HAAS- lie Oorlog. Tweede Blad Zaterdag 5 November I §17» No* 2554 Twee Bladen. INGEZONDEN STUKKEN. GEMEENTERAAD. IN HOC SlfflïO WSES Dit Bmnaaer beetaat im BUITENLAND. DE TOESTAND. Zoo is dan het Italiaansche leger op de Tagliamento teruggeworpen, de rivier die voor een goed deel over het verdere verloop der veldtocht door de Centralen tegen de Italia nen ondernomen beslissen zal. De slag is daar begonnen. Het Duitsche bericht spreekt van succes volle gevechten in de laagvlakte dier rivier, aan de benedenloop dus der Tagliamento, terwijl Weenen meldt, dat de verbonden troe pen ook in het gebergte van deboven-Tag- liamento „verder oprukken." Onder gunstige omstandigheden is de strijd voor de Italianen niet begonnen. Een Duitsch bericht maakt er immers melding van, dat pal ten Oosten van de beneden Tagliamento 60.000 Italianen met verscheidene honderden kanonnen zich hebben overgegeven. Dit cijfer spreekt duidelijker dan vele woorden van de wanordelijke omstandigheden, waaronder de terugtocht van de Italianen heeft plaats gehad en van de moeilijkheden, waarover de over tocht over de rivier moest geschieden. De kans, dat de Italianen dus de gelegenheid gehad hebben, om zich behoorlijk te reorga- niseeren en zich voor een krachtige tegen weer in gereedheid te brengen, is niet buiten gewoon groot. Tevens wijst de overgave van zulk een belangrijke troepenmacht er op, dat het mo reel van de Italiaansche legers gevaarlijk ge zonken moet zijn en dat het succes van de centralen aan verschillende afdeelingen den moed ontnomen moet hebben. De buit aan geschut der centralen is tot 1500 kanonnen gestegen. Ook het tekort aan artillerie, dat niet zoo heel gemakkelijk aan te vullen is, als enkele Italiaansche bladen het wel voorstellen, zal zich dus voor de Italianen als een zeer ongunstigen factor bij den Tagliamento-slag doen gelden. De overzichtschrijver der N. R. Ct. doet het voorkomen alsof het grootste deel der Italiaansche strijdmacht zich reeds ten deele in voorloopige veiligheid bevind. Zij schreef: Zestigduizend man konden niet tijdig over steken. Met de rivier vóór en den vijand achter zich, moesten zij de wapens neerleg gen. Tal van kanonnen gingen mede ver loren, niet minder dan 1500 zijn nu in handen van den vijand geraakt, een getal, dat ook tegenwoordig nog, nu het aantal kanonnen per eenheid zoozeer is toegenomen, van' be- teekenis is. Met dat al is nu de hoofdmacht van het 2e en 3e Italiaansche leger (de Isonzolegers) de Tagliamento over. Maarzij z^n zwaar gehavend. Nochtans, dezelfde om standigheid, die de achterhoede in gevangen schap heeft gebracht (de overgangen schaarsch en de rivier gezwollen) zal wellicht den Ita lianen eenigen tijd geven, om zich, achter de dekking van de rivier, wat te herstellen. Maar het blijft toch de vraag, of de Taglia mento meer dan een achterhoedestelling kun nen zijn. Want uit Karintië, uit de bergen in het Noorden, komen de centrale legers naar de vlakte afzakken, en zij komen op die ma nier in de flank en den rug van de Taglia- mentostelling. Dan zou het dus, na een pe riode van achterhoedegevechten aan de Tag liamento misschien, terug moeten heel naar de Piave (een dagmaarsch ten Oosten van Venetië). Daartoe zou dan een leger met een omzwenking van meer dan 90 graden uit het gebergte terug moeten worden gevouwen op een driemaal zoo kleine breedte, als waarop het aanvankelijk stond. En dat onder den druk van den vijand na een nederlaag. Wie dat nu een „mooie