30a Jaargang N°. 2148.
voor de Huldliollaiiilsclie en Zeeuwsche Eilanden.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
Zalerdaö 2'»! Januari 1916
1
Eerste Blad.
Ze kunnen.
„HET GOUDEN HEET".
OP OEI UITKIJK.
PENNEKRASSEN.
Deze Courant verschijnt eiken Woensdag ea Saterdag.
Abonnementsprijs per drie maanden ir. p. p. 50 Getsi.
Buitenland bij vooruitbetaling f 4,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
«IÏSÖSVKB
feleff©©® lsf©ï®ö®ï®. Bi®.
Advertenties 10 Cent per regel en saai. Reclames SO per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en */s maal.
Bienstsanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Groots letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die sjj beslaan.
Advertentlën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 nur.
Alle stskkeii voor de Siedacêle besteind, Atfvertentftën ess verdere Adinlnlitratie franc© toe te zenden mui den Uitgrever.
6n ^od keurt zoo'n misbruik niet
Hotel Mestaurant
Gedempte Boeresssteiger 63A, 63B
i 10.11 i LEE-IöOIï8Il.
Het d©or ieder ©assbevölen adres.
W. BOEKHOVEN,
SGMMELSDIJK.
De stormen hebben gewoed en de vloed
heeft onnoemelijke schade aangericht. De
bladen brengen de berichten van verwoes
ting en rampspoed van deur tot deur.
Dijken doorgebroken, landerijen overstroomd
uren ver, woningen ingestort, vee ver
dronken en menschenlevens te betreureD.
Tegenover dien storm staat de Kracht-
;nsch der 20:te eeuw machteloos. Onder
de revolutionaire leus van In den Beginne
was de Kracht, inplaats van in heiligen
eerbied met Gods Woord te getuigen: In
den Beginne was 't Woord, uit Wien, door
Wien en tot Wien alle dingen rijn, heeft
men fcich zelf ten God gemaakt, is men op
den troon des Allerhoogsten gaan zitten
en heeft men de natuurkrachten aan zich
pogen te onderwerpen. Stoom en gas en
electriciteit doen wonderen in de wereld
van industrie en handel. De lucht door
klieft men als een vogel en geen berg en
rots is meer tegen de kracht en macht
van 't menschenkind bestand.
Ze kunnen
Ze kunnen de bergen slechten, de seeëu
droogleggen, de bliksemschichten afleiden,
den nacht verhelderen als de dag; spoor-
j*K\nen klauteren de bergen op en vlieg
machines klepperen over de dalen, de
wonderen der techniek zijn vele en groot.
Babels toren stijgt ter wolk en zal zijn
spits ten hemel doen indringen en de
bouwers klimmen omhoog om God uit te
dagen hun kennis en wetenschap, hun
daad en macht, hun energie en geniale
gaven te bewonderen. Ze zoeken op hun
menschelijke maje:tieuze bouw werken naar
God, maar vinden hem nergens, omdat zij
zoeken'met 't oog naar binnen, inplaats
van met 't oog naar boven. Hun god
zetelt in 't diepst van hun eigen gemoed.
Mannen van de Daad en van de Kracht,
die kunnen, hebben ze God niet meer
noodighun afgod is hun groot veraiogeo,
en op 't altaar van hun menschelijk ver
nuft branden ze wierook voor hun machtig
Ik.
Zeer zeker is er redoa tot dank, waar
God zelfs voor Zijn volk en voor ieder
schepsel, de Titanen, die Reuzen gebruikt
om er de wereld mee te verrijken.
Wat de techniek vindt op de studeer
kamer, wat se daar uitbroedt, bepeinst, in
teekenicg brengt, gaat niet buiten Zijn
voorzienigheid om. De Knappe Bollen mo
gen dit voor zich zelf niet erkennen: de
Christen erkent 't wel, en alles wat de
mensch in denken en willen en kennen en
kunnen ontplooit, is werk Gods; Hij
schept de gedachte; Hij gaf de ziel tot
denkmagaiijnHij buigt ieders wil en richt
dien naar zijn eigen Goddelijken wil; niets
op aarde gaat buiten Hem om, de haren
ons hoofds zijn door Hem geteld en geen
stofje aan een vliegmachine of Hij weet,
waar en hoe 't is.
