dpalen. Zaterdag 7 September 1918. iest. 888le Jaargang N*. 2422 voor de Znidhollandsclee en Zeeuwselie Eilanden. Jat ik lipids lapte." 1IIELSDUK Antirevolutionair Orgaan Eerste Blad, IN HOC SIGNO VINCES Restaurant [^Holland, luda. grieven uit het Oentrum. jte partij mooia zeer geschikt 3iden. - ROTTERDAM, W. BOEKHOVEN Zonen, 4lle stukken voor «ie Reductie kestemd, Aaverfc-wslë» «m» verdere AdminI» tir»eie f toe ie seuden s&bb de 6. lt« evers Ktoiel Ifegiiiiiranl ,ÏÏET GOUDEN EERT", BFoprictair R. C. F. i d. LEE-Moom OP DEN UiTKUK. tft nartii mnnio I C* HARTOG Az., 14280 tdsch Logement NTERC. 'OORYIADUCT. pn zindelijk logies. 7 UUR niken van een uit- 1AAL. Burgerprijzen. PIET SIMONS. IM je worden en HSIM- (en stieren 14440 leze mest, die plantengroei rijl erverbrui- ïde jaren ge ls is zeer billy k van meer of Deze Courant verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. ABONNEMENTSPRIJS per drie maanden franco per post 75 Cent bij vooruitbetaling. BUITENLAND bij vooruitbetaling f 5.50 per jaar. AFZONDERLIJKE NUMMERS 5 CENT. UITGEVERS SOMMELSDUK. Telefoon Intercommunaal No. 202. ADVERTENTIËN 121/» Cent per regel, RECLAMES 25 Cent per regel. BOEKAANKONDIGING 5 Cent per regel. DIENSTAANVRAGEN en DIENSTAANBIEDINGEN 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot DINSDAG- en VRUDAGMORGFN 10 UUR. Gen. 23: 8. Lgen verstrekt. £N voor gelu'dwe- iTIEK. Verder alle arantie. fRAAT - Sommelsdflk. Goedkoopste adres Begrootingen voor 14191 hart. sje-alléén ruwe trekken 'n toe- Ier Kley, die met de geworden kon haar eren, maar dit moet Naamlooze Vennoot- de zaak in voor 'n wóórd I je krijgt als 't ooit misloopt, est van je vermogen je leven lang gedekt", maar zij als ngen wil ik me niet. :ht geeft, dan wil ik 1 Hallenstein beleefd oet nog deze week e fabriek weer draai- cnmlddellijk als be- nzelf houd ik de meen opzicht en we elke dag verder uit- jet ze van de energie ;edwongen lediggang !oen arbeid, oorzlchtig "en secuur :ken tegelijk vermeer- taal en uitbreiding der Joost van der Kley dagen in driewereld- d!" in de oogen. gt ze warm. het zóó tusschen hen hij de rentmeester, de ouwe beheerder harer dienaar, haar ridder eer niet gelukkig zijn (Slot volgt.) Het verschrikkelijk ongeluk te Stel lendam, waar twee huisvaders stierven door de ontploffing van een granaat en weduwen met kinderen achterlieten, is door de Bladen vermeld. En wij, Flak- keeërs, die de mannen van 't ons zoo bekend visschers en landbouwdorp, za gen lijden in onze gedachten, voelen met Stellendams bevolking den slag, dien 't heeft getroffen. Van wat gods dienst die gedooden zijn, van wat po litieke richting, wat ze waren voor Kerk en Maatschappij, voor School en gezin; 't is geen vrage waard nu de vreese- lijke Dood zoo zijn ijselijken sikkel in hen sloeg en ze voor Gods Rechterstoel zijn opgeroepen. Ze waren menschen, beelddragers Gods; en nu van vrouw en kinderen afgescheurd op zoo nood lottige wijze. We voelen in ons hart pijn over die huiselijke beproevingen; over dat wreede lot, dat hen als huis vaders, maar ook die gezinnen treffen moest. Trooste de Heere hen, die ach terblijven en leide Hij ze verder op hun pad ten goede. De dood is 't meest stuitende en 't meest onnatuurlijk verschijnsel in 't menschelijke leven. Zekerwanneer de herfst is ingetreden en de Natuur haar doodswade dragen gaatde gele, ver flenste bladeren neervallen en door de winden wervelen gaan in tuinen en op wegen, dan is daar jaar in jaar uit een sprake des Doods, die aandoetont roert beklemt, neerslaat de in zomertij zoo welig uitgebotte gedachte van schoon heid en onsterfelijkheid en uiterlijke bladerenpracht en bloementooi. Maar toch! die dorre tint, die gele gelaats kleur der vergankelijkheid is niet