Zaterdag 1 September 1917. 82 Ue Jaargang N\ 2316. voor de Znidhollandsclie en Zeeuwsche Skilanden. Eerste Blad. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES Moeiten des levens. „HET GOUDEN HEM". proBüair R. C. F. i d. LEE-Moom OP DEN UITKIJK. LAND- EN TUINBOUW. Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Zaterdag. UITGEVERS: Abonnementsprijs per drie maanden fir. p. p. 50 Cent by vooruitbetaling] W. BOEKHOVEN Zonen, Buitenland bij vooruitbetaling f 4,50 per jaar. SOM MËLSDIJK. Afzonderlijke nnmmers 5 Cent. vetefoo» eatercomn. Mo. t. Advertentiën 12J/2 Cent per regel. Beelames 25 per regal. Boekaankondiging 5 Cent per regeli. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan. Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 uur. Alle stukken voor de Redactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratieiranco toé te zenden aan de Ultflreveis. Daarna opende Job zijnen mond en vervloekte zijnen dag. Want Job antwoordde en zeidede dag verga, waarin ik geboren ben en de nacht, waarin men zeideeen knecht- jen is ontvangendiezelfde dag zij duisternis.» En al staat elke Bijbellezer en elke. wijsgeer hier voor 't zwaarste probleem van 't leven, hoe n 1. 't geluk den goe den ontvalt, maar den kwaden achterna loopt; eü al staat zelfs de ingewijde eenigen tijd met Asaf verstomd met 't >Ziet deze zijn goddeloos nochtans heb ben zij rust in de wereldnochtans vermenigvuldigen zij het vermogen nochtans ben ik den ganschen dag ge plaagd en is er mijne bestraffing alle morgensnochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan, maar het was moeite in mijn oogen totdat ik in Gods heiligdommen inging en op hun einde merkte. Al staat men dus voor dit zwaarste onder de zoovele Levensproblemen, waar achter een groot vraagteeken wordt gezet toch is 't een feit, dat Job zeer, zeer bange tijden heeft doorge maakt en dat 'sHeeren knechten, de ware Ckristgeloovigen nog heden ten dage zoeken naar geluk, maar al zoe kend, zwijgend, bukkend, langs velerlei wegenpad ten slotte grafwaarts gaan met de vraag op de lippen: Waarom dat leven en zulk één achter mijvan klagen en verdriet, kommer en zwarig heden, tarwijl 't der wereld zoo voor spoedig ging. 't Kind Gods komt bijna altijd bij 't kind der wereld ten achter, 'tis of God de Heere hem dag in dag uit onder een zeker bedwang houdt; met een zekere beklemming; 't geluk naderde tot de lippenstop't daalt, voor er genoeg van genoten is. Een mooi verschiet opende zichstopeen wolk bedekt 't zonlicht en onttrekt 't panorama aan 't oog. Men was bij vree en vreugd en't eind van een gekomen lijden is niet te overzien. Altijd drukkingbeklemmingknotten en knakken van zegen en voorspoedden kend er boven op te zijn en men is er weer ver heneden. Zoo is er steeds een antithese. Zij, de wereld, heeft rust. ^'vermenigvul digt het vermogen. Zij mag doen en laten wat ze wil. Zij profiteert van alles wat de aarde schoon en heerlijk maakt. Zij is der eigen haas, vraagt naar geen hemel en is niet bang van een hel. Zij springt over de zonde heen en lacht om de bekrompene harten en de stipte gewetens der kinderen Gods. En de geloovige heeft niets dan zijn God die zich nog zoo vaak verbergt en als in donder en bliksem antwoordt op zijn bede. Alle eeuwen door, van 't Paradijs af, is die tegenstelling er geweest. En zoo wel in de Heidenwereld der Grieken en Romeinen, als in de Christelijke wereld is door alle eeuwen heen de zelfde vraag behandeld: Vanwaar toch, dat de moeiten des levens den Gods- 1IL aanbidder 't meeste teisteren. Wat kan -nin 't Raadsbesluit Gods daarvan de oorzaak zijn, dat 't den zondaar wel gaat en 't levensgeluk den geloovigen ontvlucht. Is Deugd dan waarlijk