Zaterdag 2 Juni 1917
328te Jaargang N°. 2290
voor de Zuidhollandsclie en Zeeaw§che Eilanden.
Eerste Blad.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
Wil mijnheer Roodhuizen
ons eens helpen te
Qostvoorne?
OF BEI UITKIJK.
„HET GOUDEN HERT".
UIT DE PERS.
i mrlair R.C.F.Y.il.LEE-loom
Daze Courant vereohgnt slkea Woeasdag ea Satsrdag.
ponaeMentsprijs per drie maanden fe. p. p. 5§ €@&t bij vooruitbetaling.;
Buitenland bij vooruitbetaling f 1,50 per jaar
iffconderljjhe nummers 5 Cent.
UITGEVERS I .MvertentiSn 18Va aentpar regel, Meelaaas 25 pet ragel.
Ti? cnminvtM jP 7a« n-n i'Ossê p®r regsi.
W. BUE&nUVMN LOneil, |nseMtsBnmgea en DienstaanbiedingeH 50 Cent per plaatsing.
I @-E0©ta letters en vignetten wordon berekend naar de plaats? sim ia die ssij beslaan
8 Mvertemtlën worden ingedacht tot Diaadag- en Vrjjdaggiorgaa 10 uur.
SOMMKL.SD1JK.
laêeïeosBKa. So, g.
^Ble stukken v®«r ?3e Mecteefie toeste.gaa^i. A<SyeM*tes»tieBB ©o yerOere A^iaiSiiiatra.tI© irmmo> toe te asemden aam cle ilêtgeyeys.
Wij hebben steeds met genot gelezen
en herlezen wat de Brielsche afgevaar
digde eens tegen een stukje van het
Orgaan van den Bond van Ned. Onder
wijzers schreef. Zie hier het stukje van
de Bondsredactie
»Hadden de vrijzinnigen tijdig naar
de wensen der onderwijzers geluis
terd, hadden zij de openbare school
materieel sterk gemaakt door goede
onderwijzersopleiding, behoorlijke sa-
larieering, zelfstandigheid van den
klasse onderwijzer, kleiner klassen,
vervulling van haar sociale taak
(schoolartsen, baden, kleeding enz.)
dan zou zij door haar goede kwali
teiten bij het volk zulk een goeden
naam hebben gekregen, dat het er
niet aan zou hebben gedacht een zo
groot aantal leerlingen naar de bij
zondere te zenden, als nu het geval is.»
Wat schrijft daarop de heer Rood
huizen? Dit:
Het stemt treurig in een onder
wijsblad, en dan nog wel in het
orgaan van de grootste onderwijzers
vereniging hier te lande, zulk eene
uiting te vinden. De man, die hier
aan het woord is, weet in de eerste
plaats zoo goed als niets van onzen
onderwijsstrijd; hij begrijpt er ook
niets van, hij is ongeneeslijk, om
dat hij het orgaan mist om zich
in te denken in de mentaliteit van
den gdoovige, die nergens hooger prijs
op stelt dan dat zijn kind reeds op de
school dat onderwijs krijgtdat den
grond legt, waarin het geloofdat hij
aanhangtgemakkelijk wortel zou kun
nen schieten. Voor hem bestaat zoo'n
mensch niet, maar is de confes
sioneele school slechts het werk van
dominee's en pastoors. Och arm. hem
is niets er van lekend, hoe dat geloof
bergen verzet, en hoe het vaak den
arbeider, die van een schamel loon
leven moest, tot eene offervaardigheid
heeft gébrachtdie bewondering wekt.
Heit Idee dat de bijzondere school in
Nederland niet tot wasdom zou zijn
gekomen, als men de openbare school
maar materieel sterk had gemaakt, is
waarlijk al te naïef. Net alsof het
daarom ging, en niet om hetgeen de
ouders voor hunne kinderen het hoogste
goed achtenJarenlang hebben onze
Christelijke onderwijzers zich tevreden
moeten slellen met een tractement, dat
heel xvat lager was dan dat van den
collega aan de openbare school; wij
zouden aan *De Bode" de vraag wil
len stéllen: heeft dit ooit ten gevolge
gehad, dat er eenige overgang van be-
teekenis kwam van de onderwijzers
van het bijzonder onderwijs naar de
openbare school?