ge heel zonder schoonheider moge wee dom zijn in uw hart over 't geschrom pelde en verdroogde blad, dat eertijds zoo frischgroen de boomen sierde, toch ligt in die kaalwordende boothen en naakte struiken eenige herfstbekoring, een herfstweelde, die U bij allen wee dom, vergaan en afsterven der blaad- kens toch nog den uitroep kan ontlok ken »Ook daarin is iets schoons, »ook daarin is de Schepper groot*. Maar zóó is 't bij den Dood der men- schenkinderen niet! Een dag moge er sprake zijn van een »mooien« doode, die niets »verandert, ja zelfs nog, waar de spanning der spieren en zenuwen na doodsangst en zielepijn beeft opgehou den, zelfs nog mooier" lijken dan op 't krankbed: o, wat duurt dat »mooi« kort en 't doode lichaam, neen dat uiterlijk trekt niet meer aan't stoot eer af en 't zijn nog alleen de banden van innige liefde, die u vastsnoeren aan 't stoffelijk omhulsel; banden onver- scheurbaar, banden onverteerbaar, als zelfs op de doodskleedij de teekenen van lichamelijke ontbinding zichtbaar worden, 't Is volle liefde, menschelijke sympathie, menschelijke smart, die U over die kist doet heenbuigen, er in staren, er met uw zielsoog doet indrin gen, oproepend al dat leven van de wieg tot 't graf; 't voor U stellend, 't terugroepend voor Uw geest met al zijn lief en leed, dat de doode ervoermaar al zit ge daar en al vergiet ge duizen den tranen en besproeit er mee deze laatste kleine houten woningal zucht ge, klaagt en kermt over zoo smarte lijke verlies en al steekt de wonde zoo pijnlijk; toch blijft de Dood daar afzich telijk, angstwekkend, hartbeklemmend. De Dood is onnatuurlijk. De menschis tot leven geschapen. Tot eeuwig leven! Tot heilig, heerlijk en verheerlijkend Leven op een zondelooze Aarde in za ligheidssfeer, ademend Geluk en Vrede, onkundig van Sterfelijkheid en Vergaan, één en gemeenzaam met zijn God, Die den eeuwigen adem in zijn neusgaten blies maar belaasgeboren in smart en reeds beginnend te sterven bij zijn eersten schreeuw; de Mensch is een doorloopend sterveDaltijd en immer vergaan, dat ten slotte in een afbreken van den levensdraad eindigen moet. Om daarna te worden begraven. Niet te verbranden. Want die begraving, en niet de verbranding past bij de Natuur en de Natuur past bij de begraving, om dat de aarde alle middelen bezit om 't menschelijk lichaam in zich op te nemen en al zijn bestanddeelen te scheiden in 't nuttige en onnutiige of liever 'treire en 't onreine. God heeft den grond ont vankelijk gemaakt om 't doode lichaam op te nemen en uit dien grond vol des doods ontkiemt nieuw leven op zijn oppervlakte. In Egypte kende men 't begraven, en waar Abraham, de patri arch, in dat land vertoefd heeft, daar is 'them waarschijnlijk wel elke week voorgekomen, dat hij de gebalsemde lijken zag grafwaarts dragen. En van daar ook, dat hij zijn Sara niet ver brandt, maar begraaft en zelf met de zijnen ook wil begraven worden in den akker, in de spelonk van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in 't land Kanaan en aldus die spelonk gevestigd tot eene erfbegrafenis der zonen Hets, om door die begraving te Machpela zijn nageslacht te bevestigen in de gedachte, voor Abraham zoo waarachtig als woorden Gods, dat een maal voor alle zijn levenden zoo zeker Kanaan ten erve zou zijn, als nu de grond zijn stof omknelde en bevatte. Abrahams stof één met Machpela's spe lonk; zóó Abrahams volk één met Ka- naans erven. Egypte hegroef zijn dooden na de balseming. En deze balseming was niet, zooals de meeniDg is geopperd, een noodzakelijk gevolg van de Nijl- over strooming, die de lijken zou hebben doen ontbinden te vroeg en te snel en daar door pestilentiën gebracht zou hebbeD, maar was geworteld in 't godsdienstig geloof. Had Egypte de