Tweede Blad. lie Oorlog. Zaterdag 19 Augustus 1910. No. 2208 Twee Bladen Voorne m Pitten. LAND- EN TUINBOUW. UIT DE PERS. BUITENLAND. Reclames EVIededeeiSngen. Dit nimmer bestaat tut Het doet ons genoegen te mogen mel den dat het aantal nieuwe lezers, dat uit Voorne en Putten xich dexe week opgaf, ons niet teleurstelde. Tientallen gaven xich indeloopderweek als abonnè op. Verblijdend xeker, doch wij xijn daarmee niet klaar. Minstens bij iederen >Anti< vragen we toe gang. Al wat rechts heet op Voorne en Put ten moet ons blad even als dit op Flak- bee is, als huisvriend niet gaarne willen missen. Dat dan de aanstaande week wat het aantal nieuwe lexers betreft de verle- dene verre in de schaduw stelle! 1 Sept begint het nieuwe kwartaal en worden de nog in deie maand verschijnen de nummers gratis gegeven. De Administratie. Concert op Zondag te Oostvoorne. In het Hotel »Ons genoegencafé-res taurant te Oostvoorne, xal a.s. Zondag een concert gegeven worden door de Rott. Mao nenaangvereeniging »Zang enVriendschap«. In den tuin van 36 uur. Entree 10 cents. Zoo luidt die sombere advertentie in de Brielsche Courant. Dat men op Oostvoorne veel aandurft op den dag des Heeren is wijd en xijd bekend, 't Dorp is berucht geworden. Daar houdt men kinderfeesten, waar de kinderen xich >dolc amuseeren; daar komen kinderen om het uit te schateren* vanwege poppenkast en goochelkunst.als ie maar betalen. Voor een kwartje eersten rang en een dubbeltje den tweeden, kunnenxexich»dol maken van de lol. Om de centen der kin deren is het te doen. En xoo ook op a.s. Zondag, 't Is om de dubbeltjes. »Ons ge noegen* heet dat café; ja, ja, maar eerst je centen! En voor dat dubbeltje lokt men dat volkje naar zang en lol op 's Heeren dag I Maar heeft de Kerk dan in dat dorp allen invloed op de leden verloren. Kan ds. Pol dervaart dat voor zijn God verantwoorden, dat het er daar in xijn gemeente xoo naar toe gaat. Hij is modern, xegt men. Maar xijn col lega, de moderne dr. Haverkamp heeft het eens xoo roerend schoon geschreven: O Godwat is de mensch, dat Gij xijner gedenkt! Als dit in ons gewekt wordt, dan naderen wij die volkomen stemming, die heel ons innerlijk leven in bewegiDg brengt en tot xijn recht doet komen. Dan bedroeven we ons over onse herhaalde lijk terugkeerende xwakheden over ons misdadig toegeven aan allerlei xinnelijke neigingen en we voelen ons geroepen en geprikkeld tot xelfbestrijding en xelfbeheer- sching. Opstaan uit het graf onzer xonde, om in nieuwheid van zedelijk leven te wandelen dat werdt nu onxe leus en onze lust. Straks onze strijd en onze xegepraal. Eerst dan zal de Zondag voor ons godsdienstige rustdag wezen, als hij dat in ons werkt en ons daartoe roept en kracht geeft. De eerste dag der week moet voor den Christen telkens de eerste dag worden van een nieuw en hopger leven. Verstaat ge die taal, moderne menschen van Oostvoorne! 't Is een moderne schrijver, die uw *gelooft deelt, maar uw »werken< op den {Zondag U in het gexicht slingert! Is dat het .nieuwe" en „hooger leven" dat telkens en telkens op Gods dag de concerten voor een dubbeltje entree van 3-46 uur voor Jan Rap en xijn maat toe gankelijk xijn Als dr. Haverkamp u zag, u hoordehij xou xich schamen, dat xijn geloofsgenooten dat nieuwe en hooger leven niet zochten. Waarom geen zelfbeheersching Waarom geen zelf bestrijding Be Zondag is de dag van rust. Van af zondering. Van heiliging. Weg er mee, met dat concertgedoe Maar met dr. Haverkamp