Gods Voorzienigheid gaat ook over de
techniek der menschenkinderen. En Hij ge
bruikt de macht des menschelijken Geestes
°t Ziïn eeri om or de Aarde, steeds meer
ei mee te willen versieren. Dat de god-
e ooze mensch zijn kracht misbruikt, (let op
oorlogswerktuigen, die verwoesters van
looveel leven en geluk!) 'tzifm niet in die
wJt a 68 geestes, maar in 't gansch
en 10ndig 8ebruik' dat men ervan
goed; Hij keurt 't af, want Liefde is Zijn
Naam en Liefde is Zijn Wezen, maar Hij
laat 't toe, opdat der menschen eigen in
zicht tot deze verklaring komen zou; Heb
ik, Denk- en Krachtmeuschdaarvoor nu miju
rede, dat ik millioenen kinderen tot weezon
maken moet. Heb ik daarvoor nu mijn zielsver
mogens, ik Denk- en Krachtmenschom't
menschelijk geslacht, waarvan ik één lid
ben, te vermoordenom Koningen in bal
lingschap te voeren, om de Kunstwerken
der beschaving door kanon 6n mijnen te
vernietigen.
En God bereikt reeds zijn doel. Heel de
wereld walgt al van den oorlog! En bon
den worden opgericht voor den Eeuwigen
Vrede. De Anti-Oorlogsraad heeft zijn visch-
net om vredestichters te vangen, over de
heele wereld uitgeworpen, en men zoekt en
propageert middelen om nooit meereen
oorlog te zien
We praten er nu niet over, of dat Ide
aal van Eeuwigen Vrede voor onze huidige
bedeeling niet al te hoog hangt, omdat we
gelooven, dat die Eeuwige Vrede pas voor
't Hiernamaals is weggelegdmaar de leus
is er; de drijfkracht tegen den Oorlog is
aan 't werk en zoo doet God uit 't Booze
van den Oorlog weer dit Goede voortko
men dat Hij de gansche wereld dü6t sid
deren voor der eigen wereldsche tech
nische kracht.die niet ging in een
richting tot Gods Welbehagen, maar tot
verderf en ondergang van 't menschelijk
leven, tot beschadiging en krenking van
de menschelijke beschaving en zoo
komt God woer, door do dwaasheden van
't eigen Ik, tot Zijn eere en moet de Kracht
mensch nu weer mee helpen om 't de we
reld toe te roepen: Oaze kracht moet in
den dienst der menschheid gebruikt tot
baar geluk!" Ea Liefde! Liefdei Meuschen-
min! Verbroedering internationaal I wordt
nu de leus vau den van zich zelf geschrok
ken Krachtmensch. Want, en dit is niet 't
minst beleekenende: hij gaat die leus zelfs
aanheffen met de, hoewel nog wat voor hem
schuchter uitgesproken vraagGod is toch
liefde
Zoo komt er een tijdelijke verbetering
in den Krachtmensch.
Maar we denken ook om den storm van
verleden week. Groot is 's menschen kracht,
maar hoe klein, hoe onbeduidend tegen de
elementen der Natuur.
Ze kunnen!
Ja! en de brute torenbouwers; de Ne-
bukadnerars onzer dagen met bun: Is dit
niet 't groote Babel, dat wij gebouwd heb
ben, zullen wel al zitten broeden op nog
reusachtiger dijken, nog hooger, nog stevi
ger op nog zwaarder sluisdeurenop nog
krachtiger waterkeeringeDze sullen zitten
broeden op gedachten om de rivieren te
gaan breidelen als een paardom de zeeen
binnen haar perken te houden; en dat is
goed! want 't verstand is gegeven om zelf
te werken aan de stuiting van de gevol
gen der zonden en den vloek der aarde om
Adams wil maar de Almachtige kan
ook in dit nieuwe uitdenksel blazen en de
hoogste dijken zijn nooit hoog genoeg voor
Hem, Die in den Zondvloed 't water deed
wassen nog 16 el boven den hoogstsn berg.
Ze kunnen! Ja, maar boven hen troont
de Almachtige, die spot met den Kracht
en Denkmensch en 't uit den Hooge, in
de stormen en 't gedreun der zeeen 't den
pochenden ongeloofsbelijder in Zijn Won
dermacht, den sterken Reus en 't Genie
toeroept: Mijn Raad zal bestaan en Ik zal
al Mijn welbehagen doen.
Direct nabij de Hoofdsteeg,
- IScMterdafSa.
DINERS 60 eest en hooger.
