Tweede Blad.
lie Oorlog.
Zaterdag 19 Augustus 1910. No. 2208
Twee Bladen
Voorne m Pitten.
LAND- EN TUINBOUW.
UIT DE PERS.
BUITENLAND.
Reclames EVIededeeiSngen.
Dit nimmer bestaat tut
Het doet ons genoegen te mogen mel
den dat het aantal nieuwe lezers, dat uit
Voorne en Putten xich dexe week opgaf,
ons niet teleurstelde.
Tientallen gaven xich indeloopderweek
als abonnè op.
Verblijdend xeker, doch wij xijn daarmee
niet klaar.
Minstens bij iederen >Anti< vragen we toe
gang.
Al wat rechts heet op Voorne en Put
ten moet ons blad even als dit op Flak-
bee is, als huisvriend niet gaarne willen
missen.
Dat dan de aanstaande week wat het
aantal nieuwe lexers betreft de verle-
dene verre in de schaduw stelle!
1 Sept begint het nieuwe kwartaal en
worden de nog in deie maand verschijnen
de nummers gratis gegeven.
De Administratie.
Concert op Zondag te Oostvoorne.
In het Hotel »Ons genoegencafé-res
taurant te Oostvoorne, xal a.s. Zondag een
concert gegeven worden door de Rott. Mao
nenaangvereeniging »Zang enVriendschap«.
In den tuin van 36 uur. Entree 10 cents.
Zoo luidt die sombere advertentie in de
Brielsche Courant.
Dat men op Oostvoorne veel aandurft op
den dag des Heeren is wijd en xijd bekend,
't Dorp is berucht geworden. Daar houdt
men kinderfeesten, waar de kinderen xich
>dolc amuseeren; daar komen kinderen om
het uit te schateren* vanwege poppenkast
en goochelkunst.als ie maar betalen.
Voor een kwartje eersten rang en een
dubbeltje den tweeden, kunnenxexich»dol
maken van de lol. Om de centen der kin
deren is het te doen. En xoo ook op a.s.
Zondag, 't Is om de dubbeltjes. »Ons ge
noegen* heet dat café; ja, ja, maar eerst
je centen!
En voor dat dubbeltje lokt men dat volkje
naar zang en lol op 's Heeren dag I
Maar heeft de Kerk dan in dat dorp allen
invloed op de leden verloren. Kan ds. Pol
dervaart dat voor zijn God verantwoorden,
dat het er daar in xijn gemeente xoo naar
toe gaat.
Hij is modern, xegt men. Maar xijn col
lega, de moderne dr. Haverkamp heeft het
eens xoo roerend schoon geschreven:
O Godwat is de mensch, dat Gij xijner
gedenkt! Als dit in ons gewekt wordt,
dan naderen wij die volkomen stemming,
die heel ons innerlijk leven in bewegiDg
brengt en tot xijn recht doet komen. Dan
bedroeven we ons over onse herhaalde
lijk terugkeerende xwakheden over ons
misdadig toegeven aan allerlei xinnelijke
neigingen en we voelen ons geroepen en
geprikkeld tot xelfbestrijding en xelfbeheer-
sching. Opstaan uit het graf onzer xonde,
om in nieuwheid van zedelijk leven te
wandelen dat werdt nu onxe leus en
onze lust. Straks onze strijd en onze
xegepraal.
Eerst dan zal de Zondag voor ons
godsdienstige rustdag wezen, als hij dat
in ons werkt en ons daartoe roept en
kracht geeft. De eerste dag der week moet
voor den Christen telkens de eerste dag
worden van een nieuw en hopger leven.
Verstaat ge die taal, moderne menschen
van Oostvoorne! 't Is een moderne schrijver,
die uw *gelooft deelt, maar uw »werken<
op den {Zondag U in het gexicht slingert!
Is dat het .nieuwe" en „hooger leven"
dat telkens en telkens op Gods dag de
concerten voor een dubbeltje entree van
3-46 uur voor Jan Rap en xijn maat toe
gankelijk xijn
Als dr. Haverkamp u zag, u hoordehij
xou xich schamen, dat xijn geloofsgenooten
dat nieuwe en hooger leven niet zochten.