Lijden? Hoe echter beleven we nu een tijd, waarin de moeiten des levens zich gaan uitgieten over Wereld èn Geloovige. t Wordt donker over allen. Bezorgd wordt ieder. Kommer trekt ons tege moet. Een bange winter staat voor de deur. Gebrek aan velerlei overal. Met geld in de hand nog niets te krijgen, wat vroeger te geéfs was. Alles duur. Veel van slechte kwaliteit. Tot schade van gezondheid en leven en levensge not Ontbering voor zuigeling en grijsaard. Een angstige tijd nadert. Honger wel licht? En werkeloosheid? En donker heid in kamer en hut; in kerk en bij de stervensponde. Sombere tijd, die naakt. En dan in den winter. »En die zijn kruis niet op zich neemt, en Mij niet navolgt, is mijns niet waar dig.» Ieder huis zal dezen winter boven de gewone kruisen, die 't leven te tor sen geeft als van ziekten en dood; pijnen en smartzorgen der ziel en des lichaamsnog andere te dragen hebben. Doch hoe ze te dragen In verzet Het zal niet baten. In apatische onverschil ligheid Het zou der menschheids schande zijn. In stilte als de stoicijn, omdat er nu eenmaal een oorzaak en gevolgenketen is, die ons 't leven in dezen oorlogstijd doet worgen, en aan welke gevolgen niet is te ontkomen, zoolang de oorzaak niet is weggenomen In fatalisme en noodlotsovertuiging, dat 't nu eenmaal na Augs. 1914 zóó moet en moest en niet anders kan en koniu overtuiging van een eeuwig- werkende oorzaak met een even eeuwig werkend gevolg, die zelfs na den We reldbrand na de Opstanding niet eindigen zal. Hoe dragen we en zullen we de kruisen dragen ?-In koudheid In op stand In verbetenheid op de oorlogs monarchen Op de »demonen« gezeten op de tronen van Europa, die eigen land en 't onze in verderf storteden? Op God, die niet tusschenbeide treden wil Op de soldaten, die 't zwaard niet in stukken breken en de kanonnen niet vernagelen Op de volken die alles maar dulden en geen revolutie uitroepen, die de tronen doet sidderen en de kronen werpt in 't slijkde scepters breékt en het hermelijn besmeurt met bloed? »En die zijn kruis niet op zich neemt, en Mij navolgt is Mijns niet waardig». Ziedaar de weg van kruis dragen. Het kruis gewillig opnemen en Jezus volgen, die nog heel wat zwaarder kruis getild heeft. Jezus vraagt alléén een opnemen van 't kruis; niet wat hij zelf ervoer nl de kruisiging zelf. Opnemen en Hem ach terna loopen. In gewijde zelfovergave en bewustheid, dat niet Hij, maar wij de oorzaak zijn van eigen ellende. Het kruis moet opgenomengemaakt ivas 'tal;, 'tligt er al kant en klaar van onze geboorte al om onzer zonden wil. 't Kruis nu wegtrappen en niet opne men en zich verzetten maar wat haat 't tegen God te strijden Opnemen en dus aanvaarden wat Hij zendt en voor ons neerlag van onze generatie af. Omdat Hij 't eischt. Als een discipel in gewilligheid. In dienstknechts gestalte En omdat Hij bij ons opnemen telkens achter zich kijkt, of 'tkruis niet te zwaar is, daarom drage men 't met ge duld. In stille onderworpenheid zoo gaan we den winter tegemoet. Want God regeert. En wij zijn de schuldigen, die een kruis verdienen. „In alles verdrukt, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig vervolgd, doch niet verlatennederge- worpen, doch niet verdorven.» Voor zijn volk een oefenschool; voor de we reld een straf is elke „verdrukking«. Uit hetgeen Christus leed, leerde Hij Molei Restaurant ipte Boerensteiger 63A, 63B Direct nabil de Hoofdeteec, DINERS êO cent en hooger. LOGIES MET ONTBIJT f 1.25, f 1.50 en f 1.75 Tel. No. 1532 Aanbevelend, Bet door teder aanbevolen adres. gehoorzaamheid. Hij een voorbeeld van lijdzaamheid. In Zijn gemeenschap ge dijt de verdrukking tot zegen. Of is dat afzien van „vertrouwen op 't vleesch" geen zegen in deze