lie Oorlog.
Woensdag dO Januari
Antirevolutionair
gif1* Jaargang N 2043
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
FEUILLETON.
W. BOEKHOVEN
SOMMELSD1JK.
IN 'T GEDRANG!
UIT DE PERS.
BUITENLAND.
Geslingerd gerust.
He stukken voor «te «edaeiie bestemd. Advertentie» en erdere Administratie traneo toe te aesade» san
Dase Courant verschgnt alken Woensdag en Zaterdag.
AbOüsiegaentsprlJs per drie aaaandes fr, p. p. 50 Cest.
Buitenland bij TOOruttbetaling f 4,50 per jaar
Afzonderlijke summers 5 Ceat
ULTmvm
TeïeSooa Intercom*», ia. S
Advertenties lt> sent per regel dn */t maai, Reclames 10 par regel.
Beekasakoadigifig i Gaat per regel an 4/» «aal.
BienatusnvrageK en Meastaaabiediageffi 50 Üant per plaatsing.
Croote letters ea vignetten worden berekend naar de plaatsruimte dia un
4överteniiëa vrorden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen t
In de brochure van Dr. Bavinck„Het
probleem van den Oorlog", wordt op bldi.
9 en 10 geschetst den benarden toestand,
waarin 't menschelijk denken gekomen is
door deien oorlog. „En zie" zoo schrijft
hij, daar brak voor nu vier maanden
plotseling de oorlog uit en sloeg den bo
dem in aan de schoonste verwachtingen.
Was het wonder, ,dat velen den moed ver
loren aan beschaving, volkenrecht, arbitra
ge, christelijke beginselen wanhoopten en
het pessimisme en fatalisme zich in de
armen werpen Had heel de beschaving
niet bankroet geslagen Bleek ze iets meer
dan een dun laagje vernis, dat heengestre-
ken was over de dierlijke ruwheid der
menschelijke natuur? Was de mensch niet
een dier, een tijger in zijn hart en bleef
hij dit niet op het standpunt der hoogste
cultuur? Kwam de vredesbeweging aan 't
einde niet in al hare armoede en ijdelheid
uit? En 't christendom? Als dit onmach
tig was om den vrede te bewaren, waar
toe 't dan nog gepredikt en den volken als
een evangelie des vredes voorgesteld? In
dien de Kerken, zoo schreef onlangs de
Amerikaansche Episcopaalsche predikant
Monroe Royce zulk een bloedbad, zulk een
beleediging der menschheid niet kunnen
beletten, dan weigeren wij een stuiver op
V brengen tot haar onderhoud. Do geeste
lijken strijden zeiven mede en ondersteu
nen dezen oorlog, ieder in zijn eigen land
en deze hun daden ontnemen aan de Ker
ken en de dienaars van Gods Woord alle
geestelijke beteekenis. Zoo geraakt door
dezen oorlog niet alleen 't socialisme en
de Vrijmetselarij, maar ook de beschaving
en de vredesbeweging er met name 't chris
tendom in 't gedrang.
En de schrijver eindigt dat gedeelte met
deze zoo dringende vraag, waarop hij in
't vervolg der brochure een antwoord poogt
te gevenIs er in de christelijke of meer
algemeen, in e-n redelijk-zedelijke wereld
beschouwing nog plaats voor een oorlog
of moet deze altijd en overal als een mis
daad veroordeeld en bestreden worden
Heeft de Oorlog nog „zin", of is hijnooitiets
anders dan gruwelijk onrecht, brutaal ge
weld, duivelswerk?
Het antwoord dat dr. Bavinck daarop,
geeft, en de wijs, waarop hij dat probleem
van den oorlog oplost, is reeds herhaalde
malen gegeven: de oorlog heeft nog „zin";
hij is volstrekt niet altijd onrecht, brutaal
geweld, duivelswerk, want er kan een
strijd noodzakelijk zijn om geestelijke goe
deren, die veel hooger waarde hebben dan
de welvaart en de vrede.
Natuurlijk is daarmee het probleem van
dezen oorlog nog niet opgelost en dr. Ba
vinck ziet er, als ieder minder geleerde
dan hij, de groote moeilijkheid van in.
Het probleem van eiken oorlog, en dus
ook van dezen is volgens hem niet op te
lossen zonder hot vraagstuk van het lijden
der wereld in 't algemeen te onderzoeken.