gelegenheid" noemt, om een definitieve overwinning op de Oostenrijkers te hehalen, geeft blijk van een optimisme, waartoe wij ons met den besten wil van de wereld niet vermogen op te schroeven. Het zal wel eenige dagen duren voor duidelijk wordt, hoe zich dit alles zal ontwikkelen. Met de Duitsche vloot naar Oesel. Colin Ross geeft in de „j/oss. Ztng." de navolgende levendige schildering, van de operaties der Duitsche vloot tegen de eilan den in de Golf van Riga die hij als oogge tuige medemaakte: October 1917. Aan boord van Z. M.I Gelijkmatig drupt de regen. De zeeisech- ter kalm. De torpedoboot die de staf van leger en vloot aan boord van het vlaggeschip moet brengen deint nagenoeg niet. Het is nog nacht. De schepen der transportvloot die thans voltallig in het reusachtige bassin van de haven van Libau liggen, duiken spook achtig na elkaar in het duister op. De zee strekt zich uit als een eentonig grauw en onbewogen vlak. Langzaam wijkt de duisternis voor het licht. Aan den horizont duiken zwarte rookpluimen op, steil en lood recht stijgen zij ten hemel. Het is een Duit sche oorlogseskader, dat van Putziger Wiek in aantocht is. Het wordt dag. Vier streken voor ons uit ligt een klein en nietig schip, vermoedelijk een torpedoboot denken wij. Naarmate wij meer naderbij komen wordt het schip echter grooter en grooter, en tenslotte ligt voor ons reusachtig en massaal het vlaggeschip I Op het F T signaal, dat vanuit het vertrek van'den Chef van den Staf werd gegeven, begon de reusachtige machine te loopen als een strak opgewonden uurwerk, waaruit de stop-pal is weggenomen. De machine loopteen onbehagelijk groote en geweldige machine. Honderden schepen bewegen zich volgens een wekenlang bestu deerd plan, als figuren op een schaakbord naar hunne plaats. Van de Putziger Wiek bij Danzig zijn de machtige pantser-eskaders gekomen. Bij Windau kiezen flottilles mijnen vegers zee. Uit Libau komen de kruisers en de trans portschepen, met te hunner beveiliging de torpedobooten, torpedojagers, enz. Ten slotte dan een schier eindelooze rij van allerlei hulp- vaartuigen, als schepen voor vliegmachines kolenbooten, hospitaalschepen, enz. Wij bevinden ons thans in volle zee. Het is volkomen dag. De verschillende onderdee- len stoomen naast elkaar. De langzamer va rende schepen hebben een voorsprong en eerst geleidelijk nemen zij hunne plaatsen in de kolonne in. Zoover het oog reikt is het water met een wirwar van schepen bedekt, niette min is het geheel een welgevorderd organisme. Wij varen achter elkaar. Het eskaderlinie schepen, te midden waarvan het vlaggeschip 3toomt, wordt door een kruiser begeleid. Rechts en links verrichten torpedojagers den veilig heidsdienst. Aan stuurboord vaart op gelijke hoogte de transportvloot, met aan de spits eenige groote mijnenvegers gestaffeld achter elkaar. Dan komen groepsgewijs de transport schepen; iedere groep wordt door een krui ser geleid. Nog verder vooruit bevindt zich een fiot.tille torpedobooten die als voortroep wordt beschouwd. Een aantal kleine vaartuigen van nog geen 2000 ton inhoud, die de stormcompagnieën voor de eerste landing aan boord hebben be geleid hen. De Duitsche marine begeleidt het Duitsche leger tot den aunvang ter zee! Het gaat we liswaar niet tegen Engeland, zooals een ma troos vanochtend meende, doch deze operatie stelt de Engelsche heerschappij ter zee niet temin in een eigenaardig daglicht. Met zoo groote zekerheid zijn de Engelsche troepen niet naar