LOGIES MET ONTBIJT
f 1.25, f 1.50 en f 1.75
Tel. No. 10595. Aanbevelend,
'n Herinnering van ds. Sikkel:
»Eenmaal sneed ons, in jeugdjaren, het
woord door de ziel van een tijdman, een
vijand der Calvinisten, die met een fijnen
glimlach zei: »Wij zullen die Gereformeer
den wel klein krijgen, niet door brandsta
pels, maar door champagne: wij sullen hen
uit onze fijnste bekers onzen kostelijksten
wijn laten drinken
Het was beeldspraak, natuurlijk.
Maar toch van een soort, die oas Chris
tenvolk uit zijn Bijbel niet vreemd is.
Ea als de heeren-vijf, die »Leider en
Leiding* schreven, zich ergens in hebben
vergist, dan was liet ia de zielsgesteldheid
van »het volk*, toen zij zich met zekeren
wrevel uitlieten over dat klagen ten op
zichte van geestelijke verarming en inzin
king, die onder ons gevonden worden.
Ik onderschrijf niet alles wat prof. Vis-
scher in >Eöbo en Vloed* zegt. Zijn kijk
op het leven is te veel die van den Kamer
geleerde, die te eenzijdig ziels-gemeenschap
oefent met het gereformeerde volk en te
weinig persoonlijk met hen in aanraking
komt, speciaal niet met het doel waarvan
hij kerkelijk gescheiden leeft.
Maar zijn hoofdgedachte is waar.
Daar kwam ebbe na vloed.
Geestelijke ebbe over ons gansche ter
rein en het peil van ons leven sonk.
Dit te willen ontkennen, wat krank is
:n rood verfje op 't gelaat te schilderen,
wat zwart uit 't gezicht weg te poederen,
wie klaagt af te souten als een mopperaar
en met den rug naar de peilschaal te gaan
staan om niet te zien, hoe de inzinking
nog steeds doorgaat, is ean zeer ernstige
luchthartigheid, waartegen gelukkigman
nen als ds. Sikkel en prof. Visscher nog
roepen, luidkeels zooals de kranke,
die door 'n oppervlakkigea arts voor ge
zond verklaard wordt, het uitschreeuwt,
dat het niet waar is, want dat hij het zelf
immers zoo anders voelt.
Zie, het leek zoo eenvoudig!
Er was en is malaise op politiek gebied
en in de antirevolutiona:re. partij.
Nu kwamen da heeren-vijf
Eu menigeen, die het hoofd schudde over
de emzijdiggeid, welke om met prof. V.
te spreken maar al de zonde van Kuy-
per gispte en deed, of die van Heemskerk
er niet was, menigeen voelde zich toch
min of meer aangetrokken tot de reorga
nisatiekwestie, die de gangmaker was,
waarmee .Leider ea Leiding* 't land inging.
Reorganisatie immers is noodig.
Reeds nu, doch vooral straks als de
>leider< leidensmoe 't hoofd zal neerleggen.
En niet weinigen meenden, dat als nu
dr. Kuyper en mr. Heemskerk met de zijnen
het maar over hun persoonlijke onaange
naamheden konden eens worden, dat dan
de .reorganisatie* kon zijn het »hereeni-
gingspnnt, waar allen elkaar konden weder-
vicden, om met vereende kracht onder
Gods zegen het toekomst-spoor te leggen
voor de antirevolutionaire partij.
Wie prof. V's brochure las, zal nu ein
delijk wel beter inzicht gekregen hebben!
Men maakt een zieke niet beter, door hem
van een harde brils op een zacht bed over
te brengen, noch door hem van zijn ver
vuilde onderkleeding te ontdoen en hem
met schoon lijnwaad op te sieren.
Het helpt zijn organisatie geen zier.
En de prachtigste, meest moderne, gladst
functioneerende organisatie, hoe begeerlijk
op zichzelf, zal de antirev. partij niet ge
nezen; a's niet tegelijk het herstel begint
van binnen uit.
Als niet de geestelijke ebbe wordt erkend
en betreurd, beleden en beschreid!
Als niet meer geloof wordt geoefend,
meer gebed worde opgezonden!