Waarom geen zelfbeheersching Waarom
geen zelf bestrijding
Be Zondag is de dag van rust. Van af
zondering. Van heiliging.
Weg er mee, met dat concertgedoe
Maar met dr. Haverkamp gezocht naar
•nieuw en hooger leven.
En dit, xegt onze Bijbel, is het nieuw
en hooger leven, dat ie U kennén, O God
en Christus, dien Hij gexonden heeft.
Die Christus alleen geeft dat hoogere leven,
want in Zijne gemeenschap is rust der ziel.
Fonds voor den Landbouw.
(Slot.)
We eindigden ons vorig artikel met de rae-
dèdeeling van het Soeverein Besluit van 7
Maart 1814, waarbij een jaarlijksche heffing
werd voorgeschreven, welker opbrengst uit
sluitend zou worden bestemd voor den land
bouw. -
Na de vereenlging met België werd bij de
Wet van 6 Jan. 1816 aan de reeds in de Noor
delijke provinciën werkende bepaling rechts
kracht gegeven voor het geheele Rijk, en wel
gedurende de jaren 1816 tot en met 1820. In
deze Wet werd, in afwijking van het Souve-
rein Besluit van 1814, bepaald, dat-schade
vergoeding zou worden verleend „voor het
verlies van zoodanige beesten als waarvoor
belasting wordt opgebracht en tot het vinden
van verdere kosten, die, volgens reeds be
staande of verder te emaneeren (uitgaande)
wetten, tot stuiting van runderpest, of andere
veeziekten, of ook ter bevordering van vee
teelt en landbouw vereischt worden."
Deze bepaling heeft, zooals blijkt, tot mis
bruik aanleiding gegeven.
Uit het Fonds werden mede de onkosten
van de Commissiën van Landbouw, zooals
er in iedere provincie een zou zijn (Besluit
van 28 Juni 1818), en de in 1819 te Utrecht
opgerichte veeartsenijschool, bekostigd.
De runderpest van 1814 was door afma
king en vergoeding van een betrekkelijk ge
ring aantal runderen gestuit. De daarbij uit
betaalde schadevergoedingen hadden niet
meer dan f 35.000 bedragen- De volgende
jaren was het land van deze ziekte verschoond
gebleven. In 1818 en 1819 werden niettemin
belangrijke sommen uitgekeerd als vergoe
ding voor op last afgemaakt vee, welke be
dragen ook over eenige vroegere jaren liepen.
In 1821 en 1826 werd de heffing der be
lasting telkens wederom voor vijf jaren ver
zekerd, in het laatste jaar werd zij voor run
deren en paarden tot op de helft verminderd,
terwijl zij voor schapen kwam te vervallen.
In 1830 bezat het fonds een bedrag van
f 4.419.300 aan percents inschrijvingen
op het Grootboek der Nationale Schuld.
Sinds 1830 werd geen belasting ten behoeve
van het Fonds voor den Landbouw meer ge
heven. Niettemin bleef het kapitaal van Het
Fonds tot in 1838 toenemen, toen het bij
een nominaal bedrag van f 4.957.000 nan 2'/2
percents inschrijvingen op het Grootboek zijn
hoogtepunt bereikte.
De regeering week aanvankelijk niet af van
de door haar gevolgde gedragslijn inzake de
schadeloosstelling voor het verlies van vee.
Sinds 1833 vertoonde zich de longziekte in
Nederland, en daar de bestrijding te wen-
schen overliet, breidde ze zich uit. In 1837
woedde de ziekte bijzonder hevig. Men over
stelpte de Regeering met verzoekschriften om
onderstand uit het Fonds voor den Landbouw,
terwijl ook Kamerleden er op aandrongen,
dat in den nood der getroffen veehouders
zou worden voorzien.
De Regeering zwichtte voor dien aandrang
én bij K. B. van 13 Augustus 1837, werd be
paald, dat aan de veehouders, welke tenge
volge van de longziekte rundvee hadden ver
loren Of vóór 1 Januari 1838 zouden verlie
zen, te dier zake uit het Fonds van den land
bouw een vergoeding zou worden verleend,
en wel van een derde der geschatte waarde,
en in geen geval meer dan f 30 ber beest.