materialistische tijden? Is de verheffing tegen God geen opgeblazenheid,, die moet vernietigd? Is de ongevoeligheid voor 't geestelijk leven, naast vele weelde, geen Godver zaking, die moet hersteld? Is 'teigen Ik in onze dagen niet meer waard dan de genade Gods En zou een afbreken van dat Ik geen zielenvoorspoed zijn? Is eigenwaan van alle klassen des volks niet donker afstekend tegen Zijn lankmoedigheid en zou fnuiken van dien waan geen weldaad zijn? Wordt het geloof niet door de onderdrukking be proefd En is, zonder kastijding te zijn, niet 't lot van den bastaard en geenszins van den zoon, voor wie de roede niet wordt gespaard, Daarom zeggen we met Calvijn: Men moet lijdzaamheid ver dragen, omdat ongeduld wederspannig- heid is tegen de rechtvaardigheid Gods, elk kruis dient ter onze zaligheid, en daarom nemen we ons kruis met een dankbaar en kalm gemoed op ons; 't kruis dat er lagvan Godswege lag. 0 ja, een mensch kan zelf óók wel kruisen maken; maar op die eigenge maakte kruisen doelen we niet. Wie ze zelf maakt, moet ze zelf maar ver sjouwen ook. Maar we hebben 't over 't kruis, dat in de zonde zijn oorsprong namdoor erf- en dadelijke zonde ge dragen wordt. En de bitterheid van het kruis kan door geestelijke blijdschap worden verzoet. Moeiten des levens maar met mijn God spring ik over een muur en met Hem ga ik door 't dal der schaduwen des doods, zoo sprak de zanger der Oudheid. Eu is zulk een zang dezen- winter ook niet te beluis teren Dat is geestelijke blijdschap hij kou, naaktheid en donkerheid. Wei 12451 BsUerdam. -- Het oude rijmpje is bekend: „Ach, waren alle rrienschen wijs Én wilden allen wél. Deze aarde zou dan een paradijs zijn, zoo als het vol heimwee verder luidt„Nu is ze vaak een hel". Gelijk het de oorlog weer bewijst. Vroeg of laat, ongetwijfeld zal de vrede komen. Maar wie zal zeggen, hoe lang de haat, die door den Oorlog wakker geroepen is en hoog, tot boven de bergen oplaaide, hoe lang die héét de volken bezielen zal Sommigen oordeelen optimistisch. En in zekeren zin zelfs cynisch. De mensch vergeet snel, zeggen ze. En dat inzonderheid, wanneer zijn eigen belang in 't spel is. Zoo zal 't straks ook na den vrede gaan. De menschen, de natiën, zullen zien dat zij elkander toch niet missen kunnen, de booze oorlog wordt een kwade droom, die hen heeft geplaagd en binnen korten tijd is er van den bitteren haat, die hen thans drijft, weinig meer te merken. Enkelen gaan nóg verder. Die zijn méér-dan-optimistde onverbeter lijke utopisten. Met dezulken is niet te praten. Zij gelooven, ondanks al wat onze oogen in onze dagen zien dat de mensch en de menschheid toch in den grond goed zijn. Wat we nu doorleven is een koortscrisis. Waaruit het menschelijk geslacht als zoo danig straks nog weer beter en deugdzamer zal te voorschijn komen. Deze wereldoorlog is dan een niet zoo heel kleine, dat geven ze toe een tegenvaller op den weg der volmaking. Maar 't is nu eenmaal zoo: met vallen en opstaan moet de volmaaktheid, de volkomen ontwikkeling van het menschdom en de storelooze vrede, worden bereikt. De christen weet het anders. Hij kent den mensch, gelijk hij is. Objectief uit Gods Woord, dat waarlijk inzake den mensch, gelijk hij werd door den zondeval en gelijk hij blijft in zijn natuurlij ken staat, geen onzeker geluid geeft. En hij kent hem subjectief, als hij zichzelf bij 't licht des Geestes heeft leeren kennen, gelijk hij was en nog zijn zou, indien niet wederbarende genade van hem een nieuw schepsel had gemaakt. Hier staan dus twee beginselen tegenover elkaar. Nu moet men dit goed verstaan. Wij spreken ook van de „algemeene ge nade" Gods. En daarom kan het zeer goed zijn; wij hopen het; wij bidden het van God afl dat