gezocht naar •nieuw en hooger leven. En dit, xegt onze Bijbel, is het nieuw en hooger leven, dat ie U kennén, O God en Christus, dien Hij gexonden heeft. Die Christus alleen geeft dat hoogere leven, want in Zijne gemeenschap is rust der ziel. Fonds voor den Landbouw. (Slot.) We eindigden ons vorig artikel met de rae- dèdeeling van het Soeverein Besluit van 7 Maart 1814, waarbij een jaarlijksche heffing werd voorgeschreven, welker opbrengst uit sluitend zou worden bestemd voor den land bouw. - Na de vereenlging met België werd bij de Wet van 6 Jan. 1816 aan de reeds in de Noor delijke provinciën werkende bepaling rechts kracht gegeven voor het geheele Rijk, en wel gedurende de jaren 1816 tot en met 1820. In deze Wet werd, in afwijking van het Souve- rein Besluit van 1814, bepaald, dat-schade vergoeding zou worden verleend „voor het verlies van zoodanige beesten als waarvoor belasting wordt opgebracht en tot het vinden van verdere kosten, die, volgens reeds be staande of verder te emaneeren (uitgaande) wetten, tot stuiting van runderpest, of andere veeziekten, of ook ter bevordering van vee teelt en landbouw vereischt worden." Deze bepaling heeft, zooals blijkt, tot mis bruik aanleiding gegeven. Uit het Fonds werden mede de onkosten van de Commissiën van Landbouw, zooals er in iedere provincie een zou zijn (Besluit van 28 Juni 1818), en de in 1819 te Utrecht opgerichte veeartsenijschool, bekostigd. De runderpest van 1814 was door afma king en vergoeding van een betrekkelijk ge ring aantal runderen gestuit. De daarbij uit betaalde schadevergoedingen hadden niet meer dan f 35.000 bedragen- De volgende jaren was het land van deze ziekte verschoond gebleven. In 1818 en 1819 werden niettemin belangrijke sommen uitgekeerd als vergoe ding voor op last afgemaakt vee, welke be dragen ook over eenige vroegere jaren liepen. In 1821 en 1826 werd de heffing der be lasting telkens wederom voor vijf jaren ver zekerd, in het laatste jaar werd zij voor run deren en paarden tot op de helft verminderd, terwijl zij voor schapen kwam te vervallen. In 1830 bezat het fonds een bedrag van f 4.419.300 aan percents inschrijvingen op het Grootboek der Nationale Schuld. Sinds 1830 werd geen belasting ten behoeve van het Fonds voor den Landbouw meer ge heven. Niettemin bleef het kapitaal van Het Fonds tot in 1838 toenemen, toen het bij een nominaal bedrag van f 4.957.000 nan 2'/2 percents inschrijvingen op het Grootboek zijn hoogtepunt bereikte. De regeering week aanvankelijk niet af van de door haar gevolgde gedragslijn inzake de schadeloosstelling voor het verlies van vee. Sinds 1833 vertoonde zich de longziekte in Nederland, en daar de bestrijding te wen- schen overliet, breidde ze zich uit. In 1837 woedde de ziekte bijzonder hevig. Men over stelpte de Regeering met verzoekschriften om onderstand uit het Fonds voor den Landbouw, terwijl ook Kamerleden er op aandrongen, dat in den nood der getroffen veehouders zou worden voorzien. De Regeering zwichtte voor dien aandrang én bij K. B. van 13 Augustus 1837, werd be paald, dat aan de veehouders, welke tenge volge van de longziekte rundvee hadden ver loren Of vóór 1 Januari 1838 zouden verlie zen, te dier zake uit het Fonds van den land bouw een vergoeding zou worden verleend, en wel van een derde der geschatte waarde, en in geen geval meer dan f 30 ber beest. Deze maatregel werd ook in 1838 en 1839 toegepast. In verband met de groote uitga ven, welke in den laatsten