oor de Ziiidhollandiche en Zeeuwsclie Eilanden.
J
I
Zaterdag 16 Januari 1015.
A ntirevo lu tiona ir
Orgaan
Eerste Blad»
I
al.
IN HOC SIGN O VIN CES
W. BOEKHOVEN,
„HET GOUDEN HERT".
FEUILLETON.
Geslingerd gerust.
20 Jan. a.s. Woensdag 3 uur
27 Jan. a.s. Woensdag 3 uur
ven
Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per drie maanden fr. p. p. 50 Cent.
Buitenland bij vooruitbetaling ƒ4,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
UITGEY1B
SOMMELSDIJK.
feiefoon Inter comm. Se», f.
Advertentiën 10 Cent p§r regel sn s/j maal, Reclames 20 per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en */8 maal.
Bienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën 'worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 uur.
Ule stukken voor de üeöacïie bestemd. Advertenflén ei& verdere Administratie franco tee te seisden aan «leis Ultvewr.
.I
Bestuursvergadering in de Chr. School.
Centrale Antirev. Kiesvereeniging in
de Zondagsschool (D. V.)
DE SECRETARIS.
Gedempte Boerensteller 63A, 63B
Rotterdam,
DINERS 60 cent en hooger.
LOGIES MET ONTBIJT
ff 1.25, 1.50 en f 1.75
Tel. No. 10595. Aanbevelend,
Het door ieder aanbevolen adres.
DOOR
HUGO KINGMANS.
8C65
iwmate,
lu-Nord
aineer-
7807
n in gewa-
plm. 15,000
NO
boven.
Strijden voor de „uitbuiters".
Het Kapitalisme is de vijand. Oi je rijk
W> 3N^en of armof je kiespijn hebt of ekster-
oogen; of je met een blauwen zakdoek je
neus snuit of met een witten; of je spek
eet of gehakt; 't Kapitalisme is de schuld,
als je tenminste de Sociaal-Democratie ge-
looven wil, die dat 'dag in dag uit ver
kondigt. Het Kapitalisme is de monster
achtige uitbuiter; uitbuiting is lijn levens
leus; uitbuiting van alle deelen der mensch-
heid, die aan 't Kapitaal geen deel hebben;
konkurrentie plus uitbuiting zijn dewreede
slagen, waarmee dat monster op de wereld
aanvalt; vijandschap, doodelijke vijand
schap tegen dat gure ondier is du3 plicht.
Nu doet zich echter 't even monster
achtige feit voor, dat de arbeiders, ook de
Socialisten, voor hun Vaderland gaan vech
ten; Waaarom? Omdat ze vooruit gaan in
elk opzicht; omdat ze wat te verliezen
krijgen aan stoffelijke goederen.
Nu staat men dus voor dit vraagstuk:
Het Kapitalisme is eeu monster, dat ten
C doods toe moet vervolgd worden en de
beiders hebben 't onder dat Kapitalistisch
stelsel zoo goed, dat ze naar de wapens
grijpen om hun eigen hebben en houden,
hun bezit te handhaven!
Wie kan dat vraagstuk oplossenWie
Sociaal-Democraat is, kan 't niet oplossen;
die zit met die vraag. Is 't Kapitalisme
een monster, een monsterachtige ui. buiter:
welnu, vecht dau niet aan de grenzen
stel dan je huid niet in de waagschaal
voor een bende Kapitalisten, die den oorlog
begonnen zijnzeg dangeen man en geen
ceDt! zeg dan: de wapens neer! wees dan
martelaar voor je beginsel en weiger dienst.
De Sociaal-democratie zit dan ook thans,
ondanks alle geschreeuw over dat ver
vloekte Kapitalisme, met de handen in 't
haar, nu zij eigen zonen voor die uitbuiters
ziet strijden.
Het vraagstuk is voor een niet-Socialist
gemakkelijk op te lossen. Het Kapitalisme
is niet de eenige vijand. Is zeer vaak heele-
maal geen vijand. De feiten wijzen erop,
dat de Arbeiderswereld flink vooruitgaat.