Gailipoli gevarenDe aanblik is verwarrend, en het is werkelijk niet onder woorden te brengen welken indruk de gewel dige vloot maakt zooals zij thans haren weg naar Oesel vervolgt. Uit de schoorsteenen stijgen zware zwarte rookwolken op. Het is alsof het uitspansel door een machtige zuilenrij geschraagd wordt. Langzaam wisselt het beeld. De met de es kaders varende kolonnes der transportvloot en der voortroep wijkt meer en meer achter waarts uit en schuift geleidelijk in de hoofd- kolonne terug, die zich daarop als-een schier eindelooze streep over het zee-opperviak be weegt. Alleen de torpedobooten behouden hunne plaatsen. Als trouwe waakhonden tegen vij andelijke duikbootaanvalien stoomen zij rechts en links aan beide*zijden van het eskader. In de lucht boven ons gonzen de watervlie- gers en een enkele zeppelin beweegt zich als een zilvergrijze streep voor ons uit. De torpedojagers de vliegers en de lucht schepen kunnen ons tegen vijardelijke zee strijdkrachten en duikbooten beschermen. Het meest onbehagelijke gevaar schuilt echter on der zee: de mijnen. Het eiland is door een breede versperring omcirkeld. Dit beschouwen de Russen dan ook klaarblijkelijk als hunne meest veilige bescherming. Onze weg voert ons echter midden door de doodelijke zöne. Weken lang zijn hier divisies mijnenzoekers en mijnenvegers aan het werk geweest. In donkere nachten heeft men bijna binnen den gezichtskring van het eiland den weg gebaand die veilig door de versperring leidt. Het gaat er nu nog steeds om de vloot veilig door den geëffenden weg te voeren. Op honderd meter komt het aan 1 Een fllottille mijnenzoekers wordt uitgezon den om de duikbooten door branders te ver vangen, waarvan de lichten naar landzijde zorgvuldig afgedekt zijnzij zullen de vloot een onfeilbaren weg wijzen. In een geheimzinnig duister gehuld nadert de vloot. Er brandt geen licht aan boord alle luiken zijn gesloten. Spookachtig teeke nen de reusachtige omtrekken der schoorstee nen en masten zich den nachtelijken hemel af. Als donkere schaduwen zien wij de sche pen voor en achter ons oprijzen. Doch de eindelooze keten breekt niet af. Achter elkaar tasten de schepen zich hun weg door het duister. De scherpe boeg van ons schip doorsnijdt het water, en aan weerszijden spatten fosfo- riseerende golven op. Lichtend en glanzend worden zij langs de scheepswanden omhoog gestuwd. Een diepzwarte, door den vonken regen der vuren als met goud doorstikte, rookpluim stijgt uit de schoorsteenen omhoog. Een torpedo-jager duikt als een spook uit zee op, komt langszij en verdwijnt weer in het niet. De nacht is ais een zwarte afgrond, een gapende leegte heel zwak lichten de sterren. Men drukt het gloeiende voorhoofd tegen den koelen stalen wand van een ge- schuttoren. Is het werkelijkheid Spoken be wegen zich over de zee. Springvloed en storm, die bij het eerste ochtendgrauwen als een onweer op het eiland zullen neerslaan 1 De copie van Ingezonden Stukken, die niet ge plaatst zijn, wordt niet teruggegeven. Buiten verantwoordelijkheid van Redactie en Uitgevers. WelEdele Heer Redacteur. Zoudt u zoo vriendelijk willen zijn, het volgende in uw blad te plaatsen Ik acht me verplicht, te protesteeren tegen sommige uitlatingen in 't hoofdartikel van Woensdag 31 October, Dr. Maarten Luther en Zijn Herdenking. Om over het optreden van Luther en de Theologische vraagstukken, die met dit op treden samenhangen, een dispuut aan te gaan is een krant te klein en dit blad de