tijd uit het Fonds waren gedaan, meende de Regeering de be lasting opnieuw te moeten invoeren, en wel tot een bedrag, zooals tot 1825 geheven was, namelijk 10 cents voor elk rund boven de twee jaar en voor ieder paard boven de drie jaar, alsmede 5 cents voor elk rund of paard beneden dien leeftijd, en bovendien 10 cents voor elk achttal schapen. De termijn van heffing werd op 5 jaar gesteld. In tegenstel ling met de bestaande wet, werd in het wets ontwerp het beginsel opgenomen van ver goeding voor gestorven beesten, zooals dit in de laatste jaren met betrekking tot de longziekte toepassing had gevonden. Hier werd het terrein van de veeverzeke ring betreden, hetwelk het fonds naar den ondergang zou voeren. Als maximum ver goeding voor een rund werd f 25 gesteld. Dit wetsontwerp werd met enkele wijzigin gen in de Tweede en Eerste Kamer aange nomen en werd 30 Mei 1840 tot wet verhe ven, de heffing voor de schapen gewijzigd in 10 cents voor 10 schapen. Nog in 1840 bleek hét Fonds niet in staat te zijn uit zijn inkomsten te voorzien in de aanzienlijke uitgaven, welke de schadever goedingen voor aan buitengewone ziekten gestorven vee vergden; zoodat in 1840 en 1842 tot verkoop van kapitaal moest wor den overgegaan. In 1842 werd bij de wet vastgesteld, dat geen vergoeding voor ge storven vee meer zou worden gegeven, maar alleen voor uiterlijke bekleedselen. Den ver deren achteruitgang van het Fonds heeft deze wet gedurende de volgende 5 jaren niet kunnen voorkomen. Dit werd mede ver oorzaakt door het afschrijven van inschrij vingen op het Grootboek ten behoeve van België, als gevolg van het tractaat van 5 November 1842. De in 1845 door de Regeering gedane voorstellen om het fonds om te zetten in een veefonds tegen alle besmettelijke vee ziekten, met behoud van de belasting, uit welk Fonds mede de kosten der veeartsenij school, de tractementen enz. der veeartsen, en de uitgaven ter bevordering der veefok kerij bestreden zouden worden, werden door de Tweede Kamer verworpen. Na 1844 is de belasting niet meer geheven, wel vinden we later hier en daar nog een soortgelijke provinciale heffing. De Commissiën van Landbouw, in welker onkosten mede in 1845 niet voorzien was, werden, aangezien zij langzamerhand overbodig waren gewor den tengevolge van de oprichting van on derscheidene landbouwmaatschappijen, bij K. B. van 7 Jan. 1851, opgeheven. Onze militairen. Meer dan twee jaren zijn onze mannen uit hun huisgezin weggerukt en hebben hun ie- ven in kazernes en barakken moeten slijten. Dat zulks zedelijke achteruithang bijna nood wendig in zich sluit, spreekt haast vanzelf. Niet voor degenen, die staal in hun bloed hebben en voor ons heilig beginsel uitkomen maar voor de zwakkeren, die meer om de gunst der meerderen, dan om Godes gunst bedelen. En van zoo weinig dier meerderen kan gezegd worden, wat in Hand. 10 1 en 2 staat: godzalig en godvreezend. Een en kele kerkt nog wel, en gaat soms ook met de christenen mee, maar „godzalig en god vreezend" heet nu te kras. Daarom was het een levensteeken toen we dezer dagen in „Onze Banier" de volgende toespraak van kapitein Havelaar lazen, toen hij in 't fort den krijgseed afnam „Waar het ons als Nederlanders past met verwondering in 't hart, God Almachtig te danken, dat ons vaderland tot nu toe van den geesel van den oorlog bleef ge spaard, voegt het ons als soldaten om niet alleen een open oog te hebben voor al den gruwel en ellende, welkedeze met zich