pestilentiën wil len voorkomen, dan was er een een voudige weg geweest: begraven in de woestijn, die door de Nijl niet werd overstroomd. En wel moet erkend, dat de pest in Egypte ingetreden is, toen 'tbalsemen aldaar geheel ophield; en ook moet erkend, dat in Opper-Egypte de pest niét voorkomt, waar daar de Nijl niet meer over de akkers stroomt, maar feit blijft ook, eerstens, dat geen Land zooveel deed voor zijn dooden als Egypte en dat er in dat Land plaats genoeg was om de dooden te begraven buiten de overstroomde streken. Neen, 'twas niet om iets uiterlijks, niet om gezondheidsredenen, dat men balsemdemaar om iets innerlijksom de overtuiging, dat de ziel eenmaal Gedempte Boeressielger 63A, 638 12451 Direct nabij de Hoofdsteeg, ItoïïerdUm, DINERS f 1,— en hooger. LOGIES MET ONTBIJT f 1.25, f 1 50, en f 1.75 Tel, no. 1532. Aanbevelend, Het door ieder aanbevoie» adres. weder in 't lichaam zou terugkeeren dies was 'tom 't handhaven van dat wachtende lichaam te doen; om het behoud van dat »vat«, totdat de »olie« er weer als weleer invloeide. Dat ik mijnen doode begraveEn hoe ernstig bezag hij 't leven, die Egyptenaar! Wanneer er eens een gastmaal was, en de vreugde ten top gestegen, kwam één der gasten, te midden van den vreugderoes plotseling te voorschijn met een uit hout gesneden beeld, dat een mummie, een gebalsemd lijk voorstelde, en wandelde er mee langs de gasten, zoo, dat ze 'tallen goed zagen. Wat beduidde dat Om schrik aan te jagen .zoo maar? Neen, maar om 't Memento Mori, 'tGedenk te sterven! hen voor oogen te houden en ze te waarschuwen tegen al te groote dartelheid en al te zorgelooze levensbeschouwing, waaraan toch in elk geval gematigdheid moest ten grondslag leggenom ze voor oogen te stellen 'thoogere doel des levens, dat ook de Egyptenaar wel kende. Dat ik mijnen doode begrave 1 Zon der bloemkransen is de Heiland be graven. Zijn doodenakker was 'geen lustwarande, geen bloemengaard, geen rozeree. En de doodenakker moge akker blijven des doods, kenbaar voor allen, dat daar te zien is de bezoldiging, de harde straf der zonde, niet verborgen onder kransen en bouyuetten Moge op den grafsteen des godzaligen een palm tak gegraveerd zijn, beeld der Victorie door 't Bloed des Kruisès; moge er op eiken steen of zerk een korenaar zijn gebeiteld, symbool van 't „Ik geloof in de wederopstanding des vleesches en een eeuwig leven"; maar verre blijve van 'tgraf de bruiloftstooi van groen en linten want de Dood is on- natuur des menschelijken levens en dat moet ze blijven. Ze is vernedering, die inzinkt in de boude, ruwe aardeEn na die vernedering, dan nog 't oordeel Men strijdtvoor schoone leuzen En de redenaars der verschillende landen verzuimen niet, die leuzen op gezette tijden keurig op te poetsen èn ze eveneens op gezette tijden zonder blikken of bloozen te trappen onder den voet, als dit in hun kraam te pas komt. Engeland vecht voor de levenspositie der kleine natiën; Maar intusschen neemt het de „home rule", die aan Ierland reeds beloofd was, weer terughet houdt er Egypte met ijzeren hand ónder en het heeft Griekenland net zoolang getreiterd en gepest, tot het als een gemar teld beest de pooten strekte naar's Meesters wil. Duitschland vecht om „zijn plaats onder de zon". Het wenscht, besluit de Rijksdag plechtig, géén annexatie en géén schadeloosstelling. Maar a!s het de kans ksijgt Dan legt het Rusland een vrede op, waarbij dit land ai zijn randprovinciën kwijt raakt, waarover Duitschland, is 't niet in naam dan toch inderdaad, het beschikkingsrecht niemand twijfelt daaraan! aan zich houden zal. En van Roemenië neemt het géén „scha deloosstelling", het is waar! Doch de „eco nomische voorwaarden", die het bedingt, wegen tegen een zeer zware schatting op. Dót heeft men met die leuzen Ze zijn middel, geen doel. Daar heeft men b.v. de schoone leuze van het „recht der nationaliteiten", waarmee zoo drak wordt gewerkt. Komt dit een der par tijen in 't gevlei, dón wordt het naar voren geschoven als een axioma, dat gegolden heeft van de grondlegging der wereld af. Maar heeft men er in een bepaald gevai last van, dan wordt er net zoo lang geredeneerd, tot het geval een uitzondering geworden is, die den regel bevestigt! 