De wereld heeft een doel en gaat 't licht
tegemoet. Maar vóór dat werolddoel is be
reikt en vóór dat nieuwe Eeuwigheidslieht
opgaat in dien nieuwen hemel en over die
nieuwe aarde moet er nog ontzaglijk veel
geleden worden. Dat moet worden geloofd
en daarin Gode aangeboden, wiens doen
majesteit en heerlijkheid is, al begrijpen
wij nietige stervelingen er bijna niets van.
De wereld heeft een doel ea gaat een tce-
komst tegen. God stoot de wereld van zich
af in zijn toorn en Hij trekt ze tot zich
in zijne liefde. Hij brengt die wereld in 't
oordeel en leidt ze daarvoor tot behoude
nis.
En wat ook iu deze dagen in 't gedrang
moge komen, noch christendom, noch de
cultuur hebben bij dezen oorlog bankrott
geslagen: want 't christendom blijft strijden
voor Recht en bidden om Genade; blijft
strijden tegen alle booze macht om alle
werken des duivels te verbreken en daar
voor de wereld te behouden. En tegenover
alle ontbindende krachten in deze wereld,
blijft 't christendom rusteloos werkzaam
om te verb nden en te genezen. Het pro
bleem van den oorlog, ook van dezenoor-
log, is slechts op te lossen door 't lijden
dezes tegeuwoordigen tijds te peilen, dat
echter niet te vergelijk-n is met de heerlijk
heid, die na dezen komen zal, als 't doel
Gods met de wereld bereikt is.
Twee programs.
Het program, vastgesteld ia de verga
dering van den Anti-Oorlogsraad op 19
Nov. 1914, willen we nog even naar voren
brengen, vooral waar door dezen Raad op
goede belangstelling gerekend wordt.
De Nederlandsche Anti- Oorlog Raad streeft
naar een zoo spoedig mogelijke beëindiging
van den oorlog, door een vrede, die niet de
kiem van nieuwe oorlogen in zich draagt.
De Raad is van oordeel, dat daartoe bij
't sluiten van den vrede 't volgende ge
wen-cht is:
1. Samenwerking der Staten in plaats
van tegenover elkander staande bond
genootschappen.
2. Beperking der bewapening krachtens
internationale regeling.
5.
Zeggenschap der volksvertegenwoor
digingen over 't vredesverd am
Vermijding van het gevaar, gelegen
in overgang van grondgebied of an
nexatie tegen den wil der bevolking.
Nieuwe stappen tot bevordering van
verplichte arbitrage en verplicht on
derzoek van internationale geschillen.
Mr. Troelsta ontwikkelde op Kerstdag j.l.
een program, dat als twee droppels water
lijkt op dat van den Raad:
1. Geen annexatie dan na volksreferen
dum (volks-s emming).
2 Een algemee e overeenkomst tot ge
leidelijke ontwapening.
Vrije handel in de koloniën.
Parlementaire commissies met controle
over de buitenlaudsche politiek en 't
recht vau oorlogsverklaring bij de
Parlementen (Kamers Ie en 2e K.)
3.
4.
Kroeg-beroerten.
De „natte gemeente" mauwt.
Zooals men weet, moeten ook de alcoho-
lia iets toebrengen tot de som, waarmee
rente en aflossing der oorlogsleening moe
ten worden betaald. En 't gevolg daarvan
is dat hier en daar de borrelprijs van 5 op
6 cent is gebracht.
Men bittert nu 'n cent duurder.
Maar dat valt er slecht in.
En 't wordt hier en daar 'n oorlogstoestand
tusschen drinkebroers en borrelschenkers,
vooral ook tusschen de tappers onderling,
wie den duurderen borrel dragen zal of ook,
wie er 't meeste profijt van zal hebben.
In Rotterdam moest er zelfs in een tap-
persbuurt de bereden politie aan te pas ko
men!
Wij weten een probaat middel.
De „algemeene staking".
Laten de tappers 't vertikken om te schen
ken en de borrelaars om te drinken. Laten
ze zich beiden voornemen nóóit aan den an
der te zullen toegeven en ge zult
eens zien, hoe Holland's welvaren daardoor
toeneemt! (Friesch Dagblad.)
DE TOESTAND.
Van het oorlogsterrein in het Westen en
in het Oosten is bijna geen nieuws van be
teekenis.
