Zaterdag 27 Januari 1D17. I s I 318te Jaargang N®. 2254, voor de Zaidholland^che em Zcciwschc Eilanden. rerzaden II m Antirevolutionair Orgaan Eerste Blad. lil IN HOC SIGN O VINCES IPLAA.T eeSSger ring i 1 m» lilt, lo. 6 ikering „liKT GOUDEN. HEMT", 1 propriêtair R. C. F. i d. LEE-Moonen OP OEI UITKIJK. PEINEKRASSEI. tï I Klaverzaden, BBEL, W, BOEKHOVEN Zonen, ndifk. f 1,25, 1.50 en 1.75 Tel. No. 1532 Aanbevelend, itó MPPPiP androllen Weiland ■e Tanden 1 van Hef- )n 60tan- schte Ho- n Ketting 1 en meer goten Ket- et gewone ïgelaschte ;en. gzageggen inden. Ket- et Mesvor- voor 1 en 2 enz. gevenals d Zaaima- k de Vlas- en, Granen, Wiedma- met Rolge- en. on te Goes. H8BBnMB9HKn ereed liggen en roegtijdig in te jerue en Hop- an alle soorten 11189 moeten komen ïgeeringen dezer nt iedere zaad» e gewone jaar- indien er onder er moest teleur» aansporen, zoo nog geene ont gaand uwe be- heid geeft, koo- den, zijn thans nr., OLTGENSPLAAT D'ïïö Courant verscfegnt eiken Woensdag en Sate&g. Abonnementsprijs per drie maaadea ie. p. p. BO Cent by vooruitbetaling Buitenland bij voorsitbeteling ƒ4,50 per jaar. afzonderlijke natmnaera 5 Cent UITGEVERS: SOMMELSBUK. ■VeBeï®®» I*tems«wcUBL M®. "v. *dvert6Btiën 10 Ooaï par ï#gel en s/?i naai. Reclames S© per regel, Bffiekaankendiging 5 damt per regel en */a maal. Menstaamvragen sn MenatasuMeiingen 8© Cent per plaatsing. Groot® letters en vignetten worden hemkemd naar d© plaatsruimte die sis fesslsiMi. iir:-w<w»t1Syt worde»'.i ingewaiabt tot Oiwada^- en Vrijde,gaaerffan iG aar. ,48#* «8BJ8%.8kr-«s wo«»r «8** *&*-«8«k«-ase* ea*«»<prr t«r ar *ie*.se«ien «.«as® «Se tilare** 10657 tarafeewoleja i«5sw«ade::a inboedels enz. 9741 9835 ^Proletariërs aller Landen, vereenigt u*, zoo riep Marx zijn volk toe, ziende de verwoestingen, die in zijn oog 't Kapitalistische stelsel in de gemeenschap aanrichtte, 't Kapitalistische stelsel was de oorzaak, dat zooveel miliioenen man nen, vrouwen en kinderen op 't altaar van Mammon werden geslacht. Die on getoomde Concurrentie, dat elkaar slag op slag willen afmakendat kostte in Zgple fabrieken aan kinderen en vrouwen, •aan jongelingen en jongedochters, aan knapen en grijsaards een geestelijken en stoffelijken ondergaan; ziel en lichaam der arbeiders en arbeidsters ging dood in stof en smook. En tegenover die Ka pitalistische, dat uitmergelen van den werkman: dat Valsche Vrijheids begrip der oude Liberale School waarin de patroon de vrijheid had om alleen te heerschen en zijn arbeider den plicht ontving een werkslaaf, een stuk ma chine te zijn tegenover de Con- currentiegeest van 't almachtig kapitaal roept of riep hij, de geweldige der vo rige Eeuw, zijn volgelingen op om te plaatsen zijn Communistisch, zijn Socia list -Stelsel, d.i. de rijken weg, de Ka pitalist als individu weg; de fabriek als privaat bezit weg; de grond als private eigendom weg; alles weg wat ^vct individu bozat maar om alles terug *-Jê geven aan de Gemeenschapallen voor een, in plaats van één Voor allen. We gaan op dit Kapitalistisch Stel sel, noch op 'tjjSocialistische inwe la ten 't vóór en tegen nu, in dit artikel, rusten maar wijzen op die Organisatie als de kracht van hunne kracht, hoe wel door den Oorlog vreeselijk geha vend, en in beginsel vermorzeld, waar Kapitaal