HAAS-
lie Oorlog.
Tweede Blad
Zaterdag 5 November I §17» No* 2554
Twee Bladen.
INGEZONDEN STUKKEN.
GEMEENTERAAD.
IN HOC SlfflïO WSES
Dit Bmnaaer beetaat im
BUITENLAND.
DE TOESTAND.
Zoo is dan het Italiaansche leger op de
Tagliamento teruggeworpen, de rivier die voor
een goed deel over het verdere verloop der
veldtocht door de Centralen tegen de Italia
nen ondernomen beslissen zal.
De slag is daar begonnen.
Het Duitsche bericht spreekt van succes
volle gevechten in de laagvlakte dier rivier,
aan de benedenloop dus der Tagliamento,
terwijl Weenen meldt, dat de verbonden troe
pen ook in het gebergte van deboven-Tag-
liamento „verder oprukken."
Onder gunstige omstandigheden is de strijd
voor de Italianen niet begonnen. Een Duitsch
bericht maakt er immers melding van, dat
pal ten Oosten van de beneden Tagliamento
60.000 Italianen met verscheidene honderden
kanonnen zich hebben overgegeven. Dit cijfer
spreekt duidelijker dan vele woorden van de
wanordelijke omstandigheden, waaronder de
terugtocht van de Italianen heeft plaats gehad
en van de moeilijkheden, waarover de over
tocht over de rivier moest geschieden. De
kans, dat de Italianen dus de gelegenheid
gehad hebben, om zich behoorlijk te reorga-
niseeren en zich voor een krachtige tegen
weer in gereedheid te brengen, is niet buiten
gewoon groot.
Tevens wijst de overgave van zulk een
belangrijke troepenmacht er op, dat het mo
reel van de Italiaansche legers gevaarlijk ge
zonken moet zijn en dat het succes van de
centralen aan verschillende afdeelingen den
moed ontnomen moet hebben.
De buit aan geschut der centralen is tot
1500 kanonnen gestegen. Ook het tekort aan
artillerie, dat niet zoo heel gemakkelijk aan
te vullen is, als enkele Italiaansche bladen
het wel voorstellen, zal zich dus voor de
Italianen als een zeer ongunstigen factor bij
den Tagliamento-slag doen gelden.
De overzichtschrijver der N. R. Ct. doet
het voorkomen alsof het grootste deel der
Italiaansche strijdmacht zich reeds ten deele
in voorloopige veiligheid bevind.
Zij schreef:
Zestigduizend man konden niet tijdig over
steken. Met de rivier vóór en den vijand
achter zich, moesten zij de wapens neerleg
gen. Tal van kanonnen gingen mede ver
loren, niet minder dan 1500 zijn nu in handen
van den vijand geraakt, een getal, dat ook
tegenwoordig nog, nu het aantal kanonnen
per eenheid zoozeer is toegenomen, van' be-
teekenis is. Met dat al is nu de hoofdmacht
van het 2e en 3e Italiaansche leger (de
Isonzolegers) de Tagliamento over. Maarzij
z^n zwaar gehavend. Nochtans, dezelfde om
standigheid, die de achterhoede in gevangen
schap heeft gebracht (de overgangen schaarsch
en de rivier gezwollen) zal wellicht den Ita
lianen eenigen tijd geven, om zich, achter
de dekking van de rivier, wat te herstellen.
Maar het blijft toch de vraag, of de Taglia
mento meer dan een achterhoedestelling kun
nen zijn. Want uit Karintië, uit de bergen in
het Noorden, komen de centrale legers naar
de vlakte afzakken, en zij komen op die ma
nier in de flank en den rug van de Taglia-
mentostelling. Dan zou het dus, na een pe
riode van achterhoedegevechten aan de Tag
liamento misschien, terug moeten heel naar
de Piave (een dagmaarsch ten Oosten van
Venetië). Daartoe zou dan een leger met een
omzwenking van meer dan 90 graden uit het
gebergte terug moeten worden gevouwen op
een driemaal zoo kleine breedte, als waarop
het aanvankelijk stond. En dat onder den druk
van den vijand na een nederlaag. Wie dat
nu een „mooie gelegenheid" noemt, om een
definitieve overwinning op de Oostenrijkers
te hehalen, geeft blijk van een optimisme,
waartoe wij ons met den besten wil van de
wereld niet vermogen op te schroeven. Het
zal wel eenige dagen duren voor duidelijk
wordt, hoe zich dit alles zal ontwikkelen.