De weerstoestand heeft zulk een verba-
zenden invloed op de strijdende legers, dat
ze weinig of niets uitvoeren konden dat van
eenige beteekenis was.
Het is daarom geen wonder dat alle cou
ranten vol staan over het laatste succes der
Duitschers bij Soissons, waardoor gebleken
is, dat de krijgsbuit nog grooter is dan eerst
werd geseind.
Het groote hoofdkwartier geeft thans in
bijzonderheden weer wat daar voorviel en
maakte het volgende bekend:
De gevechten bij Soissons, waarover in de
rapporten van de laatste dagen slechts korte
mededeelingen zijn verstrekt, hebben tot een
groot succes voor onze troepen geleid. De
Duitschers streden en overwonnen onder
aanvoering van generaal Lochow en luite
nant-generaal Wichura.
Gedurende den positie-oorlog in de laatste
maand, bevonden de Franschen in de buurt
van Soissons zich in, uit een netwerk van
loopgraven bestaande stellingen, die zich op
den rechteroever van de Aisne bij wijze
van bruggehoofd naar het noorden uit
strekten. Op den westelijken vleugel van het
slagveld ligt, bewesten de spoorlijn Soissons-
Laon, een dicht beboschte en met tal van
kloven doorgroefde heuvel. Bij den top van
dien heuvel hadden Franschen en Duitschers
zich dicht bij elkander ingegraven; en zij
trachtten nu zich door sappeurswerk in het
bezit te stellen van den top.
Ten oosten aan deze hoogte, en aan den
voet ervan, ligt hel dorp Crony. Daarlangs
loopt, heel in de diepte, de spoorlijn van
Soissons noordwaarts naar Laon. Vlak ten
oosten van de spoorlijn hadden onze soldaten
zich op uiterst bekwame wijze genesteld in
een terrein waar veel steengroeven voor
komen.
Deze z.g.n. „steengroeve-stelling" vormt
den westelijken uitlooper van de hoogvlakte
van Vregny, die zich in de lengte en de
4)
DOOR
HUGO KINGMANS.
V.
Waarheen
„O, het kan niet, ik wil niet
Hugo, mijn lieveling, je zult leven
Dan plotseling wordt het haar te machtig
en zij snikt erbarmelijk, snikt, snikt, alsof
heur hart zal breken.
Neen, het is in de kamer niet uit te hou
den, dat bleeke gezicht daar in die kussens
zal haar doen sterven van angst
Zij opent de deuren der veranda, waar de
regen neersuizelt. Zij weet niet, wat ze doet.
't Kan haar niet schelen. Als Hugo maar
blijft leven Drie uur geleden is hij met
'n auto thuis gebracht en nog is hij niet bij
kennis.
O, hoorde zij zijne stem maar. Maar hij
ligt daar, de oogen gesloten, als dood.
Zij sluit de deuren van de veranda en laat
de gordijnen zakken.
„Was Albert maar thuis," denkt ze en werpt
een blik op de pendule.
„Zeven uur". O, 't zal niet lang meer du
ren. Arme jongen."
Zij gaat naar Hugo's slaapkamer en zet
zich bij het bed en snikt, snikt maar aldoor....
Plots opent zich de deur,
„Moe is het waar, is Hugo
Maar hij komt niet verder, als hij zijn broe
der ziet liggen.
„Mijn God, ook dat nog," suist het van
zijn bleeke lippen, wat zegt de dokter
pe loos" snikt zij.
„Maar dat kan niet. O, het is een droom,
hij slaapt." En hij gaat naar het ledekanten
buigt zich over den zieke.
Als gevoelt deze de aanwezigheid zijns broe
ders, opent hij de oogen, glimlacht flauw
tjes en fluistert
„Niet ongerust zijn moeke, 't Is overspan
ning. 't Zal wel genezen."
Een straal van hoop komt in het moeder
hart. Maar niet lang. Want geen seconde
later is het spierwitte laken rood gekleurd
en is Hugo weer achterover gevallen.
„Albert de dokter kermt zijn
moeder en hij is reeds heengesneld.
Maar als de arts komt, is het reeds te laat.
De ziel is dan het lichaam reeds ontvlo
den. Hij kan niets doen, dan den dood con-
stateeren.
Onbeschrijfelijk is de smart van mevrouw
Nederhuis zij kan het niet gelooven. Wezen
loos staat zij daar en staart op het lijk van
haar zoon.