straks na deze jaren van bitteren haat een periode volgt, waarin die haat meer is inge toomd. Ja, wij kunnen 't nog sterker zeggen. Het is volstrekt niet ondenkbaar, dat het Gode belieft, straks als Europa tot bezinning komt, juist de ellende van deze oorlogsjaren te gebruiken, om als afschrikwekkend voor beeld té dienen, waardoor de volkeren van Europa tijdelijk gelijk eenmaal de inwo ners van Ninevé tot berouw komen en gaan inzien, hoe ze toch tenslotte samen één lichaam vormen, waarvan geen deel tot de andere zeggen kanIk heb u niet van noode 1 Wat zou dét een zegen ijn. Alleen, ook dén laten we ons door den schijn niet bedriegen en hebben wij er ten allen tijde rekening mee te houden dat de booze kiem en wortel leven blijft, waaruit vroeg of laat weer eenzelfde, ja een erger verbittering oprijzen kan dan théns woedt. „Dat is beschouwing", zegt men. Jawel, maar met een practischen kant. immers, wat heeft de oorlog geleerd Ook óns, 't volk van Nederland. Onder vele dingen ook dat, dat In oor logstijd élle banden breken en knappen en alle overwegingen zwichten moeten voor deze ééne vraag: Hoe krijg ik mijn vijand er ónder? Moet dat dan door aan dien vijand alle leeftocht af te snijden, zoodat niet alleen het leger, maar ook de burgerbevolking: ouden, vrouwen, kinderen en zuigelingen, dreigen te verhongeren, 't zij zool het is oorlog; het móét. Ja, sterker en droever nog. Moet de overwinning betaald worden door ook de „neutralen" te brengen onder den ban des hongers, het is driewerf jammer, maar het is oorlog; het móét. Met die les uit den huidlgen oorlog hebben wij in 't vervolg te rekenen. Immers, zoo kan 't wéér gaan. Ja, de positie kan érger zijn. Nu wordt er, naar 't schijnt, nog eenige consideratie met ons gebruikt, omdat het hongerzwaard als 't ons trof, óók het onge lukkige België, en dat veel erger nog worden zou. Maar de positie zou zóó kunnen worden in de toekomst, dat niets de worstelende partijen, wie het dan ook waren, tegenhield _om ons af te snijden van Alle gewas des velds, dat buiten Nederland groeit. Daar hebben we mee te rekenen. Werd de gansche wereld, gelijk sommigen droomen, één grooie broederschap, dén kwam het er niet op aan, waarvoor de vader- landsche grond werd gebruikt. Al werd dan alles weide, bollenland en tuingrond Men had dan alléén te vragen, voor welke teelt onze bodem zich het best eigent en al werden er dan bijna uitsluitend export-ge- wassen verbouwd, met haast geen rogge, tarwe of aardappels, niets erg! want voor het goud, waarmee het buitenland onze arti kelen betaalt, kunnen wij op de vrije wereld markt alles koopen, wat we voor onze volks voeding noodig hebben. Maar. dat eene-volk-van-broeders is er nog niet. En het komt er niet ook We zijn nu gewaarschuwd. En daarom ligt het straks als 't vrede is op onzen weg, dat we ons de vraag stellen of Nederland ook zulk een gebruik van zijn bodem maken kan, dat het in geval van nood zónder hulp van buiten, zijn eigen kinderen voeden kan. Bij de beantwoording van deze vraag be hoeft men nog niet eens in de voornaamste plaats te denken aan het omleggen, het scheuren van weiland. Noch aan de droog making der Zuiderzee. Er zijn middelen, die méér voor de hand liggen en in 't gebruik waarvan ons land bouwend volk reeds een groote ervaring kreeg: er liggen in ons land nog 500,000 H.A. woeste, onbebouwde grond. Heide, bósch en moeras. Die grootendeels maar wachten op ont ginning, verbetering van waterafvoer, enz. Eén groote moeilijkheid is er. Deze gronden vragen veel kunstmest, met name stikstof. En daarom verdienen él onze aandacht de reeds geslaagde pogingen der Duitschers, om de stikstof der lucht te „binden" en den landbouw daardoor van Chilisaipeter e.d.g. meststoffen onafhankelijk te maken. „Eten van eigen bodem" zij een der leuzen van de toekomst. UITKIJK. Ontwerp Verhooging Grondbelasting. De heer Mörzer Bruys te Den Haag heeft de aandacht der Iandbouwvereenigingen op bovengenoemd ontwerp gevestigd. „Protes teert!" roept hij ons toe, „opdat ge niet bin nenkort onverwachts met die wet wordt opgescheept!" De heer Bruyns deed goed met die waarschuwing; 't wordt tijd, dat we onze bezwaren tegen dat ontwerp doen hooren. 