en Arbeid samen op 't slag veld worstelen. Organisatie is de kracht en 't macht woord van 't Kapitaalen niet anders dan organisatie is de kracht en de macht van den werkman, Boerenbon den, uitstekendmaar ook arbeiders organisaties! Patroonsbonden, uitste kend maar ook Vakvereenigingèn en Vakbonden. Organisatie in Verzekerings wezen, in Pensioenfondsen, Ziekenfond sen, Begrafenisfondsen, Goöperatie in allerlei, in Fokvereenigingen, en Aan koop van zaai en mestartikelen. Orga nisatie in 't Staatswezen door Kiesver enigingen. in de School door onder wijzers afdeelingen, in de geldwereld door Banken en Kantoren. En is niet de Kerk één reusachtige organisatie Is 't niet de1 Staat zelf Niet evenzoo de Maatschappij Ook met 't Gezin. Maar 't principium aller organisatie is van Eeuwigheid, en door de Schep ping ingedragen in de wereld der men- schenkinderen. _Er is één God: één in Wezen en drie in Personen, zoo luidt 's Christens belijdenis. Ziedaar 't grondbeginsel van alle organisatie; de eerste, de hoogste, een heilige, waarbij geen ontbinding denkbaar is. Daarom spreekt men zoo terecht van de Goddelijke Huishoudingwaarin die Organisatie zich van binnen en naar buiten openbaart; van binnen, zooals men dit ih de Theologie aanvaardt, als mblijvende dadennaar buiten, in de wereld der Schepping en Herschepping a's uitgaande daden Die Goddelijke Huishouding is van binnen Vader en gegenereerde Zoon en H G., van Vader en Zoon uitgaand. Naar buiten is die Huishouding God de Schepper; Zoon de Verlosser en H. Geest de Heiligmaker. Verder mogen we hier in dit politiek artikel niet over spreken. Vast staat in elk geval de Organisatie Gods, de Huishouding van de Goddelijke Familie, zooals 't ook al eens is uitgedrukt. En ieder Christgeloovige begrijpt die uit drukkingen. Maar als nu de Heilige Organisatie er is, dan heeft ze ons wat te zeggen. Dat voorbeeld is er niet voor niemen dal. Daar heeft elke Organisatie zich naar te richten. Daar ligt een idee in, dat alle organisatoren moeten henade ren, al is dat uit de verte. De Goddelijke organisatie is 't te doen om volledig uit te schitteren; en ze kan pas volledig als God naar bui ten treden, als ze een Drieëenheid is, want dap is er de Gedachte, het Woord en de Daad. God de Vaderde idee. God de Zoon: het woord. God de H. Geest: de daad. En alles gericht op één doelde eere der heilige organisatie, de welvaart der Schepping en de za ligheid van den uitverkorene. Zoo nu ook moet er in elke organi satie zijn: een gedachte, die 't doel en de middelen bevat; een woord,dat dat doel vertolkt; en de personen, die 't doel trachten te hereiken. Bij God een Goddelijk doel; bij den mensch, als instrument in de hand Gods, éen menschelijk doel, dat echter in 't woord Gods door Hem zelf is aan gewezen. Dat op God en de heerlijk heid der schepping merken moet. Organiseert u! Sluit aan! Stelt vast de politieke gedachte, waarvan ge uit gaat, d.i. Antirevolutionair. d.i. Chris telijk Historiseh, di. altijd tot politieke reformatie bereid naar do tijdsomstan digheden het eischen. Geen versteening, maar voortdurende politieke reformatie en restauratie of herstelling. Dan als ge de politieke gedachte vast hebt, met de propaganda begon nen om tot uw gedachte anderen te lokkendus ontstaat uw