plaats niet 1 Het staat u ook natuurlijk vrij, in eigen blad, en dus in eigen kring, een zegen te noemen, wat u een zegen acht, al wordt daarover ook anders geoordeeld. Maar niemand heeft belang bij een onware voor stelling Vctti het Katholicisme, nog uw katho lieke lezers, noch de protestantsche. Om u de waarheid te zeggen, begrijp ik niet goed, dat de schrijver van dat opstel het op zijne verantwoording heeft durven nemen, over de katholieke Kerk op dje wijze #en oordeel uit te spreken als hij het gedaan heeft. Hij mist de meest principiëele begrip pen omtrent die Kerk. Hij stelt het voor, alsof men kan optreden als Luther deed, en toch nog Katholiek blijven. Welnu, dit kan niet, dit strijd met de princi piëele opvatting van het katholieke kerk-be- grip. Wie het onfeilbaar leergezag dier Kerk erkent, is katholiek; wie het niet erkent, is niet katholiek. Nu zegt uw medewerker zelf, dat het Luther te doen was, om „de autoriteit der Curie of Kerkregeerders", zooals hij dat uit drukt, te doen verwerpen. Daarmede zegt hij eenvoudig, dat het op treden van Luther hierin (niet in het tegen gaan van zonden) niet-katholiek was. Dat Luther zich in 1517, en ook later nog, schrijvend aan den Paus, een gehoorzamen zoon der Kerk noemde, beduidt niets, leder katholiek, met ook slechts oppervlakkige ge loofskennis, weet dat dit niet waar kan zijn. Mag iemand, die niet op de hoogte is, in zulke zaken als voorlichter optreden? Was de schrijver ook niet bang voor zijn reputatie, toen hij dezen baarlijken onzin opschreef, dat wij, katholieken „leven door aflaat" Men moet toch weten wat men zegt. U dankend voor de plaatsing. Th. KWAKMAN, Middelharnis. Pastoor. [Zoo'n polemiek op zoo'n wijze wensehen we niet voort te zetten. Ze is toch onvrucht baar. Inplaats van nu eens ernstig (want de zaak zelf is ernstig) te argumenteeren tegen onze foutieve voorstelling aangaande 't Room- sche Kerkbegrip, krijgen we wel booze woorden te hooren over onze „verantwoor ding" en ons „oordeel" en ons „niet-op-de- hoogte" en onze „bangheid voor onze repu tatie", maar wat er nu eigenlijk foutief is in onze beschouwing, hoort noch een R.Katho liek, noch een Protestant. Maar wat dit Ingez. Stuk van den heer Pastoor wèl te lezen geeft, is eenig gemis aan kennis èn van Luthers zieïetoestand èn van de Kerkhistorie zelf. Luthers optreden zegt de Inzender, was een breken met de Katholieke Kerk; hij kon niet Katholiek blijven, want dat zou strijden met de principieele opvatting van het Katho lieke kerkbegrip. Maar eilieve I Luther zag die breuk niet een3 in 1 't Is absoluut onjuist wat de Pastoor schrijft. Het Katholieke Kerkbegrip verzet zich vol strekt niet tegen een opkomen tegen dwalingen. Het Katholieke Kerkbegrip is volkomen in harmonie met wat Luther deed in 1517 n.l. zich noemen een gehoorzamen zoon van de Kerk. Want 't Katholiek kerkbegrip is de opvat ting van de ecclesia docens tegenover de ecclesia audiensvan de clerus tegenover de parochianenze is de erkentenis van de ééne, eenige, alleen-christelijke, Katholieke, door opvolging van de Apostelen afstammende, onvergankelijke, onfeilbare Kerk, die aan alle andere kerken 't bestaansrecht betwist, geen andere kerken naast zich duldt of erkent en van welke af te wijken in de leer of te schei den in het leven altijd zonde en nooit geoor loofd isdat Kerkbegrip vindt zijn oorsprong in Christus, 't zichtbare Vleeschgeworden Woord, Die al Zijn genadegaven in die Kerk uitstort en ze uitsluitend