Als ook niet de vruchten van dat ge
loof en gebed meer worden gezien, die ook
bestaan in zelfverloochening, nederigheid,
wereldverzaking, die daarin ook worden
gezien, dat men niet zocht ijdele eer, aard-
sche glorie, een hoogen staat, winstge-
venden arbeid, rijkbetaalde posten
dat men den cristallen beker met de fijnste
champagne in Gods Naam afwijzen durft,
om met het volk van God het tranenbrood
te eten en de wateren der bedruktheid te
drinken, waarmee de Heere het zoo vaak
spijst en laaft.
En nu zie ik niet op personen.
Wij staan allen schuldig.
Eu wie een kwart eeuw lang de geschie
denis onzer partij heeft meegeleefd, die weet
van deze ebbe aan welker zuiging
geen enkele ziel zich geheel heeft kunnen
ontrukken.
En dan jal zou onze antirev. partij on
geneeslijk krank zijn, als zij werkelijk met
luchthartig gebaar den roep om reformatie
ontweek, van zulk naargeestig gekras over
geestelijke verebbing niet weten wilde en
gemelijk zeggen ging, dat het vroeger, in
de .naïeve periode* ook niet al goud was,
wat er blonk I
Ik laat nu de politiek rusten
Hoe wei de verleiding groot is, om aan
te toonen, hoe juiBt daar, sinds onze partij
kwam tot eer ea aanzien en macht de ver
wording zwarte plekken gevreten heeft, die
u huiveren doen.
Een enkel voorbeeld slechts
Was 't niet vaak zoo, dat wanneer zich
daar één in onze actie naar voren drong,
spreken ging, den tegenstander bestreed,
een zeer werkzaam aandeel nam in onzen
strijd, nooit werd gemist waar 't volk
saamkwam. zich ontegenzeggelijk verdien
stelijk maakte dat dan de koppen
warden bijeengestoken en er achterhands
werd gepolst en gegist: wat wil die man
En dat men dan niet tevreden was met
het .naïeve* antwoord: .Hij wil met ons
den strijd strijden voor de eere Gods op
elk terrein des levens, al zou 't hem on-
eero brengen, tegenstand, achteruitzetting,
gelijk zoo lange jaren onzer vaderen deel
was*, maar dat men eerst dan begrij
pend knikte, als 't antwoord kwam.Och!
bij ambiëert die of die post, deze of gene
betrekking, waartoe hij langs deren weg
hoopt te geraken!* afgezien nu van
de vraag, of het den betrokkene tereoht of
ten onrechte werd in de schoenen gescho
ven?
Laat me op iets anders wijzen.
Dat meer onder ieders bereik ligt.
Waarop cok prof. Visscher in zijn niets
en niemand sparende critiek den nadruk
legt: de inzinking van onze echt gerefor
meerde praktijk des levens.
Ik wil niet zingen den lof van wat oud
is, noch den tijd, die voorbijging doen glan-
n in mysterieus kleurig licht, om op het
heden de donkerste schaduwen te werpen,
waarover ik beschikken kan.
De Heere geeft nog zooveel goeds!
Nog ziju ze er, de zeven duizend en
meer! die hun knieën niet gebogen heb
ben voor don Baal dezer eeuw, ook niet
al klankten er psalmen door zijn tempel
gewelf! Bij den grond, geloof ik, is 't ge
reformeerde hout nog kerngezond.
Maar zooveel toch ook verdort.
De gereformeerde levenspraktijk geeft een
eigen cachet aan het persoonlijk doen
en laten, aan de openbaring als gezin,
aan 't verkeer in de wereld, aan de gan
sche levensuiting van den Christen, die
waariijk leeft uit dat centrale feit vau Gods
genadige verkiezing.
Meet daaraan af de praktik en zie hoe
de oude palen worden uitgezet. Zie het
niet het minst aan hen, die tot .hooger
staat* geraakten 1
Men heeft een zoon, in de moeilijkste
jaren des levens een, die .vooruit*
moet en die dit ook kan, mits hij kome
onder de beademing van ongeloovige
leeraren en paedagogen en men ziet
in dat mits niet de onoverkomelijke slag
boom: het .meerdere*, de toekomst van
den jODgen, alsof God niet honderd wegen
heeft voor eenl moet voor het mindere*
de opvoeding in den weg des Verbonds
wijken.
Men heeft een dochter, die in „betere*
kriDgen verkeert en er ten huwelijk wordt
gevraagd, door 'n sympathiek en onberis
pelijk, maar ongeloovig jonkman nu
ja! 't is jammermaar een scheidsmuur
is h*t toch niet.