Deze maatregel werd ook in 1838 en 1839
toegepast. In verband met de groote uitga
ven, welke in den laatsten tijd uit het Fonds
waren gedaan, meende de Regeering de be
lasting opnieuw te moeten invoeren, en wel
tot een bedrag, zooals tot 1825 geheven was,
namelijk 10 cents voor elk rund boven de
twee jaar en voor ieder paard boven de drie
jaar, alsmede 5 cents voor elk rund of paard
beneden dien leeftijd, en bovendien 10 cents
voor elk achttal schapen. De termijn van
heffing werd op 5 jaar gesteld. In tegenstel
ling met de bestaande wet, werd in het wets
ontwerp het beginsel opgenomen van ver
goeding voor gestorven beesten, zooals dit
in de laatste jaren met betrekking tot de
longziekte toepassing had gevonden.
Hier werd het terrein van de veeverzeke
ring betreden, hetwelk het fonds naar den
ondergang zou voeren. Als maximum ver
goeding voor een rund werd f 25 gesteld.
Dit wetsontwerp werd met enkele wijzigin
gen in de Tweede en Eerste Kamer aange
nomen en werd 30 Mei 1840 tot wet verhe
ven, de heffing voor de schapen gewijzigd
in 10 cents voor 10 schapen.
Nog in 1840 bleek hét Fonds niet in staat
te zijn uit zijn inkomsten te voorzien in de
aanzienlijke uitgaven, welke de schadever
goedingen voor aan buitengewone ziekten
gestorven vee vergden; zoodat in 1840 en
1842 tot verkoop van kapitaal moest wor
den overgegaan. In 1842 werd bij de wet
vastgesteld, dat geen vergoeding voor ge
storven vee meer zou worden gegeven, maar
alleen voor uiterlijke bekleedselen. Den ver
deren achteruitgang van het Fonds heeft
deze wet gedurende de volgende 5 jaren
niet kunnen voorkomen. Dit werd mede ver
oorzaakt door het afschrijven van inschrij
vingen op het Grootboek ten behoeve van
België, als gevolg van het tractaat van 5
November 1842.
De in 1845 door de Regeering gedane
voorstellen om het fonds om te zetten in
een veefonds tegen alle besmettelijke vee
ziekten, met behoud van de belasting, uit
welk Fonds mede de kosten der veeartsenij
school, de tractementen enz. der veeartsen,
en de uitgaven ter bevordering der veefok
kerij bestreden zouden worden, werden door
de Tweede Kamer verworpen. Na 1844 is
de belasting niet meer geheven, wel vinden
we later hier en daar nog een soortgelijke
provinciale heffing. De Commissiën van
Landbouw, in welker onkosten mede in
1845 niet voorzien was, werden, aangezien
zij langzamerhand overbodig waren gewor
den tengevolge van de oprichting van on
derscheidene landbouwmaatschappijen, bij
K. B. van 7 Jan. 1851, opgeheven.
Onze militairen.
Meer dan twee jaren zijn onze mannen uit
hun huisgezin weggerukt en hebben hun ie-
ven in kazernes en barakken moeten slijten.
Dat zulks zedelijke achteruithang bijna nood
wendig in zich sluit, spreekt haast vanzelf.
Niet voor degenen, die staal in hun bloed
hebben en voor ons heilig beginsel uitkomen
maar voor de zwakkeren, die meer om de
gunst der meerderen, dan om Godes gunst
bedelen. En van zoo weinig dier meerderen
kan gezegd worden, wat in Hand. 10 1 en
2 staat: godzalig en godvreezend. Een en
kele kerkt nog wel, en gaat soms ook met
de christenen mee, maar „godzalig en god
vreezend" heet nu te kras.
Daarom was het een levensteeken toen we
dezer dagen in „Onze Banier" de volgende
toespraak van kapitein Havelaar lazen, toen
hij in 't fort den krijgseed afnam
„Waar het ons als Nederlanders past
met verwondering in 't hart, God Almachtig
te danken, dat ons vaderland tot nu toe
van den geesel van den oorlog bleef ge
spaard, voegt het ons als soldaten om niet
alleen een open oog te hebben voor al den
gruwel en ellende, welkedeze met zich
brengt, maar ook en wel zeer in 't bijzon
der vooral die dappere en zelfopofferende
daden, welke dagelijks worden verricht.