mededeelt door ambt en sacrament, 't Is de ecclesia docens (gees telijkheid), die die ambten bezit, de sacra menten uitdeelt en dus die genade aan de ecclesia audiens öf de toehoorders in de Kerk enz. verleent. Omdat Christus alle genade alleen mededeelt door ambt en sacrament, daarom is de geestelijkheid, daarom is 't Roomsche kerkinstituut ook de eenige mid delares der zaligheid, de bewaarster en de uitdeelster van alle genade, de eenige ark des behouds voor alle menschen. Dat Roomsche Kerkbegrip leert deze heilsorde, dat de Kerk den mensch tot de H. Schrift brengt, tot Christus, tot Godin plaats volgens onze Geref. opvatting, dat God tot de Kerk leidt door Zijn Woord. Niet door de Kerk tot ge nade, zoo leeren wij Gereformeerden, maar door genade des H. Geestes toJ de Kerk. En nu vragen we eiken R. Katholiek of onze omschrijving van 't Roomsche Kerkbe grip onjuist is. Ze is juist. Maar dan verzet zich dit R. Kerkbegrip volstrekt niet,tegen een opkomen tegen dwalingen. Maar de Af laathandel van Tetzler was naar Luthers over tuiging de leer der Kerk niet. En zoo sterk stond Luther in dit besef, dat er een dwaling was, dat hij in de 50ste stelling der aange plakte 95 schrijft: „Men moet den Christenen leeren, dat als de Paus de afpersingen der aflaatpredi- kers kende, hij liever zou willen, dat de St. Pieterskerk tot asch werd, dan dat die zou worden gebouwd van de huid, 't vleesch en de beenderen zijner schapen". Luther stond hier op 't nog kinderlijke standpunt, ja, als gehoorzame zoon derKerk, dat de Paus niet wist, hoe er met dien Aflaat gesold werd. Nog sterker. In de 48ste stelling schrijft Luther „Men moet den Christenen leeren, dat de Paus bij het geven van aflaat meer be hoefte heeft aan en dus ook ook meer be geerte naar vroom gebed voor zich dan aan betaling van geld." Alweer dus liefde en vertrouwen in den Paus. Lees de Stellingen 47, 48, 49, 50, 51, 53 en vooral de 69ste. Wat zegt Luther in deze merkwaardige 69ste stelling. Dit: „De bisschoppen en pastoors zijn ge houden de apostolische commissarissen van den aflaat met allen eerbied toe te laten". Nota benei De pastoor van Middelharnis op 3 Nov. 1917 valt ons met harde woorden aan, omdat we zeidenLuther was bij de aanplakking te Wittenberg nog katholiek; maar Luther zelf op 31 Oct.1517 riep de pastoors op om de commissarissen toe te laten? Was Luther dan nog katholiek of had hij gebroken met de Kerk? En dan zal een kind u ant woorden: „natuurlijk had hij niet gebroken, want dan had Luther de pastoors niet ver zocht om de apostolische commissarissen met allen eerbied-, ja, let er op: met allen eerbied toe te laten. En is 't nu niet zoo klaar als de dag, dat de pastoor van Middelharnis de Kerkgeschie denis dier dagen niet goed meer kent. Deze 69ste stelling met haar „met allen eerbied" bewijst 't zonneklaar, dat Luther niet tegen den Paus, niet tegen de Kerk; niet tegen den Aflaat als zoodanig ageerde, maar tegen 't misbruik. En wil de pastoor van Middel harnis ons nu wijsmaken, dat Luthers optre den en ons artikel strijden met de principieele opvatting van 't Roomsche kerkbegrip. Maar dan zal de inzender toch gansch andere en meer steekhoudender argumenten moeten aanvoeren dan in zijn stukje gedaan is, want daar staat wel wat geschreven, maar bewezen niemendal. Toen Luther de stellingen schreef had hij niet met bewustheid gebroken met de kerk; eerst later werd 't hem klaar, dat ertusschen hem en de kerk op 't punt van den aflaat een diepe