brengt, maar ook en wel zeer in 't bijzon der vooral die dappere en zelfopofferende daden, welke dagelijks worden verricht. Zeer zeker, door alle eeuwen heeft de oor log de lagere hartstochten gemakkelijk tot uiting gebracht; het zoogenaamde dierlij ke in den mensch vindt dan een onbegrensde gelegenheid om zich in onmenschelijke da den te uiten, maar daartegenover staan, Gode zij (dank, daden van moed, zelfver zaking, naastenliefde en vaderlandsliefde, welke wij, soldaten, slechts met bewonde ring en jaloerschheid kunnen gadeslaan. Daden welke tot navolging prikkelen moe ten en prikkelen zullen, indien ook ons land in dezen wereldkrijg wordt meege sleurd. Dan en ook dan alleen zal aan u, evenals aan ons allen, de volle beteekenis duidelijk worden van het„Trouw aan de Koningin, gehoorzaam aan de wetten en onderwerping aan de krijgstucht." Dan zal van u gevergd worden een trouw ,aan de Koningin tot in den doode, een gehoorzaamheid aan de wetten en een onderwerping aan de krijgstucht, niet naar den letter, maar naar den geest. Dan zult gij te geven hebben, met alle energie, die in u is, het bestewaartoe gij bij machte zift. Dan zuit gij te geven hebben met vol komen zelfverzaking uzelf, niet half maar geheel in't belang van en als voorbeeld van uw ondergeschikten, uzelven voor uw com mandant, uzelven voor koningin en vader land. Dat alles hebt ge in dezen stond plechtig beloofd onder het aanroepen van dehulpe van God 'Almachtig. Moge Hij, zonder Wiens hulp ook gij niets vermoogt u daar toe kracht verleenen. En zal ook Nederland met een rein ge weten en vaste hand, mocht het zijn onder biddend opzien tot God, naar het zwaard moeten grijpen, laat dan ook in u die hei lige snaar mogen trillen, welke alleen ge trouw maakt tot in den dood." Hoe droef steekt bij dit kloeke woord de daad der vrijzinnigen af (waartoe, jammer genoeg, vooraanstaande mannen onder ons hun medewerking verleenen) wanneer ze aan onze soldaten allerlei ontspanning in heile ger aanbieden.J De „Nieuwe Prov. Gron. Ci." zegt hiervan „Eerst was Speenhof de man, de solda- tenvriend bij uitnemendheid. Toen, nog er ger, werden Amsterdamsche militairen ge bracht naar een vertooning van het fraaie gezelschap Nap de la Mar, een vertooning die geen eerbaar man mag willen zien. De commandant kwam echter op het tooneel om een der dames tot bëlooning te kussen Nog weer waren bij een spel op het sta dion in 's lands hoofdstad artisten als doodgravers verkleed, een spel smet den dood, jdie zoo ontzettend woedt onder de Europeesche jongelingschap. Maar het ergst ging|het in Tilburg, waar soldaten zich in vrouwengewaad staken en zwangere vrouwen voorstelden. Die het schunnigst zich gedroeg kreeg den prijs. Het is moeilqk over zulks te spreken en te schrijven. En toch mag fhet niet ver zwegen worden. Wij waren dan ook de heer Scheurer dankbaar toen hij in de Ka mer op laatstgenoemde vertooning wees en er zijn verontwaardiging over uitsprak. Wij anti-revolutionairen zullen het onze ministers, vooral in zaken, die onze ver dediging raken, niet gauw lastig maken als zij toonen 't met de weerbaarheid van ons volk ernstig te meenen. Maar het is en blijft een ernstige grief onder ons tegen den huidigen Minister van Oorlog, dat hij niet krachtiger optreedt tegen al zulke vertooningen, die de kracht van ons leger schaden en voor vele jonge mannen ten valstrik worde." De geschiedenis van dezen grooten we reldoorlog zal het bewijzen, hoeveel kwaad de