En daar is 't Kapitalisme zelf ook de oor
zaak en beweeggrond van. Waar dus de
arbeiders, die welvaart gaan genieten, iets
van 't zoet van 't Kapitalisme gaan proe
ven, daar vechten ze in hun eigen belang.
Het Kapitalisme is niet dat monster; is
niet die wreede uitbuiter en dus gaat
de Socialist voor hem en eigen welvaart
naar de grenzen. Of't Kapitalisme
is wel een uitbuiter, maar dan zijn de So
cialisten dwaas, die met een mond vol haat
tegen dat Kapitalisme toch stillekens 't
geweer op schouder leggen en voor den
Vervloekte naar de grenzen gaan en den
broeder heel gemoedereerd doodschieten,
die aan de overzij der grens ook voor eigen
welvaart strijdt.
Neen! de zaak zit em iets diepers. Het
Socialistisch hart is ook een menscheohart,
dat ondanks alle geknibbel aan 't Kapita
listisch stelsel In zich voelt een band aan
eigen Volk en Natie. En die band is niet
los te tornen door 't Kapitalisme Welk
stelsel van economie ook overheersche in
eenige eeuw: 't hart haakt naar eigen ge
boortegrond hoe men soms er mee moge
spotten, met dat
Bescherm, o God! bewaak don grond
De plek, waar onze wieg op stond,
Waar eens ons graf op staat.
Die grond! die wieg! dat graf! ze zijn
onuitwischbaar door den Schepper in aller
harten gegrift. Ze liggen in onze ziel met
een ankerketting vast en slechts als het
scheepje onzes levens los slaat en we alles
tMiw wdi www mwimmtiKamiBmmm
Hotel Itf ssaurant
Direct nabij de Hoofdsteeg,
R. C, F. V. i LEE-Koom
verloren hebben èn goed èn naam èn eere,
ja, dan is 't niet onmogelijk, dat we met
een vloek op de lippen 't Vaderland uit
jouwen. Maar dan is de »Vaderlander< in
den »onmenschc gedood.
Een uitnemende raad.
In haren Kerstgroet schreef onze Konin-
ginne aan 't slot:
Het kindeke Jezus heeft ten allen tijde
veel vertrouwen gevraagd. Het vraagt
dit nog steeds. Aan ons de fiere moed
Het dit te schenken. Laten wij met de
Herders gaan in het gebed naar de Kribbe;
naar het Kruis, met al onze nooden en
vragen. Tot ten slotte ons vragen ver
stomt en ons gebed en geloof overgaan
in aanbidding.
Een uitnemende raad, voorzeker, die onze
Koninginne Haar volk geeft. En niemand
twijfelt of Zij zelf gaat met al haar vragen
en nooden naar die heilige Plaats, vanwaar
verhooring en dus redding en verlossing
komen kan. Maar of'tNederlandsche Volk
zelf ook nog in die stemming verkeert, wordt
al publiekelijk betwijfeld. Gewis na in
spanning volgt de ontspanning en de ont-
roereude gebeurtenissen van Augustus heb
ben eenige weken de harten verteederd en
vermurmd't ontroerde gemoed zocht in de
kerken zijn b\nge zorgen en ziju diepe zuch
ten kwijt te wordendaar voor 'taan gezichte
Gods, in dichte drommen bij elkaar, saam
onder den druk en indruk dar geweldige
gebeurtenissen Zeker, 't geprangd gemoed
gaf zich lucht in een boetepsalm en een
traan van angst ver olkte terecht, wat in
de ziel omging en daardoor werd de bange
baad om 't hart wat losgemaakt; de smart
kreeg een uitpad een uitweg naar buiten
en verminderde.
Maar nu, in Januari, lijkt alle3 weer 't
oude en 't eigen. En toch is 't gevaar nog
zoo groot van overrompeld te worden. De
gebedsuren in de Kerken, zijn ze der moeite
niet meeer waard? Men hoort er niet veel
meer van. Comedies en bioscopen en allerlei
vreugdebedrijf: 't is toegankelijk en ze zijn
tjokvol. Langs 's heeren straten joelt en
krioelt 't weer als van ouds. Reizen en
trekken gaat weer zijn ouden gang. 't Is
weer als in Juli; 'tis niet meer als in Augs.