Met de Duitsche vloot naar Oesel.
Colin Ross geeft in de „j/oss. Ztng." de
navolgende levendige schildering, van de
operaties der Duitsche vloot tegen de eilan
den in de Golf van Riga die hij als oogge
tuige medemaakte:
October 1917. Aan boord van Z. M.I
Gelijkmatig drupt de regen. De zeeisech-
ter kalm. De torpedoboot die de staf van
leger en vloot aan boord van het vlaggeschip
moet brengen deint nagenoeg niet. Het is
nog nacht. De schepen der transportvloot die
thans voltallig in het reusachtige bassin van
de haven van Libau liggen, duiken spook
achtig na elkaar in het duister op.
De zee strekt zich uit als een eentonig
grauw en onbewogen vlak. Langzaam wijkt
de duisternis voor het licht. Aan den horizont
duiken zwarte rookpluimen op, steil en lood
recht stijgen zij ten hemel. Het is een Duit
sche oorlogseskader, dat van Putziger Wiek
in aantocht is.
Het wordt dag. Vier streken voor ons uit
ligt een klein en nietig schip, vermoedelijk
een torpedoboot denken wij. Naarmate wij
meer naderbij komen wordt het schip echter
grooter en grooter, en tenslotte ligt voor ons
reusachtig en massaal het vlaggeschip I
Op het F T signaal, dat vanuit het vertrek
van'den Chef van den Staf werd gegeven,
begon de reusachtige machine te loopen als
een strak opgewonden uurwerk, waaruit de
stop-pal is weggenomen.
De machine loopteen onbehagelijk groote
en geweldige machine. Honderden schepen
bewegen zich volgens een wekenlang bestu
deerd plan, als figuren op een schaakbord
naar hunne plaats. Van de Putziger Wiek bij
Danzig zijn de machtige pantser-eskaders
gekomen. Bij Windau kiezen flottilles mijnen
vegers zee.
Uit Libau komen de kruisers en de trans
portschepen, met te hunner beveiliging de
torpedobooten, torpedojagers, enz. Ten slotte
dan een schier eindelooze rij van allerlei hulp-
vaartuigen, als schepen voor vliegmachines
kolenbooten, hospitaalschepen, enz.
Wij bevinden ons thans in volle zee. Het
is volkomen dag. De verschillende onderdee-
len stoomen naast elkaar. De langzamer va
rende schepen hebben een voorsprong en eerst
geleidelijk nemen zij hunne plaatsen in de
kolonne in. Zoover het oog reikt is het water
met een wirwar van schepen bedekt, niette
min is het geheel een welgevorderd organisme.
Wij varen achter elkaar. Het eskaderlinie
schepen, te midden waarvan het vlaggeschip
3toomt, wordt door een kruiser begeleid. Rechts
en links verrichten torpedojagers den veilig
heidsdienst. Aan stuurboord vaart op gelijke
hoogte de transportvloot, met aan de spits
eenige groote mijnenvegers gestaffeld achter
elkaar. Dan komen groepsgewijs de transport
schepen; iedere groep wordt door een krui
ser geleid. Nog verder vooruit bevindt zich
een fiot.tille torpedobooten die als voortroep
wordt beschouwd.
Een aantal kleine vaartuigen van nog geen
2000 ton inhoud, die de stormcompagnieën
voor de eerste landing aan boord hebben be
geleid hen.
De Duitsche marine begeleidt het Duitsche
leger tot den aunvang ter zee! Het gaat we
liswaar niet tegen Engeland, zooals een ma
troos vanochtend meende, doch deze operatie
stelt de Engelsche heerschappij ter zee niet
temin in een eigenaardig daglicht. Met zoo
groote zekerheid zijn de Engelsche troepen
niet naar Gailipoli gevarenDe aanblik is
verwarrend, en het is werkelijk niet onder
woorden te brengen welken indruk de gewel
dige vloot maakt zooals zij thans haren weg
naar Oesel vervolgt.