onzedelijkheid heeft gedaan aan de kracht der groote legers. „Wie een leger sterk, een volk weerbaar wil houden, zoo vervolgt het blad, moet in de eerste plaats letten op het moreel van de weermacht en er is niets, idat de moreele kracht meer schaadt dan de on zedelijkheid. Nog afgezien dus van de schrikkelijkheid van de zonde der onzede lijkheid moesten alle Nederlanders het er over eens zijn, dat met alle kracht behoort te worden gewaakt tegen alles wat lichaam en ziel van onze mannen er, zonen belaagt en een rein leven kan schaden. Hoe grooter laksheid wij echter in deze zaak moeten constateeren bij de verant woordelijke mannen, des te luider moet ons protest klinken Steeds protesteeren zij onze gedragslijn. Het protest van den heer Scheurer tegen het gebeurde heeft nu weer dit gevolg gehad, dat de Minister het zich ver steken in vrouwenkleeren heeft verboden. Dat is nog wel geen rechtstreeksche afkeu ring van het gebeurde, maar er ligt wel een zijdelingsch verwijt in." Neem daar nu nog bij den strijd, die nog steeds aanhoudt, om voor onze gemobili seerde, die Zaterdags naar huis mogen, den daarop volgenden Zondag vrij te krijgen, om terugkeer op Maandagmorgen eerst mogelijk te maken let er op dat het vloeken van officieren en minderen nog bij lange niet uitgebannen is dat het oprichten van Chr. Militaire Te huizen nog wordt geweigerd, en het is geen wonder, dat velen met ons vreezen voor de kracht van zoo'n leger, zoo ons land ook in dezen wereldkrijg werd meegesleurd. Wij zuilen niet eer gerust kunnen zijn, voor de Gustaaf- en Cromwellgeest in ons leger is. DE TOESTAND. Toch raken de Oostenrijkers wel wat in de knelschreven wij bij een vorig oyerzicht. En het wQrdt nog maar steeds be waarheid. De Entente heeft wel niet de macht ge vonden om Duitschland ten onder te brengen zooals ze zich voorstelde, maar dan toch wel een middel om Duitschland's hulp te be nauwen. Duitschland wordt „vastgehouden" op twee fronten, dus die kan Oostenrijk niet de be hulpzame hand bieden, en onderwijl vallen Russen en Italianen op de Donau-monarchie aan, die bijkans onder het gewicht der sla gen wankelt. Ze de Oostenrijkers zijn reeds op 2 plaatsen bezweken, en wel is de toestand nog niet zóó, dat er berekening valt te ma ken. Maar dat de toestand voor O.-H. ern stig is, is zeker. Wij zullen in het kort aangeven hoe de situatie zich nu ontwikkeld heeft en vragen allereerst eenige oogenblikken aandacht voor het Isonzo-front. Zooajs onze lezers uit vorige beschouwin gen weten, was Görz de poort van Triest. Zij was als met grendelen gesloten en vijftien maanden hebben de Italianen er menschenkracht en kanonnen geweld op be proefd, duizenden en nog eens duizenden manschappén zijn er'geofferd, maar alles was tevergeefs. Nu is, door een verrassenden, werkelijk schitterend uitgevoerden aanval die poort opengeloopen, de grendels zijn verbroken en het italiaansche leger betrad zegevierend de geduchte stelling. Heusch niet door eigen kracht alleen. Wanneer de Russen niet tijdig Galicië hadden bedreigd met enorme overmacht, zou den de Italianen geen kans hebben gekregen, maar stond Oostenrijk nu waarschijnlijk voor Venetië eri had het Italiaansche leger zich voor een catastrophe geplaatst gezien. Het Oostenrijkache Alphenfront is geducht verzwakt door troepenzendingen naar Galicie en dit juist maakt de toestand voor Oosten rijk daar zoo hoogst gevaarlijk. De Italianen hebben nu de geheele vlakte van Doberdo bezet en