klove gaapte. Het fundamenteele dogma van 't Protestantisme, nl. de rechtvaardigmaking des zondaars door 't geloof, komt in geen der 95 stellingen ter sprake; maar wel zegt Luther-nog in stelling 6: „De paus kan geen schuld vergeven dan in zoover hij verklaart en bevestig', dat zij door God vergeven is, of in zoover hij ver geeft de hem zeiven voorbehouden gevallen. Verachting van deze gevallen zou voorzeker het blijven van de schuld tengevolge hebben". Wat zegt Luther hier? In zijn eerbied voor Paus en Kerk betuigt hij, dat wie de kerkelijke straf veracht, dien wordt ook van Gods zijde de schuld niet vergeven. En Luther gaat in stelling 7 nog een stap verder en zegt: „Aan niemand vergeeft God de schuld, zonder hem tegelijker tijd in alles veroot moedigd aan den priester als Zijn plaats vervanger te onderwerpen." Trouwens, het is zielkundig onmogelijk, dat Luther, die van kindsbeen af zeer streng Roomsch is opgevoed en steeds in 't Roomsche milieu leefde, zoo maar eens op een 31 sten October 't in zijn hoofd krijgt een Roomsche Kerk omver te stooten. In zijn zieleleven was wel verandering gekomener was in zijn persoonlijke verhouding tot God wel een reformatie gekomen, maar al de konsekwen- tiën daarvan doorzag hij niet, 'noch in de leer, noch in de Kerkregeering. Van lieverlee is dat gekomen. En ten slotte 't slot van 't Ing. stuk. Wij hebben geschreven een „baarlijken onzin" want we schreven, dat de Katholieken leven door aflaat". Neen, inzender, zoo „baarlijk onzinnig" zijn we niet, om te schrijven, dat een R. Kath. door „aflaat" leeft. We schre ven als korte uitdrukking, als samenvatting van 't tweeërleistelsel: De rechtvaardige zal door 't geloof leven; dat was de rijke vondst, waaruit de aanplakking der 95 stellingen volgde. Door 't geloof leven en niet uit de werken der wet; niet door aflaat. En deze korte uitdrukking is voor eiken bekwamen lezer duidelijk, die de R. Kath. leer kent, want zebeteekent; niet 'tsacrament van de Biecht, zooals de Roomschen leeren, geeft de vergeving der zonden niet de genoeg doening en p iesterlijke absolutie geeft die vergeving; niet de Aflaat, maar 't zaligma kend geloof aanvaardt ze. De tegenstelling, en elke ontwikkelde R. Katholiek voelt dit, is dezealléén leven bij 't geloof in de vrij spraak Gods öf leven bij 't hoorbare sacra ment der Kerk; vergeving door 't geloof rechtstreeks öf vergeving bij middel van 't Sacrament; vergeving bij een altijd onvol maakt blijvende boete of leven bij Gods volkomen beloften, dat onze zonden om Jezus wil vergeven zijn, waarbij de H. Geest met onzen geest getuigt, dat we kinderen Gods zijn, vrij gemaakt door Woord en Geest van alle eeuwige en tijdelijke straffen die Christus op 't vloekhout volkomen gedragen heeft voor allen, die de Zijne zijn. En hiermede spreken we in deze kerke lijke zaak ons laatste woord. We zullen elkaar toch niet overtuigen, naar we vermoe den. Het kan niet anders of de Reformatie dag is voor een R. Katholiek pijnlijk, en we eerbiedigen dat.] RED. VERSLAG van het verhandelde in den gemeenteraad te MIDDELHARNIS, op Woensdag 31 October 1917, des namiddags om half drie. Aanwezig alle leden. De Voorz. opent de vergadering. Hij deelde in de eerste plaats mede, dat hij door H. M. de Koningin benoemd is tot burgemeester van Gouda, en daar hij reeds 25 jaar aan 't hoofd dezer gemeente heeft gestaan, ligt hem, dezelve zeer na aan 't hart. Ook al is hij vertrokken dan.aiog zal deze gemeente nim mer door hem