Zij schreit niet .zij snikt niet .zij
staroogt
Versuft zit Albert, alsof hij droomt. Ja, hij
droomt. „Hugo kan niet gestorven zijn.
Hij komt straks van het bureau". Maar de
naakte werkelijkheid laat niet met zich spot
ten.
Het is geen droom, het is werkelijkheid.
Dood
„Wat is dood rijst het dan plotseling
in zijn ziel.
„Dood is dood," antwoordt een stem van
binnen.
„Na den dood, niets, een zwarte nacht."
„Neen, na den dood niet niets. Na den
dood een oordeel, een oordeel ten verderf
of ten eeuwigen leven", antwoordt een an
dere stem.
Ja, hij had het bij de van Hamels zoo dik
wijls gehoord„Dood is niet dood".
Maar waarheen dan „Na den dood, waar
heen dan," twijfelt zijn geslingerd hart.
Ja, waarheen
VI.
Monte Carlo.
Indien wij onze lezers en lezeressen niet
vervelen, dan noodigen wij haar uit een uit
stapje te maken in hare gedachten, u kunt
u toch in uw verbeelding wel in een ander
land verplaatsen, dan in ons dierbaar Va
derland
We gaan naar een land, dat zedelijk zijn
ondergang schijnt tegemoet te gaannaar
het land, dat een levendig bewijs is, dat
wanneer een volk zijn schepper verlaat, het
ook de straffende hand van dien God zal on
dervinden naar Frankrijk.
In het zuiden, op de grens van de Repu
bliek Frankrijk ligt het vorstendom, Monaco.
Het is nog niet een uur lang en breed.
De vijftienduizend inwoners leven er van de
bloementeelt en den landbouw.
Laat het in het Noorden vrij winteren aan
de zuidkust van Frankrijk, door de golven
der Middellandsche zee bespoeld en in het
Noorden door hoogebergen afgesloten heerscht
een zacht klimaat. Welriekende geuren ver
vullen de lucht. Het is alleen de Mistial,
een ijzig-koude wind, die zoo nu en dan
over de zee komt, welke een koudere tem
peratuur veroorzaakt.
Daar nu in dat zoo gezegende deel der
wereld, ligt Monaco, met de hoofdstad Monte
Carlo. Daarheen gaan we, wanneer we den
naam Monte-Garlo hooren, dan rijst een zee
van gewaarwordingen in ons op dan zou
den we kunnen fantaseeren.
Achwas het maar fantasieMaar neen,
het is naakte werkelijkheid. Want daar in
Monte Carlo is de speelduivel in volle wer
king. Daar worden enorme sommen verspeeld
en gewonnendaar vieren de hartstochten
hoogtij. En maar al te vaak gebeurt het dat
iemand, geen raad meer wetend, als hij al
zijn geld aan den Moloch heeft geofferd, zich
dood schiet en zóó de eeuwigheid ingaat
Er heerst een druk geroezemoes van stem
men, Maar het was geen vroolijk gesnap.
Het waren korte uitroepen van wrevel of van
blijdschap.
Hier was het een vloek daar een korte
juichkreet, krachtiger en luidruchtiger naar
mate men meer verloor of won.
Overal aan de groene tafeltjes zaten groep
jes heeren, stapels geld naast zich en allen
speelden met hartstocht. Want kalme gezich
ten zult ge er te vergeefs zoeken althans
hoogst zelden. Want iemand, die zijn kalmte
bewaart, als hij onnoemelijke sommen ver
liest, een bonjeneur, zeggen de Franschen,
is een hooge zeldzaamheid.
Neen, verwrongen trekken ziet ge er, waar
op hartstocht te lezen is, die spanning uit
drukken.
Apart aan een tafeltje zitten vier heeren.
Er wordt geen woord gesproken. Onafge
broken turen de oogen op de kaarten of
de dobbelsteenen. Het zijn drie Franschen
die met zuidelijke levendigheid de kaarten
schudden en een Hollander, die echter den
roep, welke van dat volk uitgaat, namelijk
die van kalmte logenstraft. Hij jis een en al
hartstocht. Want mijnheer van Hamel, de
Zwolsche Bankier, wil het deflicit in zijn
kas redden. Maar het Noodlot, zooals hij in
andere omstandigheden zou zeggen was hem
tegen. Hij verloor, verloor.