Ik
Dat is alles goed duidelijk Dit libe
rale Kamerlid ziet zeer goed in, waar
om de openbare school den geloovigen
ouders niet voldoen kan; omdat deze
geloovige nergens hooger prijs op stelt
dan dat zijn kind reeds op de school
dat onderwijs krijgt dat den grond
legt, waarin 't geloof, dat hij belijdt,
gemakkelijk wortel zal kunnen schieten.
Neen, als de Chr school (wat de heer
Roodhuizen pertinent ontkent) de school
is van Geref, dominee's en pastoors,
dan is de Openb, school die der mo
dernen, der etischen en der kwasie-
Gereformeerden met die der Confes-
sioneelen incluis Maar de Chr. school
is geen dominee's of pastoorsschool
ze is die der geloovigen. En de Openb.
school is die des Staatsneutraal, gods
dienstloos volgens de wet des Staats,
maar daarom veroordeeld door 't Evan
gelie en 't Woord van den Christus.
De heer Roodhuizen slaat den spijker
op den kop't gaat om 't hoogste goed.
Wil deze afgevaardigde ons daarom
niet een handje helpen opdat er te
Costvoorne een Chr school komt. Hij
zou een uitstekend propagandist voor
ons kunnen zijnen zou beslist succes
hebben, want zijn motieven zijn van
louter goud.
V Buitengewoon.
De Kamer, vooral de tweede, leeft on
der buitergewone omstandigheden en most
slikken, waartegen xe in normale gevallen
zich volstrekt verzetten zou. Dat de motie
Marchant aangaande de oproeping der land-
stormers voor de militie door den Minister
aan zijn Excellenties laars gelapt wordt,
is wel één van de bewijzen dat ons Land
in zeer buitengewone omstandigheden ver
keert, In andere tijden zou 't den Minister
't hoofd kosten en 't Kabinet eveneens.
Maar nu durft de Kamer 't niet aan om
't Kabinet weg te zenden.
Eerstens, omdat de Premier al herhaal
delijk gezegd heeft in Eerste en Tweede
Kamer »wat ge ook met onze wetsont
werpen doen wilt of doet, ik blijf zoolang
de oorlog duurt.* Tweedens omdat de oor
logstoestand nog steeds onzeker is en mi
nister Loudon, van Buitenl. Zaken, in deze
periode moeilijk kan gemist. Ten derde
omdat bij aftreding van 't heele Kabinet
moeite zou kunnen ontstaan met de aan
genomen artikelen 80 en 192 rakende
algemeen Kiesrecht en 't Onderwijs. Ten
vierdeomdat de Kamerontbinding nabij
is, d\e de oude Kamer weer teugbrengt
en dus een oud Kabinet meer bij haar past
dan een spliksplinternieuw, dat zich nog
met de Kamer moet verstaan en in dj
Grondwetsherziening niet zoo in is.
Zoo dus is de verhou 'iag tusschen Ka
mer en Kabinet gansch niet wat se wezen
moet; en als men van democratisch»pra
ten wil, dan is de vsihoudiug zeer onde
mocratisch en zeer ongezond. Er is op 't
oogenblik een Conflict tns. chen Kabinet
en Volk over dien Land-dorm, maar uit
vechten durft men 't niet. De oorlog 1 De
oorlog 1 En die alleen werpt ook op dat
terrein roet in 't eten. Daarom reeds zal
de Vrede een zegen zijn, opdat de natuur
lijke verhoudingen tusschen Volk en Re
geering weer terugkeeren,
„Hoe laat is het nü, Bert?"