worden vergeten. Hierna gaat de Voorz. over om de 4 nieuwe raadsleden J. J. de Bakker, L. Koote, J. Struik en C. Esselink, de daartoe vereischte eeden af te nemen. Nadat dit geschiedt was nemen genoemde heeren plaais als raadsleden. Daarna verzocht de Voorz. den secretaris de notulen voor te lezen waarna deze worden goedgekeurd. Aan de orde is ingekomen stukken. a. Van Ged. Staten goedgekeurd terug ont vangen kohier H. Omslag 1917. b. Ontvangen een Kon. besluit van den volgenden inhouddat in de verordening van den H. Omslag telken jare 't bedrag opgeno men wordt de maximum verhooging en heeft de Minister naar aanleiding daarvan meae- deeling gedaan, dit te laten vervallen. Waar toe wordt besloten. c. Verder is ingekomen Proces-verbaal van opname van Boekenen Kas van den Gemeente- Ontvanger, welke in orde zijn bevonden. d. Een schrijven van de verloskundige mej. Vis, inhoudende verzoek, daar zij wegens huuropzegging, thans inwonende is bij den heer P. Wielhouwer, om daar te mogen blij ven totdat er eene gelegenheid is weder eene woning te kunnen betrekken. Dit verzoek wordt toegestaan. e. Ingekomen een verzoek van de besturen Oost- en Westplaat, om weder op 't raadhuis te mogen vergaderen. De Voorzitter deelde mede dat deze be sturen daar jaarlijks 15 gulden voor betalen, doch dat zij dat wat veel vonden, waarop door den raad besloten werd dat zij dan maar een ander lokaal moeten nemen. Vervolgens deeld de Voorz. mede dat voor 't opknappen van 't Raadhuis f 1000 was ge schonken, doch dat de kosten f 1450 bedroe gen, en dat de gemeente het tekort er bij zou leggen, doch de Voorz. kan thans den raad mededeelen, dat hij op 't alleronverwachts deze f450 van dezelfde geefster had ontvan gen en stelde den raad voor om namens B. en W. de geefster daar hartelijk voor te be danken, 't welk allen mede instemden. Den heer L. Koote vroeg den Voorz. wie of die geefster, was, waarop de Voorz. mede deelde dat dit Mevrouw de wed. S. Korte- weg is, en stelde de Voorz. voor om aan de schilderij door dezelfde geefster geschonken, ter herinnering een plaatje aan te brengen met de naam er op, 't welk wordt goedge vonden. Hierop deelde de Voorz. mede dat de in gekomen stukken afgehandeld zijn en stelt voor over te gaan tot wijziging van de ge- meentebegrooting 1917, waarvan af-en over schrijven moet plaats hebben, 't welk wordt goedgekeurd. Den heer Vroegindeweij vraagt den Voorz. hoe of dat zit aangaande de herbergsluiting, daar destijds door de Predikanten met hun Kerkeraden van beide Kerken een verzoek is ingediend om de herbergen op Zon- en Feest dagen te doen sluiten, en daar dat toen aan gehouden is totdat de raad voltallig zou zijn, had hij wel gedacht dat dit verzoek heden middag behandeld zou worden. Den heer Alblas drong er op aan om ook zoo spoedig mogelijk de winkelsluiting te behandelen. De Voorz. stelde voor dit aan 't slot van de vergadering te behandelen. Verder stelde de Voorz. aan de orde over te gaan tot het benoemen van een school- schoonhouder. Door B. en W. waren op de voordracht geplaatst, H. P. v. d. Velde, J. v. d. Velde en L. M. Vroegindeweij. Na gehouden stemming was L. M. Vroeg indeweij benoemd en zou deze door den Voorz. met zijn benoeming in kennis worden gesteld. Aan die benoeming is verbonden een proeftijd van een half jaar, waarna bij gebleken geschiktheid de vaststelling za volgen. Hierna werd behandeld 't Suppletoir Kohier Hondenbelasting, 't welk op verzoek van den Voorz. door den