Dit is zijn laatste zet. Zijn laatste hon
derd gulden zet hij op het spel.
En dan
Dan zal hij zich een kogel door het hoofd
jagen, heeft hij kalm besloten
Nog een oogenblik
En dan trekt zijn partner de laatste hon
derd gulden naar zich toe en bankier van
Hamel bezit geen cent meer.
Hij vertrekt radeloos van angst.
Want al heeft hij besloten, zich te doo-
den, toch bekruipt hem de vraag, wat er
dan zal komen.
Hij stelt zich wel gerust met te zeggen
Dood is dood. Maar is dat wel waar
Angstig loopt hij naar het strand, naar
een eenzame plaats.
't Is doodstil.
De Middellandsche zee zingt haar avond
zang.
„Schiet maar murmelt zij, dan zijt ge uit
uw lijden."
Maar hij kan niet
Hij richt de revolver op de slapen, wil
trekken maar laat het wapen zakken,...
Dan loopt-ie weer terug
Een stap weerklinkt
In het maanlicht ziet hij den Franschman
die hem zijn geld afgenomen heeft.
Plots rijst er een denkbeeld in zijn brein...
Hij huivert .en wil omkeeren
Maar de verzoeker houdt hem vast
„Niemand ziet het zegt deze.
Dan
Als een tijger op zijn prooi, springt hij
op den wandelaar, richt de revolver op hem
en zonder dat deze één kreet heeft kun
nen slaken, ligt hij zieltogend ter aarde
Bovenmenschelijke kalmte bezat de ban
kier op dat oogenblik. Hij neemt de porte
feuille van den verslagene, die gevuld is met
bankbiljetten, vervolgens uit de zijne een vi
sitekaartje, waarop zijn naam en bergt, dat
in de andere, klemt de revolver in de rech
terhand van den-zoo-juist gestorvene en gaat
heen
Zóó werd het lijk van den heer van Ha
mel, bankier te Zwolle, gevonden, althans
zoo dacht het gouvernement van Monaco,
op wiens kosten het begraven werd en naar
zijn vrouw getelegrafeerd.
Maar de echte heer van Hamel spoorde
naar Marseille en nam plaats, op een trans
atlantisch schip, vol berouw vol wroeging.
En het hevig stampen der machines en
de rijthmus van het droevig golfgeklots te
gen den boeg van het schip, klaagden hem,
den moordenaar aan
VII.
Geslingerd.
Moe het hoofd terneergebogen, met pessi
mistische gedachten vervuld, doorliep Albert
Nederhuis de straten van Amsterdam. Hij
zag nog geen licht in de duisternis. Werk
kon hij onmogelijk vinden. Overal stootte
hij het hoofd.
,,'t Spijt me, maar mijn kantoor is bezet,"
was alles, wat hij te hooren kreeg.
Daarbij kwam nog de onrust, die binnen
in hem knaagde, want hij zei wel, niet te
gelooven aan een God, maar een inwendige
stem zei hem dat er wel degelijk een God
bestond. Langzamerhand drong een vaag ver
moeden zich bij hem op. En hij ging nu ook
de beweegredenen van Emmy verstaan en
eerbiedigen. Hij was niet meer met boosheid
vervuld tegen haar, integendeel achtte haar
hoog, omdat zij hem opgaf voor het hoogste
dat hij niet kende, maar waarnaar hij smach
tend uitzag.
Dan denkt hij weer aan Hugo, dien hij
grafwaarts heeft gedragen. Hoe hij aan de
geopende groeve stond, zonder hoop, zon
der licht, geen tranen kunnen vindend. Hij
hoort nog de doffe klank van den schop
aarde, waarmee hij den doode de laatste eer
bewees. Het was zoo koud, zoo onmeedoo-
genloos koud. Een krans van de directie
van het blad waaraan Hugo verbonden was
werd op de kist gelegd. Een glimlach be
dekte zijn gezicht. Toen sprak de hoofdre
dacteur. Hij lette er niet eens op. Die schet
ste Hugo's verdienstelijk talent. Wat had hij
er nu aan Hij was nu een lijk. Hij was
heengegaan, zonder hoop. O, hij voelde het
zoo kon hij niet heengaan. Want dan was
hij onherroepelijk verloren. Dat graf heeft
hem wat geleerd.
Maar wat?
Wist hij het maarMet beide handen zou
hij het aangrijpen.
(Wordt vervolgd.)