is hg nogeens met Nico naar de
provinciale hoofdstad geweest en heeft er
den jongen, als herinnering aan genoegigke