Secretaris werd voorgelezen en daarna vastgesteld. Daarna is aan de orde vaststelling Gemeen- tebegrooting 1918 de Voorz. verzoekt de Commissie bij monde van den heer S. Zee dijk, daarvan rapport uit te brengen. De heer Zeedijk zegt dat de Commissie alles in orde heeft bevonden en kan hare goedkeuring daaraan geven, doch vraagt hoe of dat zit met die grond aan de Hobbema- straat, welke in handen is van de heeren Boeter en Stapel, waarvan de tijd in 1916 reeds is verstreken. De Voorz. zegt dit aan 't slot te zullen beantwoorden. Hierna gaat de Voorz. over met de behan deling van de begrooting 1918 en bij enkele punten werden door enkele leden opmerkin gen gemaakt namelijk bij 't postje uitgaaf 10 gulden aan de muziekvereeniging,wenschte den heer Vroegindeweij dit te schrappen om reden bij zulk een uitvoering welke de mu ziek daar voor geeft, dit een heel rumoer in het dorp teweeg brengt en vele ouders hun kinderen daardoor op moeten halen en daar dan tot laat in den nacht veel goddeloosheid plaats heeft. De Voorz. geeft nog eenige toelichting waarom de vereeniging die 10 gulden krijgt en brengt daarna 't voorstel van Vroeginde weij in rondvraag. Tegen stemden de heeren Albla3, Zeedijk, Bruggeman, Koote, Esselink en Kolff, voor de heeren Vroegindeweij, Struik, Born, Slik en Bakker, en bleven alzoo de 10 gulden gehandhaafd. Den heer Alblas drong er op aan om een betere regeling te verkrijgen voor de onder wijzers-salarissen, en om mettertijd met een voorstel te komen om progressieve regeling in te voeren betreffende de te heffen school gelden van de lagere scholen. Hier was den heer Koote tegen, ongerust zijnde dat dit te veel zou drukken op de schouders van zekere volksklasse. Daarna werd de begrooting vastgesteld op ontvangst en uitgaaf f 127,161,287s en zal deze ter goedkeuring opgezonden worden naar Ged. Staten. Daarna spreekt den heer Kolff den Voorz. toe met eenige waardeerende woorden zijn leedwezen te kennen gevende over diens ver trek naar Gouda en hoopt dat hij daar nog vele jaren moge werkzaam zijn. De Voorz. dankte den spreker voor diens hartelijke woorden. Daarna vroeg den heer Vroegindeweij of dat huisje in de lijnbaan niet disponibel gesteld kan worden voor de schoolschoonhouder. Doch de Voorz. had hier bezwaar tegen om de tegenwoordige daarvoor er uit te doen gaan, hij zou zooveel mogelijk zien te zorgen voor eene woning. Daarna komt den heer Vroegindeweij met een voorstel over de herbergsluiting om die te stellen als volgtvan Zaterdagsavonds 10 uur tot Zondagsmorgens 12 uur, en van Zon dagsmiddags 2 uur tot 's Maandagsmorgens 5 uur en in de week des 's avonds inplaats van 11 uur, om 10 unr sluiten, en dringt er bij den Voorz. op aan met 't oog op diens vertrek dit nog zoo spoedig mogelijk te be handelen, dan tevens de winkelsluiting te be handelen, en zal den heer Vroegindeweij te vens een voorstel indienen om't gebed in den raad In te voeren. De Voorzitter zegt dit nog met B. en W. te behandelen. Daarna spreekt de Voorzitter met den heer Zeedijk betreffende diens opmer king over die grond in de Hobbemastraat welke in handen is van Boeter en Stapelen zal dit nader onderzoeken. Daarna worden nog enkele vragen gedaan en sluit de Voorzitter de vergadering. Vergadering van den Raad der gemeente OOLTGENSPLAAT, gehouden op Woensdag 31 October 's nam. 2 uur. Voorzitter den EdelAchtbaren Heer J. G. van Putten, Burgemeester.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1917 | | pagina 3