En toch, nog zijn de luchten donker! 's we
relds lentevreugd kan nog niet uitgejubeld
't Is nog volkenrumoer allerwege
De leening volteekend.
De eerste berichten, dat e. nog maar
een 85 millioeu was ingekomen, zijn door
dankbaarder berichten gevolgd, nl. de lee
ning is volteekend. Waar onze Koningin
en de Ministerraad zich dagelijks telegra
fisch liet op de hoogte stellen met den
stand van zaken en dat de heele Pers er
't hoogste belang in stelde, bewijst wel,
hoe hoog belangrijk de al of niet voltee-
kening werd geacht. Eu nu, 't bedrag is
er, waarmee we Koningin en Minister Treub
in 't bijzonder gelukwenschen. Het had
waarlijk een miserabelen indruk naar bui
ten gemaakt, als het Nederlandsche volk
niet in staat ware geweest of liever on
willig om de Kroon met zijn geld te die
nen, waar 't gelukkig met de wapenen nog
niet noodig is geweest.
En nu gaat er wel iets van 't heel fraaie
af door den stok die achter de deur stond
nl. de gedwongen leeniBgen ook door t
mooie percentage dat de Staat aanbiedt;
maar al gaat er iets van 't mooie af, er
blijft nog geuoer te duikenjei te waar-
deeren ov<r: het Nederlandsche volk staat
eendrachtig naast den Troon en wil in deze
benarde oorlogstijden de Regeering ziju
finantieelen steun niet onthouden.
Zonder dien steun kon men de gemo
biliseerde troepen wel naar huis zenden;
zonder dat geld was 'tde Regeering niet
doenlijk aan haar verplichtingen nu en in
de toekomst te voldoen.
Geld is de zenuw van den oorlog en al
was de 275 millioen er toch gekomen,
door dwaDg, zoo, als 't nu ging, is 't beter.
De Vrijz. Democraten; de Unie-Liberalen
en ook de Roomsch-Katholieken hebben
nu tot 1917 den tijd door hun benoemde
commissies het finantieele vraagstuk van
leening of heffing te doen bezien van alle
zijden.
Wachten we dus 1917 af of de 275
millioen nu geleeud, weer door heffing
zullen worden terugbetaald. Een jaar of
drie extra-opcenten is niet zoo erg. En
blijkt het langer te moeten, ook goed! Als
de oorlog van onze erve maar wegblijft.
De centen komen wel terecht, maar de
raenschenlevens niet.
De Oorlog Is Democratisch.
Wat leelijks men van den oorlog ook
moge zien of hooren en welke edele harts
tochten ze ook, volgens sommigen moge
opwekken, vast staat, dat hij in den wa
ren zin des woords democratisch is.
Hoog 6d laag; aim en rijk; p oletarier
en kapitalistgraaf of knechtbaron of
zijn koetsier; professor of leerling; eige
naar of werkman; de oorlog roept allen
op en man naast man strijdt de rijke erf-
soou in de onmiddelijke nabijheid van het
bedelaarsboefje, dat in vredestijds zoo gaarne
van alle wallen eet en als een gosd
communist 't „alle goederen gemeen" in
zijn crimineele brein heeft vastgelegd. Er
is eeu ware en een valsche democratie. De
valsche is die, welke 't op één deel des
volks laat aaukomeD, De huurlingen in den
oorlog: 't is de valsche democratie, want
meesttijds zijn deze uit de onderste lagen
des volks. Maar waar persoonlijke en al
gemeens dienstplicht is ingevoerd daar
leeft de ware democratie; daar is het heele
3)
k.
IV.
Het Bankroet.
Hij kan het niet begrijpen, het moet eene
vergissing zijn.