een gedeelte van het Karstplateau tot de Vallonebeek. De Oostenrijkers, die aanvankelijk in wan orde terugtrokken, lieten een sterke achter hoede op de hoogte van Debeli en op de hoogte 121 ten O. van Monfalcone achter. Ten O. van Görz bieden de Oostenrijkers krachtigen weerstand op de sterk verschanste tweede linie van den Monte San Gabriele, Monte San Danielo, Monte San Marco en op den Canno Celo ten O. van de Vertojbiz- beek. Indien de Oostenrijkers zóódanig door hun nederlaag zijn geschokt of daarvóór door het verzwakken van hun strijdkrachten ten bate van het front in Galicië zóó gering in aantal zijn, dat verderen weerstand van eenigen duur uitgesloten is, loopen de Italianen met geforceerde marschen door naar Triest en zal die belangrijke stad en oorlogshaven weldra in hun bezit zijn. Ten N.O. van Görz liggen sterke heuvel- stellingen zij waren blijkbaar van tevoren als tweede weerstandslinie ingericht en zij konden tijdig worden bezet. Het zijn de even genoemde Monte Santo, Gabriële, Dani- cle, Marco. De weg Görz—San Bassa wordt daardoor afgesloten. De hier geschetste stelling heeft echter verschillende zwakke plaatsen. Wordt b.v. de positie aan de Valonebeek geforceerd, dan zijn de stellingen op den Z.W. rand van het Karstplateau waardeloos, omdat zij in den rug worden genomen. En zoo zijn er meer te noemen. Wij moe ten, om over de sterkte der Oostenrijkers te kunnen oordeelen, nog eenig geduld oefenen. Momenteel doen zij op hooger gelegen frontdeelen heftige tegenaanvallen, om den vijand af te leiden. Maar als Codorna zich sterk genoeg gevoelt, zet hij tusschen Görz en Montfalcone door. Italië wil Oostenrijk nu eenmaal van de zee verdringen en daarom is de slag aan de Isonzo vah zooveel beteekenis. Op het Oostfront geen' belangrijke gebeur tenissen, doch het is minstens voor Oosten rijk daar even erg als op het Zuidfront, al is 't dat het met de Duitschers samen het vijan delijke front in de Karpathen terugduwd. Daar is de volle zwaarte van het Russische rhil- lioenenleger op de Oostenrijkers gevallen, dat op dat oogenblik maar ettelijke honderddui zenden sterk was. Tot nogtoe echter weten ze daar den vijand weer staande te houden. Ook het Westfront onderging geen wijzi gingen van beteekenis. De aanvallen der bond- genooten blijven daar nog pteeds voortduren. Doch betrekkelijk zonder gevolg. Over de gevechten aan het Sommefront schrijft majoor Morath in het Berl. Tageblaft Op 1 Juli begon de infanterieaanval van het versche, zeer sterke leger van generaal Haig. Thans zijn e; anderhalve maand ver- loopen en de groote poging tot doorbraak der Etigelschen is uitgeloopen op een heen en weer golvenden positiestrijd. Deze uitslag bevredigt de legerbesturen der geallieerden in geenen deele en als op bevel trachten de Engelschen den stilstand van het offensief verklaarbaar ie maken. Zoo schreef de Mor- ningpost een dag of tien geleden„Al mel den de officieele berichten der laatste dagen geen grooten vooruitgang, toch mag men niet aannemen dat wij door den vijand worden tegenhouden of dat wij een politiek van wer keloosheid volgen." Waarheid en onwaarheid zijn hier dooreengemengd. Werkeloos zijn de Engelschen niet geweest. De aanvallen op de gevechtsterreinen langs den belangrijken weg Albert—Bapaume waren op 12, 13 en 15 Au gustus met grooten druk ingezet. Het gelukte den Engelschen echter niet hun front in noord- ooslelijke en oostelijke richting uit te brei- den- Sedert de eerste