Uit de schoorsteenen stijgen zware zwarte
rookwolken op. Het is alsof het uitspansel
door een machtige zuilenrij geschraagd wordt.
Langzaam wisselt het beeld. De met de es
kaders varende kolonnes der transportvloot
en der voortroep wijkt meer en meer achter
waarts uit en schuift geleidelijk in de hoofd-
kolonne terug, die zich daarop als-een schier
eindelooze streep over het zee-opperviak be
weegt.
Alleen de torpedobooten behouden hunne
plaatsen. Als trouwe waakhonden tegen vij
andelijke duikbootaanvalien stoomen zij rechts
en links aan beide*zijden van het eskader.
In de lucht boven ons gonzen de watervlie-
gers en een enkele zeppelin beweegt zich
als een zilvergrijze streep voor ons uit.
De torpedojagers de vliegers en de lucht
schepen kunnen ons tegen vijardelijke zee
strijdkrachten en duikbooten beschermen. Het
meest onbehagelijke gevaar schuilt echter on
der zee: de mijnen. Het eiland is door een
breede versperring omcirkeld. Dit beschouwen
de Russen dan ook klaarblijkelijk als hunne
meest veilige bescherming. Onze weg voert
ons echter midden door de doodelijke zöne.
Weken lang zijn hier divisies mijnenzoekers
en mijnenvegers aan het werk geweest. In
donkere nachten heeft men bijna binnen den
gezichtskring van het eiland den weg gebaand
die veilig door de versperring leidt. Het gaat
er nu nog steeds om de vloot veilig door den
geëffenden weg te voeren. Op honderd meter
komt het aan 1
Een fllottille mijnenzoekers wordt uitgezon
den om de duikbooten door branders te ver
vangen, waarvan de lichten naar landzijde
zorgvuldig afgedekt zijnzij zullen de vloot
een onfeilbaren weg wijzen.
In een geheimzinnig duister gehuld nadert
de vloot. Er brandt geen licht aan boord
alle luiken zijn gesloten. Spookachtig teeke
nen de reusachtige omtrekken der schoorstee
nen en masten zich den nachtelijken hemel
af. Als donkere schaduwen zien wij de sche
pen voor en achter ons oprijzen. Doch de
eindelooze keten breekt niet af. Achter elkaar
tasten de schepen zich hun weg door het
duister.
De scherpe boeg van ons schip doorsnijdt
het water, en aan weerszijden spatten fosfo-
riseerende golven op. Lichtend en glanzend
worden zij langs de scheepswanden omhoog
gestuwd. Een diepzwarte, door den vonken
regen der vuren als met goud doorstikte,
rookpluim stijgt uit de schoorsteenen omhoog.
Een torpedo-jager duikt als een spook uit zee
op, komt langszij en verdwijnt weer in het
niet.
De nacht is ais een zwarte afgrond, een
gapende leegte heel zwak lichten de
sterren. Men drukt het gloeiende voorhoofd
tegen den koelen stalen wand van een ge-
schuttoren. Is het werkelijkheid Spoken be
wegen zich over de zee. Springvloed en storm,
die bij het eerste ochtendgrauwen als een
onweer op het eiland zullen neerslaan 1
De copie van Ingezonden Stukken, die niet ge
plaatst zijn, wordt niet teruggegeven.
Buiten verantwoordelijkheid van Redactie
en Uitgevers.
WelEdele Heer Redacteur.
Zoudt u zoo vriendelijk willen zijn, het
volgende in uw blad te plaatsen
Ik acht me verplicht, te protesteeren tegen
sommige uitlatingen in 't hoofdartikel van
Woensdag 31 October, Dr. Maarten Luther
en Zijn Herdenking.
Om over het optreden van Luther en de
Theologische vraagstukken, die met dit op
treden samenhangen, een dispuut aan te gaan
is een krant te klein en dit blad de plaats
niet 1
Het staat u ook natuurlijk vrij, in eigen
blad, en dus in eigen kring, een zegen te
noemen, wat u een zegen acht, al wordt
daarover ook anders geoordeeld. Maar
niemand heeft belang bij een onware voor
stelling Vctti het Katholicisme, nog uw katho
lieke lezers, noch de protestantsche.