kiesvereeni- ging en propaganda club. Dan als ge uw mannetjes hebt be zielt met uw politieke gedachte, met uw politiek deel dan de daad de politieke actie door de Ledenverga deringen, door de algemeene vergade ringen, door Partijdagen, en vooral, ja vooral! door de Pers. Ziezoo! dan is er Gedachte-Woord en Daad, En zooals God de Heere in Zijn eeuwigen Raad zijn besluiten ge maakt heeft, zoo, al is dat op onein dige verte bij ons, zoo ook is er in uw politieke organisatie een raad, een plan, een bestek, en dat is voor u: handhaving van de antirev politiek en verkiezing van antirev Raadsleden, Statenleden, Kamerleden, Commissiele den voor de Openb. Schoolregenten voor een gesticht. Overal moet onze organisatie tusschen en in kruipen overal gedachte, overal woord, overal daad. Luie anti's zijn geen anti's, maar zoeken gedachten en verlangen naar éen Daad V Oostenrijksch-Hongaarsch Roodboek. Voor ons ugt t O. H. R .odboek. bevat tende de diplomatieke bescheiden betreffende de betrekkingen van Oostenrijk-Hongarije tot R >emenie. gedurende den tijd van 22 Juli 1914 tot 27 Augs. 1916 hoewel op de laatste bladzijde, bladi. 195 een tele gram staat mt Stokholm, dat gedateerd is 23 Sept. 1916. tlwteï f&eMSMarsMBf Gedewpte Bosrensteijter Ö3A, ©SS fflrso: bb Mi de Hoofdutea®, ÏS©4l©S*d«»a. DINERS 60 cast en hooger, LOGIES MET ONTBIJT liet 4ed©r adres. ■rnjsmmsmmmsssmi Droeve eerste bladzijden 1 Graaf Beich- to'd telegrafeert uit Weenen. op 22 Juli 1914 aan Ottokar graaf Cternin: «Ik ver zoek Usve Excellentie, aan Z. M, dea Ko- nir g streng vertrouwelijk mede te deel.en, dat de gênant te Belgrado opdracht gekre gen heeft om aan de Servische Regeering op Donderdag 23 Juli. namiddag een nota te overhandigen, waarin van haar geeircht wordt binnen 48 uren een aantal eischen aan te nemen Ea daarna op 26 Juli we?r een telegram: Weenen 26 Juli 1914 Servie heeft d« door oss gestelde eiaehnn geweigerd, Wp hebben derhalve de diplomatieke betrek kingen met dat Land verbroken. Verbroken En met dat woord begon Europa te «taan in lichter laaie tot op den huldigen dag. Verbroken Maar wie oprecht nu 't woord »heeleu«, ♦herstellen* uit? Want om dat woord is 't toch elleeniglijk te doen. 't Schijnt, dat na Duitschlands aanbod tot ihealea* de Entente met blindheid geslagen wordt. Woest en wreedaardig xal 't einde zijn ala geen Hoogere Macht intreedt. Die de volken en monarchen tot staan dringt en dwingt. 't Is een O, H. Roodboek, Serajewo be gon mei moord ea Serajewo is niet meer. Rood zijn de alles blakerende oorlogsvlam men. Rood is 't b'osd de? miliioenen, ge vloeid door Sevajewo's schuld. Wanneer ral 't groen der Hoop Europa's smart in blijheid gaan verkeeren? Wachter, wat is er van den nacht? In onze nieuwere Nederlandsehe letterkunde in die „na' 80", neemt Louis Couperus onge twijfeld een eigen en niet onbelangrijke plaats in. Over zijn rangnommer kan verschil zijn. Niet over zijn recht op een plaats in de rij I De critiek moge vat hebben op zijn werk; het soms niet ten onrechte noemen luchtig en vluchtig en inhoudarm, Couperus zal de eerste zijn, die haar gelijk geeft. Naar eigen bekentenis toch is zijn doel slechts „zijn lezers wat te verstrooien" en dat wel „met ijdele woorden een kleurige gedachten, aan zeepbellen gelijk". Hij maakte zelf, zijn werk besprekende, gewag van de „wufte ui tingen zijner vluchtige pen en luchtige ziel." Zijn werk eischt geen studie-uur. 