t
I
i
68
Feuilleton van »Maas- en Sobeldebode.*
fhs
SS.'.y.,-
If I
r ;v
1$''
•naeq fiz uedojs sstpjeqips no juaigaü
nGqfqGpqo'eu nep uua uoqura noz Snip^era seqoeraidg pup
'nezeejA Gp ez neuuoSeq ueoj, 'lopou-id nep xtba duqospooq
ueeS qoo rauMq jg f uera ueuiGjq nep do ez uGppqouAV
sjeeSieAoj, 'puq pmnqeg neq gtav 'leeui pera ez uGpsm
'nepieM lejpfBAV negjotn nep m puej uguuuui ep neoj,
»jeppeiqese§ jiaa ufiz "negnjp
SrpjnpeS 'ptaoq sno ioao GjiiMpuweq tao pep 'smiq pen,
•>aaoaaaiBHOg nh -srvpj* nva KoxaniiiBg
92
WERELDVEROVERAARS.
stond het leger der verbonden Germanen. Vandaar was
hij gekomen en had aan zijn vrouw maar een vluchtig
bezoek gebracht, want de oude Berwulf werd niet enkel
aangedreven door het bevel van zijn veldheer, maar veel
meer nog door eigen ongeduld en strijdlust.
Waarom zendt Civilis geen jongere verkenners uit?
had Kadwaldis gevraagd.
»Moeder er is immers niemand, die de sluipwegen zoo
goed kent als ik.»
»Moeder? Waarom noem je me nog moeder had
zij geantwoord op bitteren toon. »Je weet toch wel, dat
ik vereenzaamd ben. Drie zonen verloren het leven, en
geen kind, geen kleinkind noemt mij moeder.*
Berwulf had het hoofd gebogen. >Dat is het immers
waarom ik tegen de Romeinen vecht," had hij geant
woord. -
Ze had hem verstaan.. Maar de vrees, dat ze ook hem
verliezen zou en alleen overblijven, deed van stonde tot
stonde haar onrust en bezorgdheid toenemen.
Ze trad het huis weer binnen en gaf haar hevelen
aan de dienstmaagden en aan den ouden Ingabrant. Alles
werd in gereedheid gebracht, om den heer des huizes
feestelijk te ontvangen, en hem de enkele uren, die hij
thuis zou doorbrengen aangenaam te maken.
Vlijtig werkten de meisjes, doch ze vermeden geruisch
te maken. Ook de bevelen der huisvrouw waren op
zachten toon gegeven.
Deze opende thans een deur en keek in een smal
vertrek. Daar lag een bleeke man op een zacht bed
van hooi. Kadwaldis hoog zich over hem heen. >Hij.
»'paoo[9qac-
pora epieora ultra peq no uepimq egipupiGpaoM ftra jeg
l}2 jqnep Ciz uqpiGH "epjepsieq qCqepuio tiq uoop 'qooj
jepuoM neo ftra peq pep 'sum puoAveg ooz fiq pep 'uapoM.
p9ora ep 'ps99M9§ soojopsnMeq pfip ngguej si fiq 'u99j^<
ueraonjoA uiGq uua spatu Sou tig pqeq
gez aeej^ 'UGqeids ep raeq :jera qosnGAv qj "spoijsj*
•raeMqgnaGp iGtneq
ep pm[seEpqoez ptagtg noop 'sippsAvpug; gGoaA >6
uepfq aeeAVz neA gooap ueaods 9p pep 'puiqog aguof ödduuq
peq ftz qeeqeq g]pqoepney 'aeen raeq aGAO qoiz gooq
ue uenntq ptagtg peap ^qouz 'ntetnopj ep doqs §oj£
•aeraeq operas ep apuado
me smq ut ptagtg epiGOA muoja ep ug i-nep raog*
»*ueq uognaaq pqotaeq ftra ntGraopp Gtp jo 'ara st
'aeej^ -sippe-Mpeg 'pera paq pggm qp« 'oppqonz ptagtg
aopree^*
»'neiz Sugg nep raaq era peeq<
»'pdeejs fig*
•pnGguiap ptagtg
gGoaA »'uGq9ids meraoy na]p para sugg ftra peeq*
'jepioq sippsAtpeg igz »'pera raeq uapuiA 97*
»*a9;ooag gep ueqje ppaoAA aeeAög peq na gep nap-
aooA jggm sputgaeep nenteraopj ep qoo uamoq 'uepioM.
3uej aGGAA nagep ep nu aeepj •ueqqiqos aeeq aeeu qotz usp
-SGora UGqosuGra ep ug 'deepUGpuiM nep pop qotz epptaa
-eq eqpaejj aopeoj^ -paoq uegep ep ueaeAV uaop 'ep*
s'pqoozGg
raeq aeeu uepuoqaneds spe gz neqqaq je 'uGpuiA uauunq
petn qoop aeefeu uepepeA raeq ueqqeq ueutGraopj gq*
•SRWaSAORBAaiBRBAt.
96-'
93
slaapt fluisterde zij. Zacht trad ze terug, doch eer ze
de deur weer sloot, genoot haar blik van het gezicht
op een schitterende Romeinsche wapenrusting, die aan
het hoofdeinde van het bed hing.
Peinzend nam de vrouw plaats aan den haard, waar
aan het spit een groot stuk van een wild varken hing
te braden.
»Hij is nu buiten gevaar, zijn leven is gered,* zei ze
halfluid. Moeder Hertha, ik dank u, dat gij mij kruiden
hebt gegeven tot zijn genezing."
Onrustig staarde ze een tijdlang in het vertrek rond.
Vader Wodan,* zei ze dan, <u heb ik hem gewijd*
Geef onze legerscharen de overwinning, en ik zal hem
u offeren.*
Weer trad ze naar buiten, om uit te zien, of haar
man nog niet kwam. Daar hoorde ze hondengeblaf, en
toen ze in de richting van het geluid keek, bemerkte
ze een jong meisje, die, van twee groote honden ver
gezeld, juist uit het woud kwam en op haar huis toetrad.
Blijde liep Kadwaldis de komende tegemoet.Welkom,
Sigrid, van harte welkom Dat is lang geleden, dat we
elkaar hebben gezien.*
»Ja als sneeuw en ijs ons den weg versperren, dan
zijn wij, vrouwen, wel genoodzaakt thuis te blijven.
Maar nu is het lente, Kadwaldis. Niet alleen in de
natuur ontwaakt het leven, maar ook wij kunnen weer
adem scheppen, en door vlijtigen arbeid de booze ge
dachten verdrijven.*
De groote honden waren rustig gaan liggen aan de
voeten van hun meesteres. Deze was een schoone maagd
-V
■■II
3 3
O rr> rr>
O. CL j
8> P 1
p-
i jj
Io.vn !r»in am m a,BO-B ersr^^osr ■<üt"'$i3S?'<!C'!:r5f'?o'9ss!
n S Ma> -...B: B m S
Cr
a> S
o t? et
B O
a W
2.oö 5 S c- 2 s a-tv^isB s» b-o
»!©a>Oos:,®»'5S=DS.®B ®5;.*5 B
O. Cu a- "t
D O 2 w
B- g N