Zaterdag 8 Februari 1817 31st® Jaargang W, 2256 voor de Zaidiiollandsehe em Zeeuwsche Eilanden. Antirevolutionair Eerste Blad. IN HOCSIGNO VINCES De Alfa en de Omega. OP DEK UITKIJK. „HIT GOUDEN MEKT". I ppriëtair r. c. F. y. fl. lee-Soönen LAND* Eü TUINBOUW. Ibonnementsprija per drie ssaaadeu fe. p. p. SO öeni bij vooruitbetaling. Buitenland bij vooraitbetaling f 4,50 per jaar, ifeonderiijke nummers 5 Gaat. UITGEVERS: W. BOEKHOVEN Zonen, Door de vorst is de post verbinding niet als ge woon en daardoor ontvangen onze lezers buiten Flakkee de Courant niet op tijd. Dit in antwoord op de verschil lende ingekomen berichten over het te laat ontvangen van ons blad. DE UITGEVERS. D)se Coaraat verechgaê altera Woensdag m Zaterdag. BOMMELSDUK. WeS«fe®B later®®®»». S®, ■,;.v5''ïrs»:nitiëS{ 1© Oent per r»g«l «a 8/s a®al' lêetaMl iO pat regel. SïOttkaastltondigiiig ömi pas mgtti es */8 «aal, Wemtmmrs&m es l>ieMStasaffiM«?d3n®®n 50 Gent gas pMatss»^ &r©efc letters en vignetten wsrèeo berekeed sme de pkaterm mte êfe sg eesten .dvari'Sftttë» wsrdes iagewaeht. tot Dinsdag- m Vsgdafmtsrgaa 1© sas. %lfr ««Mkk«*f6 *<w»r de fta-cuM1.*!** ersatsrt* -rsasftiiw* toe ascsnsitfteffli &3éöt**»" De Triniteit of Drieëenheid Gods is een dogma dat door den Antirevolutio nair van harte beleden wordt. Niet al leen voor en in de kerk, maar voor de ganscbe Schepping en He rsehepping van de grootste waarde; van waarde voor de Kerk, voor den Staat, voor de We tenschap en de Kunst; voor alle leven op alle terrein. Want die Drieëenheid leert ons een God kennen, die als Va der schiep, als Zoon verloste en als H. Geest het hart en 't hoofd, d9 ziel en 't lichaam opwekte tot nieuwe daden en feiten der dankbaarheid. Want die Drieeenheid leert ons ver staan de Soevereiniteit Gods in de na tuur en de genade, en in die genade ^zoowel de algemeene als de bijzondere. Immers de Drieeenheid leert ons geen Pantheïstischon God kennen, die met zijn schepsel van eeuwigheid is, was en zijn zal, maar een God die er eerder was dan zijn schepselin wien dat schepsel is, zich beweegt eu leeft, vol gens des Apostels woord, Die Drieeenheid leert ons ook geen Deïstischen God kennen, die wel hoven die schepping staat, maar er zich, na haar wetten en ordeningen vastgesteld te hebben voortaan niets meer van aantrekt. Maar de Drieeenheid leert ons wel een God, die van eeuwigheid isnie mand noodig heeft om Hem te dienen van niemand afhankelijk is, of ooit zal worden. Geen schepsel buiten Hem kan bestaangeen schepsel groeit met Hem op zich ontwikkelend in eeuwige evolu tie; want Hij is, maar een schepsel wordt. Hij is onveranderlijk, maar 't schepsel wisselt en verandert Hij is voor geen inzinking of opheffing vat baar, maar het schepsel zinkt in en staat op. Zoon God is de Vader, die schiep de Zoon, die verlostde Heilige Geest, die wedorbaart; en Soeverein, omd.t ze Een in Wezen bestonden, eer de afgronden geboren waren, niet gelijk tijdig met de stof, maar er vóór; ios van de stof, maar ze scheppend en kne dend tot een aarde en hemelbollen, tot nienschen en dieren en planten, en ze vasthoudend in hun bestaan Daarom ook volgens Jes. 41 4, de Eerste, en met den laatsten, is Hij de zelfde, Maar ook volgens Jes. 43 10 Verstaat, dat Ik dezelfde ben en dat voor Mij geen God geformeerd is en na Mij geen zijn zal. Maar ook volgens Jes. 4812. Ik ben dezelfde, Ik ben de Eerste, ook ben ik de laatste, ook heeft Mijn hand de aarde gegrond en Mijn rechterhand heeft de hemelen met de palm afgemeten; wanneer Ik hen roep. staan ze daar te zamen. Wn God is onze Souverein, de Al machtige, de El-Scharldai. En omdat Hij Soeverein is, is er maar ene Soevereiniteit, Maar ééae. Alle macht, welke ook, daalt van die eeuwige Soevereiniteit af. Wat een koningin is, wat een huisvader is, wat elk mensch is, lieerschende en regeorendeover ieis, 't is al uit Hem