Om u de waarheid te zeggen, begrijp ik
niet goed, dat de schrijver van dat opstel
het op zijne verantwoording heeft durven
nemen, over de katholieke Kerk op dje wijze
#en oordeel uit te spreken als hij het gedaan
heeft. Hij mist de meest principiëele begrip
pen omtrent die Kerk.
Hij stelt het voor, alsof men kan optreden
als Luther deed, en toch nog Katholiek blijven.
Welnu, dit kan niet, dit strijd met de princi
piëele opvatting van het katholieke kerk-be-
grip. Wie het onfeilbaar leergezag dier Kerk
erkent, is katholiek; wie het niet erkent, is
niet katholiek.
Nu zegt uw medewerker zelf, dat het
Luther te doen was, om „de autoriteit der
Curie of Kerkregeerders", zooals hij dat uit
drukt, te doen verwerpen.
Daarmede zegt hij eenvoudig, dat het op
treden van Luther hierin (niet in het tegen
gaan van zonden) niet-katholiek was.
Dat Luther zich in 1517, en ook later nog,
schrijvend aan den Paus, een gehoorzamen
zoon der Kerk noemde, beduidt niets, leder
katholiek, met ook slechts oppervlakkige ge
loofskennis, weet dat dit niet waar kan zijn.
Mag iemand, die niet op de hoogte is, in
zulke zaken als voorlichter optreden?
Was de schrijver ook niet bang voor zijn
reputatie, toen hij dezen baarlijken onzin
opschreef, dat wij, katholieken „leven door
aflaat" Men moet toch weten wat men zegt.
U dankend voor de plaatsing.
Th. KWAKMAN,
Middelharnis. Pastoor.
[Zoo'n polemiek op zoo'n wijze wensehen
we niet voort te zetten. Ze is toch onvrucht
baar. Inplaats van nu eens ernstig (want de
zaak zelf is ernstig) te argumenteeren tegen
onze foutieve voorstelling aangaande 't Room-
sche Kerkbegrip, krijgen we wel booze
woorden te hooren over onze „verantwoor
ding" en ons „oordeel" en ons „niet-op-de-
hoogte" en onze „bangheid voor onze repu
tatie", maar wat er nu eigenlijk foutief is in
onze beschouwing, hoort noch een R.Katho
liek, noch een Protestant. Maar wat dit Ingez.
Stuk van den heer Pastoor wèl te lezen geeft,
is eenig gemis aan kennis èn van Luthers
zieïetoestand èn van de Kerkhistorie zelf.
Luthers optreden zegt de Inzender, was
een breken met de Katholieke Kerk; hij kon
niet Katholiek blijven, want dat zou strijden
met de principieele opvatting van het Katho
lieke kerkbegrip. Maar eilieve I Luther zag
die breuk niet een3 in 1
't Is absoluut onjuist wat de Pastoor schrijft.
Het Katholieke Kerkbegrip verzet zich vol
strekt niet tegen een opkomen tegen dwalingen.
Het Katholieke Kerkbegrip is volkomen in
harmonie met wat Luther deed in 1517 n.l.
zich noemen een gehoorzamen zoon van de
Kerk.
Want 't Katholiek kerkbegrip is de opvat
ting van de ecclesia docens tegenover de
ecclesia audiensvan de clerus tegenover de
parochianenze is de erkentenis van de ééne,
eenige, alleen-christelijke, Katholieke, door
opvolging van de Apostelen afstammende,
onvergankelijke, onfeilbare Kerk, die aan alle
andere kerken 't bestaansrecht betwist, geen
andere kerken naast zich duldt of erkent en
van welke af te wijken in de leer of te schei
den in het leven altijd zonde en nooit geoor
loofd isdat Kerkbegrip vindt zijn oorsprong
in Christus, 't zichtbare Vleeschgeworden
Woord, Die al Zijn genadegaven in die Kerk
uitstort en ze uitsluitend mededeelt door ambt
en sacrament, 't Is de ecclesia docens (gees
telijkheid), die die ambten bezit, de sacra
menten uitdeelt en dus die genade aan de
ecclesia audiens öf de toehoorders in de Kerk
enz. verleent. Omdat Christus alle genade
alleen mededeelt door ambt en sacrament,
daarom is de geestelijkheid, daarom is 't
Roomsche kerkinstituut ook de eenige mid
delares der zaligheid, de bewaarster en de
uitdeelster van alle genade, de eenige ark des
behouds voor alle menschen. Dat Roomsche
Kerkbegrip leert deze heilsorde, dat de Kerk
den mensch tot de H. Schrift brengt, tot
Christus, tot Godin plaats volgens onze
Geref. opvatting, dat God tot de Kerk leidt
door Zijn Woord. Niet door de Kerk tot ge
nade, zoo leeren wij Gereformeerden, maar
door genade des H. Geestes toJ de Kerk.