't Kan aan de theethafel gelezen worden, d.w.z. begrepen, gevat en nagedacht. Maar woordkunstenaar is hij wel. De vorm is bij hem uitermate verzorgd, soms zelfs wordt die vorm ietwat aanstellerij om niet te zeggen bespottelijk, zooals men uit zijn mines en gestes, wanneer hij voor de room van ons mondain stadspubliek zijn werk voorleest, wel merken kan. Maar dit alles neemt niet weg, dat niemand hem een plaats ontzeggen zal in de rij d.r tachtigers, die onze taal met groote curiosi teit hebben gebruikt bij hun werk, dat door zijn schoonen vorm het oog en ziel behoort. Wie zijn taal mint kan zich aan die beko ring niet onttrekken. En ik weet bij mezelf, hoe ik een dertig jaar terug, beu van de taaie kost veler brave schrijveren, moe van de holle rhetorika van gelauwerde poëten en zat van 't gepenter aan wat men destijds en nog wel! „taal en stijl oefeningen" dorst noemen, te gast ging aan een werk als „Majesteit", toen dit op den weg mijner studie lag. Sinds verloor ik hem uit het oog. Van zijn later werk zag ik zoo nu en dan eens iets in, meer niet. Maar als ik nu, een kwarteeuw later, mij zelf onderzoek en afvraag wat indruk dat werk in mijn ziel heeft achtergelaten, dan is het eigenaardig dat hetgeen mij tóén het sterkst trof, ja geestdriftig maakte en dat geldt nu niet slechts zijn werk, maar ook veel dat in dien tijd uitkwam en na den eersten feilen tegenstand stormenderhand hart, krant en tijdschrift veroverde dat van de schoon- heid-der-vormen, van hef spelend betitelen der meesterhand en het marmer onzer taal, zéér weinig mij is bijgebleven. 'n Gansch éndere indruk blééf. Deze n.l. dat een boek als ik zoo straks noemde, zoo geheel gedacht is en ook den lezer brengt in een atmosfeer, waarin een godvreezend gemoed zich niet thuis voelt; waarin de adem hem bemoeilijkt wordt; waarin zoo absoluut buiten-God-om wordt gèleefd, in Wien toch allen zich bewegen en zijn, of ze 't erkennen of niet. Die hoofdindruk bleef mij bij. Dit is het, objectief mij zelf onderzoekende wat mijn ziel het méést vasthield. Het laat zich ook wel verstaan. De vorm is ten slotte niet het wezenlijke, hoezeer we gaarne erkennen dat het ons streven zijn moet, om wat waarlijk schoon is, ook door den schoonsten vorm, dien de kunst er voor vermag te scheppen, ééren moeten. Ik verwerp allerminst de kunst. Maar zij vermag toch,'meen ik, niet méér dan 't geen waarachtig schoon is, óók als zoodanig te doen uitblinken zij kan de idee realiseeren, maar om daarbij een kunstwerk te scheppen is dan toch eerste vereischte, dat de idee zelve „schoon" zij. Of dan alleen een geloovig kunstenaar wer kelijk „kunst" geven kan Dan zou ik geheel voorbij zien hetterrei» der „gemeene gratie". En bovendien de his torie en de werkelijkheid van 't leven als onwraakbare getuigen tegen mij krijgen. Maar wat is nu het geval? Van het Paradijs tot aan de Parousie woedt altijd dóór, wat terecht is genoemd „de we reldhistorische reliekrijg" en in onze dagen doet deze krijg zich met name voor in dién vorm, dat „paganistische invloeden" krachtig werken in onze hedendaagsche, geteisterde maatschappij. Niemand zal dit zeker