afgedaald. Daarom verfoeien we ook de Volks soevereiniteit, die zich durft aanmatigen de absolute macht over en in een Volk en door dat Volk. Daarom verfoeien we de Staatssoe vereiniteit, alsof de staat God ware om in Zijn rechterstoel te gaan zitten. Daarom verfoeien we de brutaliteit van den kapitalist die durft zeggen Mijn geld is miin god alsof dat geld de souvereine macht had om te regee- ren over 't leven der volkeren. Daarom verfoeien we ook de bruta liteit van den proletariër, die durft be weren Mijn vuist en m'n arbeid is mijn god: alsof die vuist en die arbeid de soevereine macht bezaten om te re- geeren over de menschenkinderen. Daarom vertoeien we de wereldsche Wijsheid waar ze als koning in 't rijk der geesten en der materie wil tronen. Neen! èn Volk, èn Staat, èn Kapi taal. èn Arbeid, èn Wijsheid, èn kracht, én kunst: alles, alles onder den Drie eenigen God. Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. God soevereinal 't geschapene dienst baar tot Zijn glorie. God souverein in, den Staatsoeverein in de Kerksoe verein in de School; soeverein in de 't Gezin. En geen probleem is op te lossen dan bij de kennisse Gods, want Hij is de Alfa, de eerste oorzaak, waaruit elk probleem opkomt; uitgangspunt en be gin verborgen diepte, waaruit alles opweltschuilende oorzaak, waaruit alles voortkomt en wordt. En Hij is de laatste de Omega. En tusschen 't Alfa en 't Omega, tusschen dezen eersten en laatsten let ter A en O, liggen de voorletters van alle ding in 't werelddrama. AJfa is den naam van den eersten letter van 't Grieksche ABC. Omega is de naam van den laatsten letter van dat ABC. Tusschen Alfa en Omega liggen al de letters, die de woorden vormen welke gebruikt worden; woorden om alles uit te drukken, /lat 't Leven van Adam af tot in eeuwigheid raakt. Daarom is de Souvereiniteit Gods en die der menschen ingelegd in 't Alfa en eindigt in 't Omega. Hij de Alfa, de Eerste Hij de Omega, de Laatste. En wij na Hemdoor Hem en in Hem Zelfs in de Eeuwigheid. De boer neemt een zeer eigenaardige plaats in ons volksleven in. Hij wordt zeer verschillend beoordeeld. In sommige kringen is het woord zelfs tot een scheldnaam geworden of tenminste tot een woord, dat kleinachtend wordt gebruikt. „Boer!" heet het dan tot hem, die zich onhandig of onwellevend aanstelt in de sa menleving, en wie de gladde steedsche ma nieren zich nog niet precies heeft aange wend, heet „boersch". De „boer" zit er nog in; zegt men dan. Onbillijk .Ja, tot op zekere hoogte. De „boer" draagt in dit opzicht nog altijd de gevolgen van het isolement, waarin eeuwen lang het platteland heeft verkeerd en als zooiets eenmaal in de volkstaal en in de volksopinie zit vastgeroest, dan krijgt men 't er niet zóó weer uit 1 Hoe vast dit zit, leerden we onlangs nog weer uit een maandschriftje van „Hoenderloo". Men weet, dat daar het Veluwsche ver beter- en opvoedingshuis staat voor verwaar loosde jongens. Daar komen ze vooral uit de achterbuurten der groote steden jongens dus, die zélf aan alle „manieren" maling hebben, ruw als Dajakkers en vaak reeds in allerlei kwaad volleerd. Hals! fi&estaiir&nS Gedempte BoereimteSger 634, tMrem nabij de Hoofdstee®, -»- DINERS 80 cent en hooge?. LOGIES MET ONTBIJT f 1.25, f 1.50 en f 1.75 Tel. No. 1532 Aanbevelend, door ieder aanbevolen adre», Toch werkt ook bij hèn de antipathie van den stedeling tegenover den „boer".1 In een lezenswaard opstel over 't geven van bijnamen, waarin zulke jongens inata- tors zijn, lees ik o. m.