Engelsche aanval tot staan kwam, hebben wij ongeveer dezelfde linie behouden en het is misleidend wanneer de Londensche berichten beweren, dat de groote tweede Duitsche linie zou zijn geno men. Deze linie is ongeveer gelegen op het front Grandcoult—Courcelette—Martinpuich- Guillemont en aangezien wij veeltijd hadden om ons op de komende gebeurtenissen voor te bereiden, hebben wij langs en achter deze linie meer dan één versterkt front; zoodat thans na 45 dagen de Engelschen precies voor hetzelfde werk staan als bij het begin, maar met dit onderscheid, dat het groote Britsche leger zware verliezen heeft geleden en dat tallooze tegenaanvallen zijn innerlijke kracht tot op zijn grondvesten hebben geschokt. De Franschen i3 het niet beter gegaan hun in de laatste dagen tusschen Maurepas en Hem ondernomen aanvallen zijn zonder succes gebleven, ten koste van talrijke offers. Ook deze tegenstander heeft ondanks zijn dapperheid, zijn doelden straatweg Péronne- Bapaume niet bereikt. Derhalve is de toestand van evenwicht hersteld en het stoute plan van den Engel schen legeraanvoerder om onze doorbraak tusschen Tarnow en Gorlice na te doen mis lukt, want wat ook moge gebeuren en hoe vaak de Engelschen hun divisies laten storm- loopen, wij mogen niet vergeten, dat gind- scbe doorbraak zich na weinige dagen tot een groote veldslag ontwikkelde, terwijl de Engelsche doorbraakpoging in anderhalve maand nog geen ruimte heeft kunnen Vin den om ztch te ontwikkelen. Het is tot op zekere hoogte gelukt om den stérken djruk op de Franschen bij Verdun te verlichten, maar de slag aan de Somme heeft ons opk daar niet achterwaarts doen gaan. 20 cent per Regel. VERSPREIDE BERICHTEN. De Frankf. Ztg. maakt melding van om vangrijke Russische troepenverplaatsingen, die van het Riga-front naar Sarny per spoor en vandaar te voet naar de Stochod gaan. Ook in de streek van het Nobel-meer zijn aanzienlijke versterkingen aangekomen. Blijk baar is het Russische opperbevel van plan er alles op te zetten om Pinsk en Köwel te nemen. Schipper D- v. d. Boon, van den logger Wilhelmina IV KW. 148, maakte bij aankomst Dinsdagmiddag te IJmuiden melding van een nieuwen duikbootaanval op Engelsche treiters waaromtrent nog niets door andere vaartui gen is gerapporteerd. De logger was des avonds omstreeks 6 uur van den 4en Juli geheel alleen visschende op 57» 20' N.B. en 1° 56' O.L. en had den ganschen dag twee grijze Duitsche duikbooten tot gezel schap gehad. Uit het Zuid-Zuidwesten, vertelde deschipper,naderden langzaam drie visschende Engelsche treilers en nog voor wij er op be dacht waren werden de treilers door de duik booten hevig beschoten. De treiiers vluchten in Westelijke richting, achtervolgd door de duikbooten. Een derde duikboot kwam uit Zuidelijke richting aanzetten en begon aan de beschieting deel te nemen. Ruim een uur later zagen we een geweldige rookzuil opstijgen in de richting van een der vluchtende treilers, die hoogstwaarschijnlijk in brand geschoten is. Van de andere heb ben we niets kunnen hooren of zien. Een n-eisje uit den omtrek van Tiel, die de laatste acht maanden als apothekeres in Duitschland werkzaam was, schrijft aan de Nieuwe Tielsche Courant o. m. het volgendé (we hebben in de tekst een aantal Duitsche woorden vertaald) In deze acht maanden heb ik wel eënigs- zins een idee gekregen van den ekonomischen toestand. Natuurlijk moet heel zuinig met de verschillende dingen worden omgesprongen en 't is waar, het vetgebrek laat zich soms duchtig voelen, maar ik kan werkelijk zeg gen, dat ik in dezen tijd geen honger geleden heb. 