na wat de laatste tien jaar daar over geschreven is, verkeerd verstaan. Het doelt niet op eenigen persoon, maar op een geestesrichting, op filosofie en wijsbegeerte, op de huidige „levenconst" in welke alle zeer sterke tendenzen werken, die in wezen overeenkomen met wat er leefde en woelde in de paganistische wereld vóór de Christus in het vleesch verscheen. En als ik nu zie, dat in haar geheel genomen, de kunst gebruikt wordt om die tendenzen, die strooming en geestesrich ting, in hoe fijnen, heerlijk-schoonen vorm ook, te doen inwerken op onzen geest, dan acht ik het bewonderen, het zoeken en na jagen van zulk een kunst gevaarlijk voor de ziel des volks. Ik keer nu tot Couperus terug. Want ik verloor hem niet uit het oog en heb juist hem genoemd, omdat hij ons dezer dagen met on-Nederlandsehe openhartigheid een blik gegund heeft in zijn innerlijk-zijn ons zijn levensbeschouwing gaf, de filosofie als ik 'tzoo noemen mag, waarbij zijn ziel voldoening vond. Hij was niet steeds, die hij nu is. In zijn vroegere periode was hij „melan cholisch, het leven had voor hem, als voor een iederzooveel onoplosbare raadselen hij dacht, hij peinsde, hij zocht en het leven bevredigde hem niet. Doch daarin kwam verandering. Hoe hij was, schetst hij zoo: „Ik dacht en ik dacht wel na. Ik dacht over God en godsdienst; ik dacht over den mensch; over natuur en kunst over ziel, zielsverhui zing, voortbestaan en leven hiernamaals Nietwaar, elke menschenziel verstaat dat. Al die vragen en zoovele meer laten zich niet wegdringenmet elkaar vormen zij het groote „levensraadsel", dat elke filosofie op héar wijze tracht op te lossen. Toen kwam echter de ommekeer. Een oogenblik, dat hij naar eigen getuige nis voorgoed dat levensraadsel had op gelost neen, met luchtig gebaar het heeft terzijde geschoven. „Ik geloof, dat ik dag en datum, uur en minuut zou kunnen opgeven", zegt hij. 't Was op een heerlijken lentedag, in Italië én er waren om mij heen bloesemende vrucht- boomen, bloeiende amandelboomen Déar vond hij zijn oplossing Laat ons zien, welke die is. Vooreerst: nooit meer nadenken. Al die lastige vragen laten voor wat zij zijn. En dan voorts: leven, zich laten leven en zich schikken „in dit wereldje". En verder: Laat uw verlangens niet rei ken naar het eindelooze, het goddelijke, naar dat waaruit wij geboren zijn. Dat zijn „on bereikbare schimmen". Schat het leven niet te hoog. Beschouw het als een zonnedag en niet meer. Als een lenteavond En nog weer verder: Laten we niet meer zijn dan pluimpjesIk vind mij een pluimpje en ik ben tevreden. Want een pluimpje kan iets heel moois, luchtigs, liefs, aardigs en vroolijk en levenslustig zijneen pluimpje kan schoonheid zijn Of het dan de moeite waard is .te leven en een pluimpje te zijn Ja, want schoonheid is de moeite waard En ten slottePluk den dag Ja, pluk den dag! Pluk hem alsleen bloem, als een roos en bewonder den dag en ver geet niet op te ademen den geur van den dag, dien ge geplukt hebt Ziedaar Couperus' levenswijsheid. Ik treed nu niet in een critiek. Lees een avond in de „psalmen" en de „brieven" en leg dan de levensbeschouwing van profeten en apostelen tegen déze levensfilosofie inde schaal. Dit slechts wil ik opmerken Déchten de Grieksche en Romeinsche schoon heid-aanbidders niet net zoo? Hebben we ongelijk, ook hier te spreken van „paganis tische factoren" Nu is de kunstenaar één met zijn werk. De ziel van den artiest spreekt uit het gewricht zijner handen. En daarom, hoe schoon van uiterlijk het zij, ook hier is het de „anti-these", die ons eindoordeel bepaalt. UITKIJK. 