Zeer zeker, door alle eeuwen heeft de oor
log de lagere hartstochten gemakkelijk tot
uiting gebracht; het zoogenaamde dierlij
ke in den mensch vindt dan een onbegrensde
gelegenheid om zich in onmenschelijke da
den te uiten, maar daartegenover staan,
Gode zij (dank, daden van moed, zelfver
zaking, naastenliefde en vaderlandsliefde,
welke wij, soldaten, slechts met bewonde
ring en jaloerschheid kunnen gadeslaan.
Daden welke tot navolging prikkelen moe
ten en prikkelen zullen, indien ook ons
land in dezen wereldkrijg wordt meege
sleurd. Dan en ook dan alleen zal aan u,
evenals aan ons allen, de volle beteekenis
duidelijk worden van het„Trouw aan de
Koningin, gehoorzaam aan de wetten en
onderwerping aan de krijgstucht."
Dan zal van u gevergd worden een
trouw ,aan de Koningin tot in den doode,
een gehoorzaamheid aan de wetten en een
onderwerping aan de krijgstucht, niet naar
den letter, maar naar den geest.
Dan zult gij te geven hebben, met alle
energie, die in u is, het bestewaartoe gij
bij machte zift.
Dan zuit gij te geven hebben met vol
komen zelfverzaking uzelf, niet half maar
geheel in't belang van en als voorbeeld van
uw ondergeschikten, uzelven voor uw com
mandant, uzelven voor koningin en vader
land.
Dat alles hebt ge in dezen stond plechtig
beloofd onder het aanroepen van dehulpe
van God 'Almachtig. Moge Hij, zonder
Wiens hulp ook gij niets vermoogt u daar
toe kracht verleenen.
En zal ook Nederland met een rein ge
weten en vaste hand, mocht het zijn onder
biddend opzien tot God, naar het zwaard
moeten grijpen, laat dan ook in u die hei
lige snaar mogen trillen, welke alleen ge
trouw maakt tot in den dood."
Hoe droef steekt bij dit kloeke woord de
daad der vrijzinnigen af (waartoe, jammer
genoeg, vooraanstaande mannen onder ons
hun medewerking verleenen) wanneer ze aan
onze soldaten allerlei ontspanning in heile
ger aanbieden.J
De „Nieuwe Prov. Gron. Ci." zegt hiervan
„Eerst was Speenhof de man, de solda-
tenvriend bij uitnemendheid. Toen, nog er
ger, werden Amsterdamsche militairen ge
bracht naar een vertooning van het fraaie
gezelschap Nap de la Mar, een vertooning
die geen eerbaar man mag willen zien. De
commandant kwam echter op het tooneel
om een der dames tot bëlooning te kussen
Nog weer waren bij een spel op het sta
dion in 's lands hoofdstad artisten als
doodgravers verkleed, een spel smet den
dood, jdie zoo ontzettend woedt onder de
Europeesche jongelingschap.
Maar het ergst ging|het in Tilburg, waar
soldaten zich in vrouwengewaad staken en
zwangere vrouwen voorstelden. Die het
schunnigst zich gedroeg kreeg den prijs.
Het is moeilqk over zulks te spreken en
te schrijven. En toch mag fhet niet ver
zwegen worden. Wij waren dan ook de
heer Scheurer dankbaar toen hij in de Ka
mer op laatstgenoemde vertooning wees
en er zijn verontwaardiging over uitsprak.
Wij anti-revolutionairen zullen het onze
ministers, vooral in zaken, die onze ver
dediging raken, niet gauw lastig maken
als zij toonen 't met de weerbaarheid
van ons volk ernstig te meenen.
Maar het is en blijft een ernstige grief
onder ons tegen den huidigen Minister
van Oorlog, dat hij niet krachtiger optreedt
tegen al zulke vertooningen, die de kracht
van ons leger schaden en voor vele jonge
mannen ten valstrik worde."