Men doet aan litteratuur en al
weer! 't is zeer jammer, dat de kunst schier
uitsluitend de zielsuiting is der ongeioo-
vigen, maar niettemin drinkt men met
graagte de fonkelende champagne uit den
beker, dien Coupérus en Quérido, De Mees
ter en Kloos hebben ingeschonken,
Eu zoo kon ik voortgaan
Geestelijke ebbe bij zooveel goeds, dat
de Heere ons gelaten heeft 1 Wie wil kan
de voorbeelden vermenigvuldigen
mits hij beginne met zichzelf!
Van veel ingrijpender aard dan Coalitie
of stembus-overwinning, reorganisatie of
leiderschap is de vraag, of ons Calvinis
tisch volk zal wederkeeren tot de „oude
paden* en de levensband sterken, die het
bindt aan zijn God.
Dan zal God ons nog zegenen en ten
zegen stellen voor gansch ons volk.
UITKIJK.
Met een vlugge oogopslag had ik het ver
trek rondgezien. Ontegenzeggelijk: 't Was
er armoedig, maar zeer zindelijk. Matten op
den vloer waren er niet. En niettegenstaan
de dat, ge had er van kunnen eten, wit als
papier.
Hoe ik er kwam Als reiziger of koop
man Als dokter Als dominee of wat ook
Niets van dat alles. Als doodgewoon soldaat
met het niet-bizonder-prettig-gevoel van kou
hebben. 'k Had twee uur geschilderd, heen-
en-weer gedrenteld op den Zeeuwschen
landweg, om O, neen, bijna had ik mij
vergalloppeerd. Mijn consignes mag ik na
tuurlijk niet openbaar maken. Wel mag ik
schrijven, dat ik niets bizonders had ontdekt,
dat in strijd kon zijn (voorzoover ik met
mijn leekenverstand kon oordeelen) met de
menschheld van ons land. Om eerlijk te zeg
gen ik verveelde mij op dat[oogenblik gru
welijk. Er was niets te zien, dan een land
weg; in de wazige verte het kleine torentje
van een niet te noemen Zeeuwsch dorpje en
zoo nu en dan het passeeren van een boe
renwagen bieten, getrokken door sterke
knollen, wier adem in den kouden ochtend
wind duidelijk zichtbaar was.
Weer was een kar voorbijgegaan. Over den
weg rolden eenige bieten van den-te-vollen
wagen.
Toen kwam het kleine ding de deur uit
en liep er heen. Parmantig stapte zij over
den weg, mij uitdagend aanziend met haar
helder-blauwe kijkers. Haar mollige armpjes
strekte zij uit en raapte de bieten op. Met
inspanning van alle krachten droeg zij ze
weg. Toen zij mij voorbijkwam, vielen zij
vlak voor mijn voeten neer.
„Wat moet-je daarmee doen, zus?"
„Da's voor de keu", antwoordde ze in
Zeeuwsch dialect.
„Zoo", lach ik. „Maar ze benne wel wat
zwaar, hé?"
„Ja", knikt ze wijzig terug.
Juist word ik door mijn kameraad afgelost.
Ik prik de bieten aan mijn bajonet, schouder
het geweer en zoo ga ik met het blond-lok
kige meisje mee achter het huis. Het ding
kraait van plezier, zóó dat moeder, een flinke
Zeeuwsche vrouw, naar buiten komt en
lachend toekijkt. Ik word uitgenoodigd binnen
te komen en koffie te drinken.
Met een vluggen oogopslag had ik het
vertrek rondgezien. Ontegenzeggelijk: 'twas
er armoedig, maar zeer zindelijk. Matten op
den vloer waren er niet. En niettegenstaan
de dat, ge hadt er wel van kunnen eten, wit
als papier:
Aan den wand (een zuiver-wlt-gekalkte
muur) hingen eenige teksten „De Heer is uw
bewaarder", las ik o.a. in den hoek van de
kamer, op een kastje, stond de Bijbel en,
warempel, ik zag er ook de gedichten van
vader Cats!
Met den modernen tijd gaan ze hier niet
mee. Want ik tel in den haast: één, twee,
drie, vier, vijf kinderen, gezond-biozende
kinderen. Op hetzelfde oogenblik begint in
de wieg, in een anderen hoek van het ver
trek, een zesde kind te kraaien, dat oogen-
blikkelijk door de moeder met een vriende
lijk woord wordt gesust.