De zwakke stem komt uit de bedstede en
een licht gekraak der oude planken is 't be
wijs, dat de kranke niet rustig ligt.
„Even vóór achten, vaderis het ant
woord van den stoeren boer, die iets terzijde
bij het tafeltje Zit, waar een paar fleschjes
met medicijnen en andere ziekenkamer-be-
noodigd-heden op staan een zonderling
contrast maken ze met de grove werkhanden
van den zoon,, die ze als 't noodig is han-
teeren moet.
'n Zucht wordt in de bedstee gehoord.
„Maar de trein komt eerst kwart óver",
zegt hij zacht. „En vaak is ie nog niet eens
op tijd" zoo sterk als vader naar de
komst van dien trein verlangt, zoo sterk
ziet hij er tegenop.
De oude boer blijft nu rustig liggen.
Och, tot sterven is hij wel bereid I Hij
heeft den leeftijd der zéér sterken bereikt
God heeft zijn vroeger zoo gezonde lichaam
in enkele dagen geslooptde aardsche
tabernakel is zoo goed als afgebroken
nog een enkel dekkleed ligt er op en een
'n enkele pin zit nog maar in den grond
van zijn woonstede in de hemelen is hij
zeker. Wat verlangt hij nog méér't Zal hem
goed zijn ontbonden te worden en met Chris
tus te zijn
Als nu Dolf maar tijdig komt!
Want zijn taak is nog niet af.
Hotel Restaurant
Gcdeiapt© Boerensteler 63A, 63B
Direct nabil de Heofdataeg,
Metterdam.
DINERS @0 cent en hooger.
LOGIES MET ONTBIJT
f 1.25, f 1.50 en f 1.75
Tel. No. 1532. Aanbevelend,
Met door ieder aanbevolen adres.
En daarom, dót voelt hij, wordt hij nog
niet „thuis" gehaald Als Dolf nu maar
komt
Langzaam wendt hij 't matte hoofd wat
om, dat hij een deel van de kamer kan over
zien: dóór op het tafeltje aan zijn hoofdeinde
ligt het telegram van Dolf, dat hij met den
avondtrein komen zou.
Dóór had de kranke ook niet aan getwij
feld
Want voor hun vader waren ze beiden,
Bert en hij, goede zoons geweest, dót kon
hij met een oprecht hart betuigen. Zij had
den hem beiden even lief en hij had nooit
onderscheid tusschen hen gemaakt: Bert de
oudste, 't begin zijner kracht, was zijn eigen
evenbeeld geweest en in Dolf had hij zoo
lief gehad de uiterlijke gelijkenis met zijn
dierbare, zoo vróeg hem ontnomen vrouw.
En wat hadden ze niet een heerlijk-rustig
en gelukkig leven met hun drieën kunnen
hebben De plaats was groet genoeg geweest
voor Dolf en Beit samenals een aartsva
der had hij kunnen wonen te midden der
zijnen .als die vreeselijke twist en booze
broederveete niet tusschenbeide gekomen
was, die nu de laatste twintig jaar van zijn
pelgrimsleven hier op aarde zoo bitter had
vergald
O, die avond van schrik en ontzetting!
Nog huivert hij bij het terugdenken
Toen hij door een bizondere en genadige
bestiering Gods vroeger thuis kwam dan
anders nog net vroeg genoeg om een
Kaïnsmoord te voorkomen, nog net op 't
laatste oogenblik, om zich tusschen zijn „jon
gens" te werpen die uit ontzag en liefde
voor hun beider vader de moordwapenen in
hun handen zakken lieten.
Dien nacht had Dolf buiten in den hooi
berg geslapen.
„Ik wil niet, ik wil nóóit meer met dien
Judas onder één dak den nacht overblijven
had hij uitgeroepen.
Twintig jaar lang hield hij zijn woord.
Ook toen de ergste toorn gezakt was en
de tijd den haat wat slijten deed; toen hij
weer op 't dorp kwam en zijn vader bezocht
.als de avond om was en de nacht viel,
dan stond hij op, om bij een zijner oude
schoolvrienden in het dorp te overnachten
niét met zijn broeder onder één dak: de
stille wrok, dié bleef!