De geschiedenis van dezen grooten we
reldoorlog zal het bewijzen, hoeveel kwaad
de onzedelijkheid heeft gedaan aan de kracht
der groote legers.
„Wie een leger sterk, een volk weerbaar
wil houden, zoo vervolgt het blad, moet
in de eerste plaats letten op het moreel
van de weermacht en er is niets, idat de
moreele kracht meer schaadt dan de on
zedelijkheid. Nog afgezien dus van de
schrikkelijkheid van de zonde der onzede
lijkheid moesten alle Nederlanders het er
over eens zijn, dat met alle kracht behoort
te worden gewaakt tegen alles wat lichaam
en ziel van onze mannen er, zonen belaagt
en een rein leven kan schaden.
Hoe grooter laksheid wij echter in deze
zaak moeten constateeren bij de verant
woordelijke mannen, des te luider moet
ons protest klinken
Steeds protesteeren zij onze gedragslijn.
Het protest van den heer Scheurer tegen
het gebeurde heeft nu weer dit gevolg
gehad, dat de Minister het zich ver
steken in vrouwenkleeren heeft verboden.
Dat is nog wel geen rechtstreeksche afkeu
ring van het gebeurde, maar er ligt wel
een zijdelingsch verwijt in."
Neem daar nu nog bij den strijd, die nog
steeds aanhoudt, om voor onze gemobili
seerde, die Zaterdags naar huis mogen, den
daarop volgenden Zondag vrij te krijgen, om
terugkeer op Maandagmorgen eerst mogelijk
te maken
let er op dat het vloeken van officieren
en minderen nog bij lange niet uitgebannen
is
dat het oprichten van Chr. Militaire Te
huizen nog wordt geweigerd,
en het is geen wonder, dat velen met ons
vreezen voor de kracht van zoo'n leger, zoo
ons land ook in dezen wereldkrijg werd
meegesleurd.
Wij zuilen niet eer gerust kunnen zijn,
voor de Gustaaf- en Cromwellgeest in ons
leger is.
DE TOESTAND.
Toch raken de Oostenrijkers wel wat
in de knelschreven wij bij een vorig
oyerzicht. En het wQrdt nog maar steeds be
waarheid.
De Entente heeft wel niet de macht ge
vonden om Duitschland ten onder te brengen
zooals ze zich voorstelde, maar dan toch wel
een middel om Duitschland's hulp te be
nauwen.
Duitschland wordt „vastgehouden" op twee
fronten, dus die kan Oostenrijk niet de be
hulpzame hand bieden, en onderwijl vallen
Russen en Italianen op de Donau-monarchie
aan, die bijkans onder het gewicht der sla
gen wankelt.
Ze de Oostenrijkers zijn reeds op 2
plaatsen bezweken, en wel is de toestand
nog niet zóó, dat er berekening valt te ma
ken. Maar dat de toestand voor O.-H. ern
stig is, is zeker.
Wij zullen in het kort aangeven hoe de
situatie zich nu ontwikkeld heeft en vragen
allereerst eenige oogenblikken aandacht voor
het Isonzo-front.
Zooajs onze lezers uit vorige beschouwin
gen weten, was Görz de poort van Triest.
Zij was als met grendelen gesloten
en vijftien maanden hebben de Italianen er
menschenkracht en kanonnen geweld op be
proefd, duizenden en nog eens duizenden
manschappén zijn er'geofferd, maar alles was
tevergeefs.
Nu is, door een verrassenden, werkelijk
schitterend uitgevoerden aanval die poort
opengeloopen, de grendels zijn verbroken en
het italiaansche leger betrad zegevierend de
geduchte stelling. Heusch niet door eigen
kracht alleen.
Wanneer de Russen niet tijdig Galicië
hadden bedreigd met enorme overmacht, zou
den de Italianen geen kans hebben gekregen,
maar stond Oostenrijk nu waarschijnlijk voor
Venetië eri had het Italiaansche leger zich
voor een catastrophe geplaatst gezien.
Het Oostenrijkache Alphenfront is geducht
verzwakt door troepenzendingen naar Galicie
en dit juist maakt de toestand voor Oosten
rijk daar zoo hoogst gevaarlijk.