En nu vragen we eiken R. Katholiek of
onze omschrijving van 't Roomsche Kerkbe
grip onjuist is. Ze is juist. Maar dan verzet
zich dit R. Kerkbegrip volstrekt niet,tegen
een opkomen tegen dwalingen. Maar de Af
laathandel van Tetzler was naar Luthers over
tuiging de leer der Kerk niet. En zoo sterk
stond Luther in dit besef, dat er een dwaling
was, dat hij in de 50ste stelling der aange
plakte 95 schrijft:
„Men moet den Christenen leeren, dat
als de Paus de afpersingen der aflaatpredi-
kers kende, hij liever zou willen, dat de
St. Pieterskerk tot asch werd, dan dat die
zou worden gebouwd van de huid, 't vleesch
en de beenderen zijner schapen".
Luther stond hier op 't nog kinderlijke
standpunt, ja, als gehoorzame zoon derKerk,
dat de Paus niet wist, hoe er met dien Aflaat
gesold werd.
Nog sterker.
In de 48ste stelling schrijft Luther
„Men moet den Christenen leeren, dat
de Paus bij het geven van aflaat meer be
hoefte heeft aan en dus ook ook meer be
geerte naar vroom gebed voor zich dan
aan betaling van geld."
Alweer dus liefde en vertrouwen in den
Paus.
Lees de Stellingen 47, 48, 49, 50, 51, 53
en vooral de 69ste. Wat zegt Luther in deze
merkwaardige 69ste stelling. Dit:
„De bisschoppen en pastoors zijn ge
houden de apostolische commissarissen van
den aflaat met allen eerbied toe te laten".
Nota benei De pastoor van Middelharnis
op 3 Nov. 1917 valt ons met harde woorden
aan, omdat we zeidenLuther was bij de
aanplakking te Wittenberg nog katholiek;
maar Luther zelf op 31 Oct.1517 riep de pastoors
op om de commissarissen toe te laten? Was
Luther dan nog katholiek of had hij gebroken
met de Kerk? En dan zal een kind u ant
woorden: „natuurlijk had hij niet gebroken,
want dan had Luther de pastoors niet ver
zocht om de apostolische commissarissen
met allen eerbied-, ja, let er op: met allen
eerbied toe te laten.
En is 't nu niet zoo klaar als de dag, dat
de pastoor van Middelharnis de Kerkgeschie
denis dier dagen niet goed meer kent. Deze
69ste stelling met haar „met allen eerbied"
bewijst 't zonneklaar, dat Luther niet tegen
den Paus, niet tegen de Kerk; niet tegen den
Aflaat als zoodanig ageerde, maar tegen
't misbruik. En wil de pastoor van Middel
harnis ons nu wijsmaken, dat Luthers optre
den en ons artikel strijden met de principieele
opvatting van 't Roomsche kerkbegrip. Maar
dan zal de inzender toch gansch andere en
meer steekhoudender argumenten moeten
aanvoeren dan in zijn stukje gedaan is, want
daar staat wel wat geschreven, maar bewezen
niemendal.
Toen Luther de stellingen schreef had hij niet
met bewustheid gebroken met de kerk; eerst
later werd 't hem klaar, dat ertusschen hem
en de kerk op 't punt van den aflaat een diepe
klove gaapte. Het fundamenteele dogma van
't Protestantisme, nl. de rechtvaardigmaking
des zondaars door 't geloof, komt in geen
der 95 stellingen ter sprake; maar wel zegt
Luther-nog in stelling 6:
„De paus kan geen schuld vergeven dan
in zoover hij verklaart en bevestig', dat zij
door God vergeven is, of in zoover hij ver
geeft de hem zeiven voorbehouden gevallen.