„Boeren kunnen de jongens over 't algemeen niet best uitstaan hun verachting kent geen grenzen, 't Zijn „kevers", „grasnegers" of „boerenkarheng- sten", om van minder mooie namen niet te spreken. Sinds eeuwen is dit al zoo. Gaat men na de letterkunde van de 16e en 17e eeuw, dan maakt men haast oveiai dezelfde minachting voor den „boer". Hij is ongemanierd, zit vol gluiperige streken, schraapt, liegt en bedot, gaat nooit recht door zee enz. enz. Voor de herder uit Arcadië en andere my thologische of vóór-historische wezens, had de dichter vaak alle respect, maar de Hol- land^che klei-, turf- of zandboer fi done 1 En nóg is dit veelszins zoo. De „boer" of het „boertje" is een welkom clement op de „moppen"-pagina,in voordracht, samenspraak of tooneeispeï, wie van zijn klandisie leven moet, schenkt men hem op marktdag graag 'n kop koffie en geeft er 'n dikke snee koek bij, zelfs is een boeren dochter, die er warmpjes in zit, aisburgerbiuid lang niet altijd te versmaden "maar 't slot van alles is voor velen dan toch maar: 'n Boer blijft altijd 'n bóér! Ja, gelukkig, zeg ik op mijn beurt. En hij mag daar trotsch op zijn, in den goeden zin van dit woord. Ik ken geen hopeloozer en belachelijker pogen, dar. dat van een rasechten boer, die zich als 'n fijne m'neer, 'n dandy, ja als 'n gentleman wil voordoen. Dat is je zuiverste narrerij 1 Laat de boer 'n bóér blijven wat volstrekt niet zeggen wil, dat-ie „boersch" moet zijn. Trouwens, als de boeren uit de dagen onzer vaderen hun nageslacht eens konden zien, zouden ze vreemd opkijken! De tijden zijn zoo héél anders. Ook de meest achterlandsche zandboer ziet tegenwoordig wat van de wer.dd. De trein stuift door zijn veldende tram rolt langs zijn straatwegen. Vele zandpaden van voorheen zijn verhard en waar geen ver voermiddel rijdt, daar trapt hij uren ver weg op zijn fiets, die meer en meer de koets van den kleinen man wordt, gelijk de geit zijn koe is. Wat een verschil met voorheen 1 Toen geen wegen, geen vervoermiddel,— met kar en paard zijn producten naar de naaste marktplaats brengen, verder kwam de boer niet. Toen ook geen dienstplicht, geen militie- leger, geen mobilisatie, niets daarvan 1 En nu zeg ik allerminst, dat deze menig- vuldiger aanraking met andere levenskringen, voor den boer zonder uifzondering een voor deel is geweest, neen 1 bij die „ontbol stering" gaan, helaas 1 niet zelden ook groote stukken eener goede kern verloren méar! laten we óók erkennen, dat de boer in die „goede, oude tijd" soms een rare schaats rijden kon 1 Als ik dat zoo es lees in de kluchten van die eeuwen, óf als ik bij oudheidkundigen de beschrijving naga van 't boerenleven uit dien tijd, óf een „boerenkermis" bezongen zie, óf op prenten en schilderijen het bóeren- milieu uit die voorbijgegane eeuwen bestu deer hoor eens, dan wensch ik voor onzen boerenstand den „goeden, ouden tijd" niet terug. Daar is, met vroeger vergeleken, veel ver anderd en dit proces is nog in vollen gang. Onze handel, onze visscherij enz. zijn in dikke boeken beschrevenik wou dat er eens iemand opstond als prof. Quack, onlangs overleden, de bekwame historievorscher en socialisten-beschrijver en dat die „iemand" dan eens een standaardwerk schreef, op de hoogte van den tegenwoordigen tijd, over de geschiedenis van ons platteland en den Ne- derlandschen boerenstand. 't Zou de studie dubbel loonenl En als dan onze Maatschappijen van Land bouw e. d. g. lichamen de uitgave finantiëel mogelijk maakten, dan zou hiermee bepaald in een leemte zijn voorzien. Mits de beschrijving alzijdig ware. Wie meerit met den boerenstand te hebben afgerekend, als hij het land, het vee, de paarden en de gewassen, de hofstede en den hooiberg, de zeden en de gewoonten beschre ven heeft, is een zuivere materialist. Hij vergeet ten stotte 't voornaamste De ziel van den boer en ik wou 'k ben nu toch aan 't wenschen dat we van onze Vrije Universiteit 0. m. een3 dissertaties kre gen over 't zieleleven en de geestesstroo- mingen onder onze plattelandsbevolking, waar zich het eigenaardig nationale karakter van een volk altijd zuiverder openbaart dan in het min of meer kosmopoiietische leven der groote stad. Veel interessants zou men dan zien. Blijken zou