De Italianen hebben nu de geheele vlakte
van Doberdo bezet en een gedeelte van het
Karstplateau tot de Vallonebeek.
De Oostenrijkers, die aanvankelijk in wan
orde terugtrokken, lieten een sterke achter
hoede op de hoogte van Debeli en op de
hoogte 121 ten O. van Monfalcone achter.
Ten O. van Görz bieden de Oostenrijkers
krachtigen weerstand op de sterk verschanste
tweede linie van den Monte San Gabriele,
Monte San Danielo, Monte San Marco en
op den Canno Celo ten O. van de Vertojbiz-
beek.
Indien de Oostenrijkers zóódanig door hun
nederlaag zijn geschokt of daarvóór door het
verzwakken van hun strijdkrachten ten bate
van het front in Galicië zóó gering in aantal
zijn, dat verderen weerstand van eenigen
duur uitgesloten is, loopen de Italianen met
geforceerde marschen door naar Triest en
zal die belangrijke stad en oorlogshaven
weldra in hun bezit zijn.
Ten N.O. van Görz liggen sterke heuvel-
stellingen zij waren blijkbaar van tevoren
als tweede weerstandslinie ingericht en zij
konden tijdig worden bezet. Het zijn de
even genoemde Monte Santo, Gabriële, Dani-
cle, Marco. De weg Görz—San Bassa wordt
daardoor afgesloten.
De hier geschetste stelling heeft echter
verschillende zwakke plaatsen.
Wordt b.v. de positie aan de Valonebeek
geforceerd, dan zijn de stellingen op den
Z.W. rand van het Karstplateau waardeloos,
omdat zij in den rug worden genomen.
En zoo zijn er meer te noemen. Wij moe
ten, om over de sterkte der Oostenrijkers te
kunnen oordeelen, nog eenig geduld oefenen.
Momenteel doen zij op hooger gelegen
frontdeelen heftige tegenaanvallen, om den
vijand af te leiden. Maar als Codorna zich
sterk genoeg gevoelt, zet hij tusschen Görz
en Montfalcone door.
Italië wil Oostenrijk nu eenmaal van de
zee verdringen en daarom is de slag aan de
Isonzo vah zooveel beteekenis.
Op het Oostfront geen' belangrijke gebeur
tenissen, doch het is minstens voor Oosten
rijk daar even erg als op het Zuidfront, al is
't dat het met de Duitschers samen het vijan
delijke front in de Karpathen terugduwd. Daar
is de volle zwaarte van het Russische rhil-
lioenenleger op de Oostenrijkers gevallen, dat
op dat oogenblik maar ettelijke honderddui
zenden sterk was. Tot nogtoe echter weten
ze daar den vijand weer staande te houden.
Ook het Westfront onderging geen wijzi
gingen van beteekenis. De aanvallen der bond-
genooten blijven daar nog pteeds voortduren.
Doch betrekkelijk zonder gevolg.
Over de gevechten aan het Sommefront
schrijft majoor Morath in het Berl. Tageblaft
Op 1 Juli begon de infanterieaanval van
het versche, zeer sterke leger van generaal
Haig. Thans zijn e; anderhalve maand ver-
loopen en de groote poging tot doorbraak
der Etigelschen is uitgeloopen op een heen
en weer golvenden positiestrijd. Deze uitslag
bevredigt de legerbesturen der geallieerden
in geenen deele en als op bevel trachten de
Engelschen den stilstand van het offensief
verklaarbaar ie maken. Zoo schreef de Mor-
ningpost een dag of tien geleden„Al mel
den de officieele berichten der laatste dagen
geen grooten vooruitgang, toch mag men niet
aannemen dat wij door den vijand worden
tegenhouden of dat wij een politiek van wer
keloosheid volgen." Waarheid en onwaarheid
zijn hier dooreengemengd. Werkeloos zijn de
Engelschen niet geweest. De aanvallen op de
gevechtsterreinen langs den belangrijken weg
Albert—Bapaume waren op 12, 13 en 15 Au
gustus met grooten druk ingezet. Het gelukte
den Engelschen echter niet hun front in noord-
ooslelijke en oostelijke richting uit te brei-
den- Sedert de eerste Engelsche aanval tot
staan kwam, hebben wij ongeveer dezelfde
linie behouden en het is misleidend wanneer
de Londensche berichten beweren, dat de
groote tweede Duitsche linie zou zijn geno
men. Deze linie is ongeveer gelegen op het
front Grandcoult—Courcelette—Martinpuich-
Guillemont en aangezien wij veeltijd hadden
om ons op de komende gebeurtenissen voor
te bereiden, hebben wij langs en achter deze
linie meer dan één versterkt front; zoodat
thans na 45 dagen de Engelschen precies
voor hetzelfde werk staan als bij het begin,
maar met dit onderscheid, dat het groote
Britsche leger zware verliezen heeft geleden
en dat tallooze tegenaanvallen zijn innerlijke
kracht tot op zijn grondvesten hebben geschokt.