Verachting van deze gevallen zou voorzeker
het blijven van de schuld tengevolge hebben".
Wat zegt Luther hier? In zijn eerbied voor
Paus en Kerk betuigt hij, dat wie de kerkelijke
straf veracht, dien wordt ook van Gods zijde
de schuld niet vergeven. En Luther gaat in
stelling 7 nog een stap verder en zegt:
„Aan niemand vergeeft God de schuld,
zonder hem tegelijker tijd in alles veroot
moedigd aan den priester als Zijn plaats
vervanger te onderwerpen."
Trouwens, het is zielkundig onmogelijk,
dat Luther, die van kindsbeen af zeer streng
Roomsch is opgevoed en steeds in 't Roomsche
milieu leefde, zoo maar eens op een 31 sten
October 't in zijn hoofd krijgt een Roomsche
Kerk omver te stooten. In zijn zieleleven was
wel verandering gekomener was in zijn
persoonlijke verhouding tot God wel een
reformatie gekomen, maar al de konsekwen-
tiën daarvan doorzag hij niet, 'noch in de
leer, noch in de Kerkregeering. Van lieverlee
is dat gekomen.
En ten slotte 't slot van 't Ing. stuk. Wij
hebben geschreven een „baarlijken onzin"
want we schreven, dat de Katholieken leven
door aflaat". Neen, inzender, zoo „baarlijk
onzinnig" zijn we niet, om te schrijven, dat
een R. Kath. door „aflaat" leeft. We schre
ven als korte uitdrukking, als samenvatting
van 't tweeërleistelsel:
De rechtvaardige zal door 't geloof
leven; dat was de rijke vondst, waaruit de
aanplakking der 95 stellingen volgde. Door
't geloof leven en niet uit de werken der
wet; niet door aflaat.
En deze korte uitdrukking is voor eiken
bekwamen lezer duidelijk, die de R. Kath. leer
kent, want zebeteekent; niet 'tsacrament van
de Biecht, zooals de Roomschen leeren, geeft
de vergeving der zonden niet de genoeg
doening en p iesterlijke absolutie geeft die
vergeving; niet de Aflaat, maar 't zaligma
kend geloof aanvaardt ze. De tegenstelling,
en elke ontwikkelde R. Katholiek voelt dit,
is dezealléén leven bij 't geloof in de vrij
spraak Gods öf leven bij 't hoorbare sacra
ment der Kerk; vergeving door 't geloof
rechtstreeks öf vergeving bij middel van 't
Sacrament; vergeving bij een altijd onvol
maakt blijvende boete of leven bij Gods
volkomen beloften, dat onze zonden om Jezus
wil vergeven zijn, waarbij de H. Geest met
onzen geest getuigt, dat we kinderen Gods
zijn, vrij gemaakt door Woord en Geest van
alle eeuwige en tijdelijke straffen die Christus
op 't vloekhout volkomen gedragen heeft voor
allen, die de Zijne zijn.
En hiermede spreken we in deze kerke
lijke zaak ons laatste woord. We zullen
elkaar toch niet overtuigen, naar we vermoe
den. Het kan niet anders of de Reformatie
dag is voor een R. Katholiek pijnlijk, en we
eerbiedigen dat.] RED.
VERSLAG van het verhandelde in den
gemeenteraad te MIDDELHARNIS,
op Woensdag 31 October 1917, des
namiddags om half drie.
Aanwezig alle leden.
De Voorz. opent de vergadering. Hij deelde
in de eerste plaats mede, dat hij door H. M.
de Koningin benoemd is tot burgemeester
van Gouda, en daar hij reeds 25 jaar aan 't
hoofd dezer gemeente heeft gestaan, ligt hem,
dezelve zeer na aan 't hart. Ook al is hij
vertrokken dan.aiog zal deze gemeente nim
mer door hem worden vergeten.