dan, stel ik me zoo voor, hoe ook ni de „invoering" van het christendom, 't Germaansche paganisme nog eeuwen lang heeft voortgeleefd onder christelijke vormen en hoe het eerst langzamerhand als zwaar prolijs onder de stralen van de zonne der Gerechtigheid is weggesmolten al zijn naar men zegtde laatste over blijfselen er nóg niet overal van verdre- nen al kregen ze vaak nieuwen aangroei onder den verhittenden adem van 't ongeloof in al zijn vormen. Doch daarnaast zou weer blijken, hoe de Geest des Heeren soms diep ploegde onder de eenvoudige plattelanders, waarvan er Gode zij dank! aile eeuwen door velen in vindens- tijd met ootmoet smeekend gekomen zijn tot den Troon der Genade. Blijken zou, hoe groote invloed het mys tieke reveii der 14e en 15e eeuw ook onder onze boerenbevolking had, vooral ook als voorbereiding tot de Kerkhervorming. Maar ook weerhoe onverstand, 't booze vleeseh en aardsche begeerlijkheden, alles onder schijn van godsvrucht vermomd, dwe pers kweekten, zooals ir. 't begin der 16e eeuw, toen de boeren big' duizenden zich aansloten bij 't Anabaptisme en mee naar Munster togen om er zoogenaamd het Rijk van Sion weder op te richten. De kerkhervorming ën de boerenstand Wat zou ook dét weer een dankbaar veld zijn voor historische onderzoekingen Blijken zou, hoe stiefmoederlijk de hoog mogende regenten onzer aloude Republiek het platteland en de boerenstand ook in gees telijk opzicht bedeelden. Hoe werd vaak het onderwfjs veronacht zaamd, waar het maér den „dommen boer" gold 1 Wat werden niet vaak de plattelands-uit hoeken voor dominees, die men kwijt wilde zijn als verbanningsplaats en strafkolonie gebruikt En 't platteland lag aan de ketting. De heeren in stad en staat hadden 't bijna alles voor 't zeggen voor den „boer" waren ze met de minste kosten geholpen De 19e eeuw bracht verandering! En zonder ook maar iets te kort te willen doen aan de maatschappelijke en oeconomi- sche factoren, die den boerenstand hielpen opheffen,, moeten wij vooral vollen nadruk leggen ook op de geestelijke factoren, die medewerkten. Die vooral komen er hierbij in aanmerking. De kerkelijke strijd, die zich openbaarde in afscheiding en doleantiede schoolstrijd, die om het kind werd gevoerd en de poli tieke strijd, die 't welzijn van het gansche land tot inzet heeft. Wat heeft deze drievoudige strijd niet veel verandering ten goede gebracht 1 't Ging daarbij om de kerk, om het school kind en om het vaderland en die zware strijd dwóng den boer want, eigenaardig! op jt platteland wordt die strijd vaak het felst gevoerdtot nadenken, onderzoeken, zicli- rekenschap-geven straks tot organiseeren, tot vereenigen, tot beheeren en regeeren waardoor hij soms op maatschappelijk gebied mêe de vruchten heeft geplukt van dezen geestelijken strijd. Véél is veranderd maar dit bleefde „boer" heeft nog steeds in den regel de pu blieke opinie niet mee. Zeker 'n eigenaardig verschijnsel. Waarop ik nader terugkom. UITKIJK. Wat brengt een Koe op Een antwoord op de vraag, hoeveel de veeboer zuiver per koe in een vol jaar ver dient, is met juistheid niet gemakkelijk te geven. Toch moet iedere veehouder voor zich terinaastebij die vraag kunnen beantwoorden. Houdt hij goed boek, dan kan zijn boekhou ding hem ook in sraat stellen het belasting ormulier naar behooren in te vullen en be hoeft hij een te grooten aanslag niet te vree zen. Het boekhouden wordt dan ook om die reden voor den boer meer en meer eisch. Maar de meesten doen er niet aaneenig onderricht is in deze veelal gewenscht. Daar om moeten de landbouworganisaties de cur sussen in boekhouden op het platteland zooveel mogelijk bevorderen. Maar ook de veehouder, die niet boek houdt, dient eenig houvast te hebben, als hij voor de vraag gesteld wordtwat is uw op brengst per koe? Want zeker is het, dat sommige belastinginspecteurs in deze zeer mistasten, vaak