Vèr gaan de gedachten des kranken terug.
Hier, deze kamer, waar hij nu de laatste
jaren woont, was het vóórvertrek, waar zijn
vrouw in hun jongen tijd, 's winters zat.
Hij ziet hen, vele jaren geleden, genoeg
lijk zitten bij de tafel en rondom den schoor
steen: Dolf en Bert, de woelige glundere
jongens, spelend en stoeiend; moeders trots,
vaders hoop
Ach nu gaat hij er iets van begrijpen,
waarom de Heere hóór, de fijngevoelige vrouw
die niet leven kon als er krakeel om haar
heen was, zoo vroeg heeft weggenomen
voor den dag des kwaads dien zij niet zou
hebben doorstaan
Bert en Dolf: beiden hebben ze hun va
der liefmaar tusschen henzelf zit de
wrok
En hij kan geen uitspraak doen I
Al sinds jaren spréékt hij over dat oud-
zeer met hen niet meer, maar vroeger heb
ben ze 't hem wel verteld, één voor één, en
dan lijkt het hem één groot afschuwelijk mis
verstand maar hij kan er 't begin noch
het einde van vinden: hij kan het recht niet
afwegen tusschen hen twee!
Tusschen zoo iets is niet te middelen
Twéé broeders om éénzelfde vrouw
En Dolf had ontegenzeggelijk het éérst
haar begeerd als opgroeiende jongen draaide
hij altijd al om haar heen, dót weet de oude
nog wel, dat heeft zijn vrouw 'm nog wel
verteld, kort voor haar dood, en Dolf
houdt vol, dat hij ook werkelijk de oudste
brieven had; dat er tusschen hem en haar
al eens een woord gesproken was al mocht
het dan dat plechtige nog niet zijn geweest,
dat de beslissing bracht al bleven ze bei
den nog vrij.
Eerst later was toch Bert er tusschen ge
komen.
En hóé dat nu eigenlijk gegaan is; wót
haar van Dolf heeft verwijderd en bij Bert
gebrachtot ze wat bevreesd was geworden
voor Dolf's opvliegend karakter, of hoe dan
ook, hij, als vader, weet het nietook
later toen ze zijn schoondochter geworden
v/as, hebben ze dat punt als bij overeenkomst
onaangeroerd gelaten.
Dót gaf den twist tusschen broeder en
broeder
Als een gewond roofdier had Dolf het
uitgebruld, dat zijn eigen broeder de vrouw
die hij liefhad, hem diefelijk had ontstolen
en ze waren vér uit elkaar gegaan,
en nooit was er één woord van verzoening
gevallen.
De jaren waren gekomen en gegaan.
Toen het hem goed ging in den vreemde
en er ettelijke jaren over waren voorbijgaan
had Dolf ook een vrouw gekozen en zijn
kinderen waren den ouden man net zoo
dierbaar als die van Bert.
De haat was langzamerhand geluwd.
Maar de wrok gloeide onder de asch 1
En zelfs de dood van Bert's vrouw, nu
twee jaren terug, had de broeders niet ver
zoend. Gesproken werd over die oude din
gen nooit, maar de grijsaard had het bran
den van den wrok gevóéld, altijd weer als
hij voorzichtig de handen tastend uitstak
naar die plek. Plotseling gaan zijn eogen
wijd open!
„De treinflulsterd hij.
Bert luistert en schudt het hoofd. Maar
met die merkwaardige verscherping van 't
gehoor, aan stervenden vaak eigen, heeft de
oude man gehoord wat zijn zoon nog ont
ging: 't gedreun van den trein wordt nu
duidelijk onderscheiden.
Bert klemt onwillekeurig de lippen opeen
Met een klein kwartier kan Dolf hier zijn
dan komt hij achterom, door de deur hier
tegenover hem binnen
Dan zal hij, Bert, de eerste zijn.