Hierna gaat de Voorz. over om de 4 nieuwe
raadsleden J. J. de Bakker, L. Koote, J. Struik
en C. Esselink, de daartoe vereischte eeden
af te nemen. Nadat dit geschiedt was nemen
genoemde heeren plaais als raadsleden.
Daarna verzocht de Voorz. den secretaris
de notulen voor te lezen waarna deze
worden goedgekeurd.
Aan de orde is ingekomen stukken.
a. Van Ged. Staten goedgekeurd terug ont
vangen kohier H. Omslag 1917.
b. Ontvangen een Kon. besluit van den
volgenden inhouddat in de verordening van
den H. Omslag telken jare 't bedrag opgeno
men wordt de maximum verhooging en heeft
de Minister naar aanleiding daarvan meae-
deeling gedaan, dit te laten vervallen. Waar
toe wordt besloten.
c. Verder is ingekomen Proces-verbaal van
opname van Boekenen Kas van den Gemeente-
Ontvanger, welke in orde zijn bevonden.
d. Een schrijven van de verloskundige mej.
Vis, inhoudende verzoek, daar zij wegens
huuropzegging, thans inwonende is bij den
heer P. Wielhouwer, om daar te mogen blij
ven totdat er eene gelegenheid is weder eene
woning te kunnen betrekken. Dit verzoek
wordt toegestaan.
e. Ingekomen een verzoek van de besturen
Oost- en Westplaat, om weder op 't raadhuis
te mogen vergaderen.
De Voorzitter deelde mede dat deze be
sturen daar jaarlijks 15 gulden voor betalen,
doch dat zij dat wat veel vonden, waarop
door den raad besloten werd dat zij dan maar
een ander lokaal moeten nemen.
Vervolgens deeld de Voorz. mede dat voor
't opknappen van 't Raadhuis f 1000 was ge
schonken, doch dat de kosten f 1450 bedroe
gen, en dat de gemeente het tekort er bij zou
leggen, doch de Voorz. kan thans den raad
mededeelen, dat hij op 't alleronverwachts
deze f450 van dezelfde geefster had ontvan
gen en stelde den raad voor om namens B.
en W. de geefster daar hartelijk voor te be
danken, 't welk allen mede instemden.
Den heer L. Koote vroeg den Voorz. wie
of die geefster, was, waarop de Voorz. mede
deelde dat dit Mevrouw de wed. S. Korte-
weg is, en stelde de Voorz. voor om aan de
schilderij door dezelfde geefster geschonken,
ter herinnering een plaatje aan te brengen
met de naam er op, 't welk wordt goedge
vonden.
Hierop deelde de Voorz. mede dat de in
gekomen stukken afgehandeld zijn en stelt
voor over te gaan tot wijziging van de ge-
meentebegrooting 1917, waarvan af-en over
schrijven moet plaats hebben, 't welk wordt
goedgekeurd.
Den heer Vroegindeweij vraagt den Voorz.
hoe of dat zit aangaande de herbergsluiting,
daar destijds door de Predikanten met hun
Kerkeraden van beide Kerken een verzoek is
ingediend om de herbergen op Zon- en Feest
dagen te doen sluiten, en daar dat toen aan
gehouden is totdat de raad voltallig zou zijn,
had hij wel gedacht dat dit verzoek heden
middag behandeld zou worden.
Den heer Alblas drong er op aan om ook
zoo spoedig mogelijk de winkelsluiting te
behandelen.
De Voorz. stelde voor dit aan 't slot van
de vergadering te behandelen.
Verder stelde de Voorz. aan de orde over
te gaan tot het benoemen van een school-
schoonhouder. Door B. en W. waren op de
voordracht geplaatst, H. P. v. d. Velde, J. v.
d. Velde en L. M. Vroegindeweij.
Na gehouden stemming was L. M. Vroeg
indeweij benoemd en zou deze door den
Voorz. met zijn benoeming in kennis worden
gesteld. Aan die benoeming is verbonden
een proeftijd van een half jaar, waarna bij
gebleken geschiktheid de vaststelling za
volgen.
Hierna werd behandeld 't Suppletoir Kohier
Hondenbelasting, 't welk op verzoek van den
Voorz. door den Secretaris werd voorgelezen
en daarna vastgesteld.