't. Is zoo'n internationaal goochelspel. Het gevaarlijkste van die leuzen is, dat zij zoo eenzijdig zijnhet leven is niet met één leuze te regelen. Daar hebt ge b.v. het „het recht der nationaliteiten". Wat verstaat men daardoor? Het recht voor elke natie, d.i. voor elk uit één wortel opgegroeid geslachtencom plex, dat één taal spreekt en één samen hangend landsgeheel bewoont, om een onaf- hankdijken staat te vormen. Op zichzelf een juiste gedachte. Ook voor wie met het Godsbestaan reke nen wil. De onderscheiding in vele volken, zoowel de spraakverwarring waaruit zij opkwam, is van den Heere en het ligt ongetwijfeld in de lijn zijner gedachten, dat het zijn zal: één volk, één taal, één staat. Maar wie met het Godsbestuur rekent, dis heeft óók een oog voor de leidingen Gods in de historie. Neem onzen eigen Nederlandschen stam. Laat men Amerika buiten beschouwing, waar het Nederlandsch zich in de geweldige Angelsaksische zuiging zich onmogelijk hand haven kan en met twee of drie geslachten spoorloos verdwijnt, dan is het één stam, één taal, zoowel in Nederland, als in Vlaan deren en Zuid-Afrika. Zeker, de variatie ontbreekt niet. 't Is een óndere tongval en een gewijzigde zinsbouw aan de oevers van Limpopo en Oranjerivier, èn aan de oevers van Schelde en Lijs, èn nog weer die van Amstel en IJ. Maar 't is toch overal in den wortel dezelfde Ncderlandsche taal, al openbaart die zich dan ook in een afzonderlijken Vlaamschen tak of een gansch nieuwe Afrikaansche loot. Één volk dus en één taal. Doch daórom niet één staat. Alle droomen van een „grooter Nederland", dat elk volk van Nederlandschen stam en spraak, in één staatkundig verband vereenigen zou, moeten worden geweerd. De historie verzet er zich tegen. En die is óók van den Heere God. Behalve afkomst en taal, die véél gewicht in de schaal leggen, dót erkennen we 1 zijn daar nog óndere machtige factoren, waarmee men rekenen moet. Neem b.v. de religie. Noord-Nederland heeft den diep inwerken de» invloed van het Calvinisme ondergaan; Vlaanderen bleef tot den huldigen dag Roomsch in middeleeuwschen zindrie eeuwen lang hebben Holland en Vlaanderen rug-aan rug in de wereldhistorie gestaan en die klove wordt door eenheid in afkomst een taal niet overbrugd. Goede buurman kan getoond. Wij, Hollanders, die een eigen staatkundig geheel vormen en in cultuur verder zijn, hebben tot taak onze Vlaamsche broeders in den strijd voor hun eigen nationaliteit te steunen, waar dit maar éven kan, verder reiken onze idealen niet. Twee zonen uit het zelfde huls. Maar jong de wereld ingegaan. En nu eindelijk, na veie jaren van verwij dering, welt wèl de herinnering op, dat we bloedmagen zijn, maar samenwonen in één hui3, dót gaat niet meer. In Zuid-Afrika iets dergelijks. Daar bleef wèl het Calvinistisch grondtype min of meer bewaard, doch de aardrijkskun dige scheiding, twee en een halve eeuw, het inlanderselement daarginds en de invloed van Engelsche taal en zeden en van Engelsch methodische, heeft de Afrikaners gemaakt tot een eigen stelt van den Nederlandschen stam en 't zou tegen de eerste beginselen der kweekkunst strijden, om die stek weer te willen inplanten in den ouden stam. Zoo ziet men, dat een vraagstuk als dat der nationaliteiten, voor wie niet