Hij heeft het vader beloofd.
Want hij mag zóó niet blijven leven en
vader mag zoo niet sterveneensgezind en
verzoend moeten ze bij zijn graf straks staan.
Hij heeft ook aan Dolf geschreven.
Van vaders ziekte, ja 1 maar ook, dat hij
verzoenen wilde, dat hij vergeving vroeg
voor al wat zijn mond en hart misdreef.
Hij zól, ook nude eerste zijn
Maar 't valt toch moeielijk!
Want dit weet hij óókvan dat gróóte
kwaad, waarvan Dolf hem betichtte, is zijn
ziel zuiver.
't Was Gretha's volle vrije wil geweest,
dat ze hém nam.
Ochals stoeizieke deern had ze Dolf wel
mogen lijden en hij was altijd om of bij
haar, maar vrouw geworden was Bert de
man geweest harer keus en al die jaren van
hun huwelijk waren ze steeds inniger aan
elkaar verbonden geworden.
Maar ook zij had hem nog vermaand
„Wees jij dan de minste maar Berthad
ze gezegd, nog daags voor haar dood.
Er glijdt 'n schaduw langs 't venster.
Stappen worden achter gehoord.
Nu gaat de deur open en een forsche ge
baarde man kijkt weifelend en onderzoekend
in 't halfdonker van de kamer.
Bert staat op en gaat naar de deur; de
ander doet twee stappen naar binnen
Bert steekt 't eerst de hand uit
„Dolf!" klinkt het zacht.
„Bert!" is 't nog zachter antwoord.
Maar in de klank van de stem heeft de
oude vader de kinderen zijner jeugd herkend
.zijn gebed is verhoord
Twee rijzige mannen staan zoo vol, dat
ze niet spreken kunnen, een snik kropt hun
in de keel; samen gaan ze naar 't bed."
Met half gesloten oogen ligt de oude, vre
dig met gevouwen handen.
Zacht murmelt zijn stem
„Nu laat Gij, Heereuw dienstknecht gaan
in vrede!"
Dien nacht waakten de zonen samen
onder één dak
En toen traag de morgen aanbrak, d ofde
zachtkens de laatste levensvonk uit en ging
de moede pelgrim „naar huis".
UITKIJK.
Joh. Been
Eerst hoorden we van aardbevingen in Azië,
in Amerika en in Europa. Daarna werd een
geheele streek in Noord-Holland door een
heftigen watervloed geteisterd. Toen kregen
we een winterkoude zooals we in jaren niet
hebben gekend en te nijpender was, doordat
we zoo weinig brandstof hadden. Nu weer
komt in Drenthe een uitgestrekte veenbrand
voor, die vele huizen verbrandt en tal van
bewoners in de vlammen doet omkomen.
„Is het dan niet", zoo vraagt de Stan
daard, „alsof ook uit de Natuur een stem
me Gods tot ons volk in 't heden uitgaat,
om de luchthartigheid der luidruchtigen te
bezweren, en ons volk op te roepen, of 't
op wat te komen staat den ernst der ziel
mocht richten."
Op dit eigenaardig gebeuren, deze santen-
stemming tusschen natuur en geschiedenis,
wijdt de ijverige archivaris van den Briel en
historie-kenner Joh. Been, in een feuilleton
in de Nieuwe Courant, onder den titelHet
Godsoordeel".
Hij betoogt daarin uit de historie, hoe niet
nu alleen, maar herhaaldelijk ook voorheen
bij machtige gruwelen, die de saamleving
verschrikten, in de natuur een geheimzinnige
macht de volkeren verontrusten kwam.