Daarna is aan de orde vaststelling Gemeen-
tebegrooting 1918 de Voorz. verzoekt de
Commissie bij monde van den heer S. Zee
dijk, daarvan rapport uit te brengen.
De heer Zeedijk zegt dat de Commissie
alles in orde heeft bevonden en kan hare
goedkeuring daaraan geven, doch vraagt hoe
of dat zit met die grond aan de Hobbema-
straat, welke in handen is van de heeren
Boeter en Stapel, waarvan de tijd in 1916
reeds is verstreken.
De Voorz. zegt dit aan 't slot te zullen
beantwoorden.
Hierna gaat de Voorz. over met de behan
deling van de begrooting 1918 en bij enkele
punten werden door enkele leden opmerkin
gen gemaakt namelijk bij 't postje uitgaaf
10 gulden aan de muziekvereeniging,wenschte
den heer Vroegindeweij dit te schrappen om
reden bij zulk een uitvoering welke de mu
ziek daar voor geeft, dit een heel rumoer in
het dorp teweeg brengt en vele ouders hun
kinderen daardoor op moeten halen en daar
dan tot laat in den nacht veel goddeloosheid
plaats heeft.
De Voorz. geeft nog eenige toelichting
waarom de vereeniging die 10 gulden krijgt
en brengt daarna 't voorstel van Vroeginde
weij in rondvraag. Tegen stemden de heeren
Albla3, Zeedijk, Bruggeman, Koote, Esselink
en Kolff, voor de heeren Vroegindeweij, Struik,
Born, Slik en Bakker, en bleven alzoo de 10
gulden gehandhaafd.
Den heer Alblas drong er op aan om een
betere regeling te verkrijgen voor de onder
wijzers-salarissen, en om mettertijd met een
voorstel te komen om progressieve regeling
in te voeren betreffende de te heffen school
gelden van de lagere scholen.
Hier was den heer Koote tegen, ongerust
zijnde dat dit te veel zou drukken op de
schouders van zekere volksklasse.
Daarna werd de begrooting vastgesteld op
ontvangst en uitgaaf f 127,161,287s en zal
deze ter goedkeuring opgezonden worden
naar Ged. Staten.
Daarna spreekt den heer Kolff den Voorz.
toe met eenige waardeerende woorden zijn
leedwezen te kennen gevende over diens ver
trek naar Gouda en hoopt dat hij daar nog
vele jaren moge werkzaam zijn.
De Voorz. dankte den spreker voor diens
hartelijke woorden.
Daarna vroeg den heer Vroegindeweij of dat
huisje in de lijnbaan niet disponibel gesteld
kan worden voor de schoolschoonhouder.
Doch de Voorz. had hier bezwaar tegen om
de tegenwoordige daarvoor er uit te doen
gaan, hij zou zooveel mogelijk zien te zorgen
voor eene woning.
Daarna komt den heer Vroegindeweij met
een voorstel over de herbergsluiting om die
te stellen als volgtvan Zaterdagsavonds 10
uur tot Zondagsmorgens 12 uur, en van Zon
dagsmiddags 2 uur tot 's Maandagsmorgens
5 uur en in de week des 's avonds inplaats
van 11 uur, om 10 unr sluiten, en dringt er
bij den Voorz. op aan met 't oog op diens
vertrek dit nog zoo spoedig mogelijk te be
handelen, dan tevens de winkelsluiting te be
handelen, en zal den heer Vroegindeweij te
vens een voorstel indienen om't gebed in den
raad In te voeren.
De Voorzitter zegt dit nog met B. en W.
te behandelen. Daarna spreekt de Voorzitter
met den heer Zeedijk betreffende diens opmer
king over die grond in de Hobbemastraat
welke in handen is van Boeter en Stapelen
zal dit nader onderzoeken.
Daarna worden nog enkele vragen gedaan
en sluit de Voorzitter de vergadering.
Vergadering van den Raad der gemeente
OOLTGENSPLAAT, gehouden op
Woensdag 31 October 's nam. 2 uur.
Voorzitter den EdelAchtbaren Heer J. G.
van Putten, Burgemeester.