tot groote schade van den boer, die geen afdoende bewijzen kun nende bijbrengen te zwaar wordt aange slagen. Het blijkt uit besprekingen met de belasting-ambtenaren, dat tot grondslag voor de bepaling van het inkomen een winst van f 200,— en hooger pefr koe wordt genomen. Zoodat volgens die basis een veehouder met 20 koeien van deze alleen een inkomen zou genieten van vier duizend gulden (zegge f 4000,—). „Had ik ze maar!" zal menigeen denken. In „De Boerenstand" van 12 Jan. wordtin het hoofdartikel een berekening gemaakt, die aan vele veehouders eenigen steun kan geven. Men kan ze niet zoo overnemen, maar naar eigen voedering, zuivelopbrer.gst en verdere omstandigheden wijzigen en zoo noodig cor- rigeeren. De schrijver neemt een koe van 400 K.G., die gedurende den melktijd 3600 K.G. melk geeft: niet verkeerd niet waar? 't Beest gaat 1 Mei naar de wei en komt 1 Dec. zeker niet te vroeg weer opstal. Gerekend wordt, dat tot 1 Dec. genoeg gras in de wei is, zoodat niet behoeft bijge- voederd te worden. De koe is er een uit een koppel van een pachtboer, die f 80,— per H.A. pacht moet betalen. Wat zijn nu de kosten Voor bemesting van een 1h H.A. (van een middelmatige wei noodig voor één koebeest), voorts voor onderhoud der wei, melken, het onderhoud van een hit, kannen, melkgereedschap en wagen, stel f 33,— nl. behalve den door het dier geleverde mest f 20,—, voor super (gerekend is 250 K.G. a f 8,—), voor meiken gedurende 7 maandeH f iO,voor het verder genoemde slechts f 3,-. De voederkosten zijn per dag de volgende 10 K.G. hooi f 0,40 10 K.G. mangels 0,10 I totaal 1 K.G. sesam 0,23 i f 1,07 2 K.G. mais 0,34 1 Die voedering geeft een rantsoen, bevat tende 12 K.G. droge stof, 1,05 K.G. verteer baar eiwit, 0,21 K.G. vet en ruim 5 K.G. zetmeelwaarde en voldoet dus juist aan de behoefte van een koe van 400 K.G. met een melkgift van pl.m. 18 K.G. per dag. In de 5 stalmaanden beloopen de voeder- kosten 150 maal f 1,07 is f 160,50. In totaal zijn dus de kosten met inbegrip van f 40,— pacht of weidegeldf 160,50 en f 33,— en f 40,- is f 233,—. Nu gaan we de opbrengst in cijfers brengen f 250,— aan kaas, f 8,— v. e. kalf, I samen f 60,— aan boter f 342,—. f 24,— aan wei Genomen is de kaasprijs, zooals die onge veer was in den zomer van 1916; 54 cent per Vj R-G. De wei is éénmaal afgeschept, als varkensvoer kon zi] daarom nog op een waarde van cent per K.G gerekend wor den. De boteropbrengst had wat hooger kun nen zijn, doch dan verminderde de waarde der wei. In 't voorjaar krijgt men voor een nuchter kalf misschien meer dan f8.maar aan het kalven is ook groote risico, verbon den. Niet alleen het kalf, maar ook de moe der kan verloren gaan. Wie 14 van de 20 kalveren in 't leven houdt, boert zeker niet ongelukkig: f 8.— is derhalve ruim genoeg. Zetten we nu de kosten of uitgaven onder de ontvangsten, dan krijgen we: f 342 f 233.50 f 108.50 als netto winst. Pardon dat is niet zoo. Die f 108.50 is geen zuivere opbrengst, want er is niets gerekend voor de belasting, voor brand- en veeverzekering, voor slijtage van melkgereedschap. Evenmin iets, zegge niets voor den arbeid, die de melkverzorging de boter en kaasbereiding vereischt. Een dienstbode voor dien arbeid vordert met kost en inwoning in 7 maanden zeker f 300.—, dat is per koe f 15. De schrijver van het artikel rekent echter slechts f 12.50 en dan nog wel met inbegrip van stremsel, kleursel brandstof enz. Blijft f 96.—. In de periode 1915/16 bracht weliswaar een koe meer op omdat het veevoeder goedkooper (leesmin der duur) was doch daardoor kon toch geen netto winst van f 210.— gemaakt worden, zooals enkele inspecteurs berekenden. Vol gens bovengenoemde berekening zou dat per Koe f 60 kunnen schelen over 150dagen. Men houdt dan een zuivere opbrengst van f 156.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1917 | | pagina 1