ïn dagen als nu, zoo schrijft hij, spreekt
men van een Godsoordeel, en vervolgt dan:
Want het zijn thans niet de menschen
alleen, die Het menschelijke, dat is dus hun
eigen aard, hebben afgeschud. De natuur
is onnatuurlijk geworden. Er is een lente
zonder zon, zonder gras, zonder bloemen
geweest. De weiden zagen vaal bruin van
armoede, en toch moest men daarop de run
deren drijven, die klaagelijk looiden van den
honger. Het hout was dor als in den winter
geen knoppen ontbotten en als een vogel
zong, klonk het als een klaeht. De koude
winden dreven de menschen huiverend naar
huis, maar voor den haard was er weinig
of geen stooksel, en in de naaste toekomst
dreigt de hongersnood.
Het is, alsof, gelijk dat zoo treffend in
Genesis wordt uitgedrukt, de Heere God
er berouw over heeft de menschen gescha
pen te hebben. En menschen, die elkaar op
zulk een waanzinnige wijze vermoorden,
verdienen de gave van het leven niet. Dat
heerlijke, wonder-ffjne, mooie leven is in
hun hand geworden als een kostbaar stuk
porcelein. Een kenner daarvan neemt het
uit de ruwe knuisten van den onbesuisden
jongen, eer het geheel verdorven is.
Er zijn meer tijdperken in de geschiede
nis geweest, heel erg, maar toch niet zoo erg
als het onze, waarin de natuur scheen samen
te werken met den menschelijken waanzin
om te vernietigen.
Voorts wijst hij hierop
Herinnert ge u nog het jaar 1812? Op
school immers hebt ge al hooren vertellen
van het Groote Leger (belachelijk klein in
vergelijking met de legers onzer tijden
hetwelk naar Rusland trok, en hoe toen die
vreeselijke winter van het jaar 1812 geko
men is? Welk een eller.de I De terugtocht
van het Groote Leger door de troostelooze
sneeuwsteppen van Rusland, de bruggen
van de Berezina, het spoor van altemaal
bevroren lijken door de Kozakken gevolgd.
Herinnert ge u nog die plaat, voorstel
lende een der resten van die met zulk een
glans uitgetrokken krijgsmacht, nu in lom
pen gehuld, barrevoets of de half bevroren
voeten met stroo omwonden, door de grens
steden trekkend met schuwen blik en hon
ger in al de wezentrekken Man en maag
loopt toe om dót te zien, en een koude ril
ling voelt men bij dat schouwspel door de
leden gaan. En onder die plaats het Duit-
sche rijmpje:
Met man en ros en wagen,
Heeft hen de Heer verslagen.
Van 1709 resten ons gelijke herinneringen.
Herinnert ge u nog het jaar 1709, toen
de trotsche Zonne-koning van Frankrijk,
aan het kleine Nederland, hetwelk hij eens
met nog 3 staten aangevallen had om het
te verscheuren en te verdeeien, de bemid
deling vroeg om uit de ellende van den
rampspoedigen oorlog te geraken, waarin
hij ooit gewikkeld was En het werd een
winter, buiten menschen-heugenis zoo ge
streng, en de vogels vielen dood uit de
lucht.
Het was het jaar waarin een andere ver
overaar, Karei XII van Zweden, met zijn
leger omkwam in de steppen der Ukraine.
En zelfs nog het jaar 1740 haalthij de tra
ditie op.
Na een regenachtigen Decembermaand,
begon het den 4en Januari 1740 te vriezen,
en dat duurde, met een enkele afwisseling,
tot de tweede week in Maart, met het ver
schrikkelijke gevolg, dat van het graan,
maar ook van het gras de wortels bevro
ren waren.
De gevolgen waren bang.
Alleen in de provincie Groningen stier
ven 17.000 sluks vee. Op invoer uit andere
landen van Europa kon men niet rekenen,
omdat ook daar de winter van 't jaar 1740
dezelfde noodlottige gevolgen had, en de
aanvoer uit de landen buiten Europa was
zeer gering door den oorlog tusschen En
geland en Spanje, in welke beide rijken
men tot eiken prijs koren opkocht.
Die dorre lente van dat verschrikkelijke
jaar heeft tot in de maand Juni geduurd.