De Franschen i3 het niet beter gegaan
hun in de laatste dagen tusschen Maurepas
en Hem ondernomen aanvallen zijn zonder
succes gebleven, ten koste van talrijke offers.
Ook deze tegenstander heeft ondanks zijn
dapperheid, zijn doelden straatweg Péronne-
Bapaume niet bereikt.
Derhalve is de toestand van evenwicht
hersteld en het stoute plan van den Engel
schen legeraanvoerder om onze doorbraak
tusschen Tarnow en Gorlice na te doen mis
lukt, want wat ook moge gebeuren en hoe
vaak de Engelschen hun divisies laten storm-
loopen, wij mogen niet vergeten, dat gind-
scbe doorbraak zich na weinige dagen tot
een groote veldslag ontwikkelde, terwijl de
Engelsche doorbraakpoging in anderhalve
maand nog geen ruimte heeft kunnen Vin
den om ztch te ontwikkelen. Het is tot op
zekere hoogte gelukt om den stérken djruk
op de Franschen bij Verdun te verlichten,
maar de slag aan de Somme heeft ons opk
daar niet achterwaarts doen gaan.
20 cent per Regel.
VERSPREIDE BERICHTEN.
De Frankf. Ztg. maakt melding van om
vangrijke Russische troepenverplaatsingen,
die van het Riga-front naar Sarny per spoor
en vandaar te voet naar de Stochod gaan.
Ook in de streek van het Nobel-meer zijn
aanzienlijke versterkingen aangekomen. Blijk
baar is het Russische opperbevel van plan
er alles op te zetten om Pinsk en Köwel te
nemen.
Schipper D- v. d. Boon, van den logger
Wilhelmina IV KW. 148, maakte bij aankomst
Dinsdagmiddag te IJmuiden melding van een
nieuwen duikbootaanval op Engelsche treiters
waaromtrent nog niets door andere vaartui
gen is gerapporteerd.
De logger was des avonds omstreeks 6 uur
van den 4en Juli geheel alleen visschende op
57» 20' N.B. en 1° 56' O.L. en had den ganschen
dag twee grijze Duitsche duikbooten tot gezel
schap gehad. Uit het Zuid-Zuidwesten, vertelde
deschipper,naderden langzaam drie visschende
Engelsche treilers en nog voor wij er op be
dacht waren werden de treilers door de duik
booten hevig beschoten. De treiiers vluchten
in Westelijke richting, achtervolgd door de
duikbooten. Een derde duikboot kwam uit
Zuidelijke richting aanzetten en begon aan
de beschieting deel te nemen.
Ruim een uur later zagen we een geweldige
rookzuil opstijgen in de richting van een der
vluchtende treilers, die hoogstwaarschijnlijk
in brand geschoten is. Van de andere heb
ben we niets kunnen hooren of zien.