'n Actueel onderwerp. Waarover veel wordt geschreven, gewre ven, door de Regeering veel tegen wordt ge daan, maar dat niet uit te roeien schijnt, ja, zeer waarschijnlijk niet uitgeroeid kan wor den. De smokkelarij Eerst even 'n citatie. Die boekdeelen spreekt. 'k Haal ze uit „De Beiaard" R.K. Maand schrift. 'n Artikel van de hand van Mr. Van Schaik te Arnhem. Enkele dingen maar, om a niet te ver moeien „Tegen eiken nieuwen overheidsmaatregel moeten nieuwe wapenen van sluwheid en misleiding worden bedacht, na elke ontmas kering gestreefd worden naar handelwijzen en methoden, waarmede met succes kan worden geopereerd. Groote winsten worden gemaakt. En elk die verdient is de aanlei ding, dat er weer zooveel menschen meer de verleiding niet kunnen weerstaan en val len. Ik heb door en door eerzame en brave menschen van voorheen de stelling hooren verdedigen, dat het ten zonde zou zijn tegen over God om thans nu de gelegenheid ge boden wordt, niet zijn fortuin te maken. (Ik cursiveer. K.)* Verder luidt het: „Het droevigst is echter, dat deze harts tocht de vrouw in massa heeft meegesleept De vrouw, de verpersoonlijking van de deugd bestemd om het jonge geslacht in alles wat edel is en goed op te voeden en te leiden, zij gaat thans voor in 't plegen van het kwaad. Bij honderden zijn de meisjes het begrip van eer en fatsoen kwijt. En waar zij vaak haar avontuurlijk en heimelijk bedi(jf te samen met mannen van allerlei gading, bij avond en ontij uitvoeren, behoef ik niet te wijzen op het zedenbederf in engerenzin hetwelk daaruit weder voortvloeit." Zoo gaat het artikel verder. En hoe verder men leest, hoe meer men gaat inzien, dat de toestanden alles bedroe vend zijn. Men moet aan de grensstreken, zoowel in het Zuiden als Oosten van ons land vertoe ven, om te weten, hoe het gesteld is met die smokkelarij. Eerst wil ik een algemeen verkeerd begrip uit den weg ruimen. Vele menschen heb ik gesproken, die smok kelarij bestempelen met den naamdiefstal. Het is echter verre van dat. Wat is diefstal Als ik iemands eigendom neem, zonder te betalen. Maar met smokke larij is dit niet het geval. De smokkelwaar wordt gekocht en met woekerwinst verkocht. Dat is al. Nu is met woekerwinst verkoopen af te keuren. Maar opzichzeif is er niets te gen. D'r is niet één wet, voorzoover ik weet die dat belet. Maar nu komt er iets anders bij. De regeering acht het noodig, dat de uitvoer van vele artikelen wordt verboden, omdat we anders zelf te kort kregen en de prijzen onrustbarend zouden stijgen. Daarom verbiedt de Regeering, die, laten we dat niet vergeten, want dat is het voornaamste, ze telt bij de Gratie GodsZij vaardigt wetten uit en die wetten hebben wij te gehoorza men. Buitengewone omstandigheden, nl. ge wetensbezwaren, godsdienstvervolgingen na tuurlijk uitgezonderd. Anders zou men mij voor de voeten gaan werpen het feit, dat in wi i; BP f!I - af J*;l

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1917 | | pagina 1