't Was weieens minder lekker bereid, door 't vetgebrek, dan in ons Holland, maar over het algemeen smaakte het goed en kreeg' ik genoeg. Duitschland is er op uit, zich zoo veel mogelijk zelf te voeden, niet meer af hankelijk behoeven te zijn van andere landen. Groote stukken land, die vroeger niet ge bruikt werden, worden thans met koren én aardappelen bebouwd. Ook het volkskarakter en den volksgeest heb ik in dezen tijd een beetje leeren'kennen. En ik moet zeggen zulk een volk dwingt bewondering af. De kracht, waarmee ze te genslagen verdragen, is bewonderenswaar dig Ik was verbaasd over het groote aantal jonge mannen, dat men nog overal ziet. Wel ziet men meer dan in vredestijd dames veel met elkaar uitgaan, maar toch vallen de ve le jonge mannen op. Ik geloof, dat Duitsch land nog een enorme reserve heeft. Men kan zich niet voorstellen, dat, als men die vele, vele millioenen ziet, die nog in garnizoen lig gen, dat er toch al zoo vele millioenen té velde zijn en ach al zoo hèèl veel gesneu veld. Gewonden ziet men veel. De meesten dra gen hun lot met gelatenheid, spotten zelf met hun afgeschoten ledematen maken on der elkaar grappen over hun kapotte vlerken. Onder elkaar echter. Wanneer een gezonde zinspeelt op hun invaliditeit, hen b.v. wil be klagen, voelen ze zich diep gegriefd en tot tranen bewogen. Ik geloof, dat de stumpers dan hun ongeluk dubbel voelen. Zooveel mo gelijk zorgt de staat er voor, dat deze „Kriegs- beschadigten nog een betrekking krijgen. Ik heb verscheiden eenarmigen gezien bij de spoor als wisselwachter enz. ik heb heel veel gewonden gesproken, die terugverlangden naar den tijd, toen ze nog in de loopgraven lagen, en zich weer ver heugen op hun herstel om zoo gauw moge lijk terug gezonden te worden naar het front. Dit zijn meest jongelieden, die zoo praten. Bij de oudere landstormers, familie-vaders is dit anders. Bij hen is de Begeisterung na tuurlijk niet zoo groot. Ze zijn blijde, dat ze levend, al is het dan ook met een afgescho ten arm of been, teruggekeerd zijn bij vrouw en kinderen In het gebied, waar ik werkte, waren veel krijgsgevangenen. In alle takken van indus trie worden ze gebruikt en verdienen er een behoorlijk dagloon mee. Deze gevangenen worden prachtig behan deld In het plaatsje, waar ik woonde (Rijnland) waren eenige duizenden gevange nen en Zondags, als er niet gewerkt behoef de te worden, trokken ze onder geleide van eenige wachtmeesters er op uit en maakten groote wandelingen in den omtrek. Ik heb zelfs gezien in andere plaatsen (Duisburg e.a.) dat ze geheel zonder geleide wandelden en evenveel vrijheid genoten als bij ons de geïnterneerden. De stemming onder de ge vangenen is dan ook zèèr goed. Als men Zondagsavonds voorbij hun kamp wandelt, hoort men vroolijk gezang en muziek. Ook de voeding van hen is goed. De bur gerbevolking vooral de mijnwerkers mopperen zelfs en zeggen, dat de gevan genen het beter hebben dan zijkrijgsgevan genen krijgen nog geregeld vleesch, terwijl dat voor de anderen weieens te wenschen overlaat. De omgang tusschen wachtmeesters en gevangenen is ook heel gemoedelijk, ik wil daar een klein staaltje van vertellen. Eenigen tijd geleden kwam bij mij een wachtmeester met een gevangen Franschman (de gevangenen mogen zelf, onder geleide,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1916 | | pagina 3