Een n-eisje uit den omtrek van Tiel, die
de laatste acht maanden als apothekeres in
Duitschland werkzaam was, schrijft aan de
Nieuwe Tielsche Courant o. m. het volgendé
(we hebben in de tekst een aantal Duitsche
woorden vertaald)
In deze acht maanden heb ik wel eënigs-
zins een idee gekregen van den ekonomischen
toestand. Natuurlijk moet heel zuinig met de
verschillende dingen worden omgesprongen
en 't is waar, het vetgebrek laat zich soms
duchtig voelen, maar ik kan werkelijk zeg
gen, dat ik in dezen tijd geen honger geleden
heb. 't Was weieens minder lekker bereid,
door 't vetgebrek, dan in ons Holland, maar
over het algemeen smaakte het goed en kreeg'
ik genoeg. Duitschland is er op uit, zich zoo
veel mogelijk zelf te voeden, niet meer af
hankelijk behoeven te zijn van andere landen.
Groote stukken land, die vroeger niet ge
bruikt werden, worden thans met koren én
aardappelen bebouwd.
Ook het volkskarakter en den volksgeest
heb ik in dezen tijd een beetje leeren'kennen.
En ik moet zeggen zulk een volk dwingt
bewondering af. De kracht, waarmee ze te
genslagen verdragen, is bewonderenswaar
dig
Ik was verbaasd over het groote aantal
jonge mannen, dat men nog overal ziet. Wel
ziet men meer dan in vredestijd dames veel
met elkaar uitgaan, maar toch vallen de ve
le jonge mannen op. Ik geloof, dat Duitsch
land nog een enorme reserve heeft. Men kan
zich niet voorstellen, dat, als men die vele,
vele millioenen ziet, die nog in garnizoen lig
gen, dat er toch al zoo vele millioenen té
velde zijn en ach al zoo hèèl veel gesneu
veld.
Gewonden ziet men veel. De meesten dra
gen hun lot met gelatenheid, spotten zelf
met hun afgeschoten ledematen maken on
der elkaar grappen over hun kapotte vlerken.
Onder elkaar echter. Wanneer een gezonde
zinspeelt op hun invaliditeit, hen b.v. wil be
klagen, voelen ze zich diep gegriefd en tot
tranen bewogen. Ik geloof, dat de stumpers
dan hun ongeluk dubbel voelen. Zooveel mo
gelijk zorgt de staat er voor, dat deze „Kriegs-
beschadigten nog een betrekking krijgen. Ik
heb verscheiden eenarmigen gezien bij de
spoor als wisselwachter enz.
ik heb heel veel gewonden gesproken, die
terugverlangden naar den tijd, toen ze nog
in de loopgraven lagen, en zich weer ver
heugen op hun herstel om zoo gauw moge
lijk terug gezonden te worden naar het front.
Dit zijn meest jongelieden, die zoo praten.
Bij de oudere landstormers, familie-vaders
is dit anders. Bij hen is de Begeisterung na
tuurlijk niet zoo groot. Ze zijn blijde, dat ze
levend, al is het dan ook met een afgescho
ten arm of been, teruggekeerd zijn bij vrouw
en kinderen
In het gebied, waar ik werkte, waren veel
krijgsgevangenen. In alle takken van indus
trie worden ze gebruikt en verdienen er een
behoorlijk dagloon mee.
Deze gevangenen worden prachtig behan
deld In het plaatsje, waar ik woonde
(Rijnland) waren eenige duizenden gevange
nen en Zondags, als er niet gewerkt behoef
de te worden, trokken ze onder geleide van
eenige wachtmeesters er op uit en maakten
groote wandelingen in den omtrek. Ik heb
zelfs gezien in andere plaatsen (Duisburg
e.a.) dat ze geheel zonder geleide wandelden
en evenveel vrijheid genoten als bij ons de
geïnterneerden. De stemming onder de ge
vangenen is dan ook zèèr goed. Als men
Zondagsavonds voorbij hun kamp wandelt,
hoort men vroolijk gezang en muziek.
Ook de voeding van hen is goed. De bur
gerbevolking vooral de mijnwerkers
mopperen zelfs en zeggen, dat de gevan
genen het beter hebben dan zijkrijgsgevan
genen krijgen nog geregeld vleesch, terwijl
dat voor de anderen weieens te wenschen
overlaat. De omgang tusschen wachtmeesters
en gevangenen is ook heel gemoedelijk, ik
wil daar een klein staaltje van vertellen.
Eenigen tijd geleden kwam bij mij een
wachtmeester met een gevangen Franschman
(de gevangenen mogen zelf, onder geleide,