werken wil met revolutionaire gemeenplaatsen, maar „christelijk-hislorisch" rekenen wil, ook met de leidingen Gods, niet zoo gemakkelijk is. Toch weten sommigen raad. Hebben zij een middel, om alle moeilijk heden te ontkomen, n.l. de volksstemming. Dat lijkt op 't hooren zeer mooi. Het is immers zoo „democratisch". Elk volk en volksdeel maakt bij meerder heid van stemmen uit, of het zelfstandig wil blijven of worden, óf zich voegen bij een anderen, genabuurden staat. Jawel, maar de minderheid dan? Die kón zijn „de helft min één" Daarbij, wanneer is een volk voor zoo'n stemming rijp Als er toch stemmen opgaan, om zelfs halfbeschaafde volken in Azië en Afrika, om nu van de analphabetische Russen-in-soorten maar te zwijgen I bij volksstemming over hun lot te laten beslissen, dan vóélt toch ieder wat een paskwil dat is. Napoleon's willekeur verfoeien we; de knipwijsheid van het Weener Congres is dwaasheid gebleken, maar naast afkomst en taal móét ook gelet op de leidingen Gods in de historie der menscben. UITKIJK. XL VII. Amice l In mijn vorigen brief beloofde ik nog eens te zullen schrijven over de toenemende mis dadigheid. Ik zal dat nu maar in dezen brief doen. En dan zul-je het wel met me eens zijn, dat met ernst en klem gewaagd moet worden om beteugeling van dit ontzettende kwaad, om wegen en middelen tot redding, vooral voor het opkomende geslacht, voor de jeugd uit dezen toestand van zedelijke verwording en verwildering. Maar om wegen ter verbetering aan te geven, moeten eerst de oorzaken der ver wildering worden aangegeven. Ook dat zul-je wel met me eens zijn. De grondoorzaak heb ik reeds genoemd en gepeild in mijn vorigen brief. Die is het verlaten van God en Zijn Woord, van Zijn geboden en ordinantiën voor ons menschelijk, ons geestelijk-zedelijk, ons maatschappelijk-staatkundig leven. Wie niet erkent, dat God en Hij alleen in alle opzichten volmaakt goed en heilig is en dat dan ook Zijn Woord alleen ons leert, wat werkelijk goed en waar en heilig is wie niet al3 zonde erkent al wat daarvan afwijkt, daarmede niet in overeenstemming isen wie daarom ook niet de zonde, overal, waar Hij ze aantreft, in zich en rondom zich verafschuwt, tegenstaat, bestrijdt; die mist ten eenenmaie den eenig vasten grondslag voor een gezond en goed geestelijk leven. Een vaste norm, een zeker richtsnoer, een ontwijfelbaar getuigenis aangaande hetgeen goed en hetgeen kwaad is, bestaat voor hem niet. Zeker, dat ben ik volkomen met je eens, zijn geweten blijft, dank zij Gods genade daaromtrent nog wel getuigenis geven. Doch dat is geen ontwijfelbaar getuigenis. Maar al te zeer blijkt keer op keer, hoe het ge weten onzuiver, afgestompt kan zijn. En de mensch, die het kwade wil, heeft vaak z'n geweten maar ai te spoedig tot zwegen ge bracht. is alzoo de inspraak van het geweten nim mer voldoende, veelal zelfs zéér onvoldoende, ook de resultaten van het denken over wat goed en wat kwaad is, kunnen het gemis van een vasten grondslag voor het zedelijk leven niet vergoeden. Dat denken toch hangt ten nauw3ie samen met heel de levensbeschouwing, die iemand geeft of volgt en wordt beheerscht door de beginselen, die daaraan ten grondslag liggen en daarin tot heerschappij komen. Hoe dichter nu eenerzijds die levensbe schouwing nadert tot, overeenstemt met die, welke Gods Woord ons ais de eenig juiste doet kennen, des te juister zal ook het oor deel over goed en kwaad kunnen zijn. Me dunkt, dat is logisch en dat zal je ook wel geheel met me eens zijn. Maar daar staat weer tegenover, wat óók logisch is: hoe verder de mensch zich van God en Zijn Woord afwendt, des te wille keuriger wordt die beoordeeling. Deze toch

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1918 | | pagina 1