't Is Minister Treub natuurlijk te doen om meer geld in 't laadje te krijgen. De grond belasting brengt thans 19 millioen op, Treub wil er 9 millioen meer uit halen. Van het ongebouwd wordt nu geheven 7 millioen, Treub wil er 14 millioen van maken. Dat beteekent dus nogal. Het hoofdbezwaar tegen het ontwerp is wel, dat de kleine landbouwer er te zeer door getroffen zal worden. De heer J. Smid, referendaris, heeft dat 't vorige jaar in de „Vragen des Tijds" duidelijk in het licht gesteld. De grondbelasting bedraagt thans gemid deld voor 't geheele land in hoofdsom per f 1000. verkoopwaarde f 1.58. Hoe wordt het nu De Minister wil niet meer heffen 6 pCt. van de belastbare opbrengst zijnde f 1.58 maar f 4.— per f 1000.—verkoopwaar de. Hij berekent zelf een stijging van f 1.58 plus 20 leeningsopcenten f 1.89 op f4.— Dat is een vermeerdering met f 2.11 of 112 pCt. Gekapitaliseerd (tegen 5 pCt.) krijgen we dus door de verhoogde belasting per f 1000.— verkoopwaarde een waardevermin dering van 20 maal f 2.11 f 42.20 of nagenoeg 4'/4 pCt. Dat is volgens Treub zelf. Maar 't is in derdaad nog meer, en in veel gevallen heel wat meer. De Minister nam, ten eerste een verkeerde basis. Hij telde de hoofdsom bij de 20 leeningsopcenten op. Maar deze zijn tijdelijk. Men dient uit te gaan van hetgeen in hoofdsom tot dusver aan het Rijk werd betaald, n.l. f 1.58 per f 1000.— verkoop waarde. Voorts liet de Minister buiten beschouwing de bestaande opcenten voor provincie en gemeente, die in 1913 over 't geheele Rijk nagenoeg 35 bedroegen. Eindelijk nam hij bij zijn berekening niet in aanmerking, dat vooral bij kleine eigen geërfden in den re gel het bezit voor een groot deel der waarde met hypotheek is bezwaard, in zeer veel ge vallen tot iji. De berekening, anders opgezet, geeft dan het volgende resultaatNu betaalt men per f 1000.— verkoopwaarde f 1.58 plus 35 opcenten, is f 2.13. Volgens Treubs ontwerp men zal moeten betalen f 4.— plus 35 opc., is f 5.40. Een verhooging derhalve niet van f 2,11, doch van f 3.27. Gekapitaliseerd (tegen 5 pCt., voor land wel zeer hoog) beteekent de ver hooging een waardevermindering per f 1000 met 20 maal f 3.27 f 65.40, (inplaats van f 42.20 volgens Treub) of 6.54 pCt. Dit geldt echter voor onbezwaarde eigen dommen. Is het eigendom bezwaard met 7* der waarde, dat wordt de waardevermindering 4 maal zoo groot, of f261.60, dat is 26 16pCt. Dit betreft gemiddelde gevallen. Maar in vele gevallen zal de last bijzonder zwaar zijn. Déér n.l., waar sedert de laatste her ziening de waarde zeer sterk gestegen is, als in Drente, waar ook het aantal provin ciale en gemeente-opcenten groot is (50 pCt.) Ook in onze provincie (Geld.) is de verhooging beduidend. Tot dusver bedraagt hier de grondbelasting per f 1000.— in hoofd som f 1.43, met de opcenten (2272) f 1.75; ze zal volgens het ontwerp komen op f4.90, dus f 3.15 hooger. Minister Treub erkent zelf in zijn Memorie van Toelichting, dat.de zwaardere druk der belasting voor enkele eigen geërfde land- en tuinbouwers, wier bedrijf juist of slechts weinig boven de grens der winstgevendheid staat, bezwaarlijk zijn kan. Maar hjj meent,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1917 | | pagina 1