En toch is het geene vergissing. Het staat
er duidelijk„'t Is voor ons beiden beter,
dat we elkaar niet meer ontmoeten."
„En gisteravond twijfelt hij.
Maar hij weet niets van haar zieleiijden.
Kan dat trouwens ook niet begrijpen. Hij
besefte niet de overwinning, de glansrijke
overwinning die door haar behaald is.
Op dat oogenblik ziet hij er slechts een
gril in, een wispelturigheid.
„Komedie heeft zij gisteravond gespeeld,"
besluit hij bitter.
Eerst later, als hij de gelukkige echtgenoot
van Emmy is, dan zal hij inzien, dat het
haar strijd gekost heeft en dat zij goed deed.
Maar nu niet. Nu is hij met bitterheid ver
vuld, als hij naar zijn kantoor gaat.
Langzamerhand krijgt hij andere gedach
ten. „Neen, Emmy is geen wispelturig meisje.
Zij bezit karakter. Dat heeft hem immers
zoo aangetrokken Maar wat is toch, dat zij
haarjiefde voor hem opgeeft, omdat zij gods
dienstige gevoelens bezit, die hij niet heeft
Wat is toch die godsdienst? Allerlei vragen
teil eenenmale voor hem niet te beantwoor
den, bestormen bem, terwijl hij, zooals wij
in het eerste hoofdstuk kennis met hem
maakten, over het Journal gebogen zit en de
cijfers hem voor de oogen schemeren
Een jonge bediende roept hem bij zijn pa
troon.
Hij gaat naar het kantoor van den hande
laar, die voor zijn bufeau zit, de handen on
der het hoofd en strak voor zich uitkijkt.
Als Albert binnenkomt, kijkt hij op en zegt
tot zijn vertrouweling (want dat was Albert),
„Nederhuis, je moet vandaag m aar eens naar de
beurs gaan. Ik heb het te druk. Hier zijn de
orders."
Een tijdlang zitten de beide hoofden ge
bogen over de papieren.
Daarna vertrekt de boekhouder, die maar
niet kan begrijpen, waarom zijn anders zoo
kalme meester 'nu zoo zenuachtig is, alsof
hij een groote slag te wachten heeft.
Dat begrijpt trouwens de St. Bernardshond,
een pracht-exemplaar van een hond, die al
tijd aan de voeten van zijn meester gelegen
had, ook niet.
Of hij de voorpooten of de snuit tegen de
knieën zijns heers legt, het helpt niets. Hij wordt
niet geliefkoosd.
De heer Almbach zit daar voor zich te
staren, in diep gepeins verzonken, zijn ge
dachten zijn niet van de aangenaamste, want
diepe rimpels trekken zich op zijn voorhoofd
samen en zoo nu en dan wordt van zijn
opeen geperste lippen het woord „verloren"
gehoord.
Op de beurs heerscht de gewone drukte.
Albert stoort er zich dan ook niet aan en
verricht zijn werk, dat hem opgedragen is.
Hij begrijpt de verwonderde blikken niet, die
„op hem geworpen worden. Het is hem een
raadsel, waarom het anders zoo geziene huis
Almbach vandaag geen zaken kan doen.
Maar de oplossing van het raadsel komt
[[spoedig. Een beursman klampt hem aan met
de vraag
„Mijnheer Nederhuis, hoe is uw patroon
nog al onder den slag."
„Onder welke slag is het verbaasde ant
woord.
De ander kijkt hem ongeloovig aan.
„Maar weet-u dat nog niet?"
„Wat?" Ongeduldig klinkt die vraag.
„Wel, Carl Koning en Co. in Hamburg is
failliet."
't Is alsof Albert een slag in het aange
zicht ontvangt.
„Dank-u," zegt hij zich vermannend, „neen,
ik wist het niet."
Hij kan het niet langer in die atmosfeer
uithouden en vertrekt.
Als hij op het kantoor komt, begrijpt mijn
heer Almbach, zijn bedroefd gelaat ziende,
alles.
„Mijnheer, is het waarklinkt het
gejaagd.
„Ja, Albert, Carl Koning is over de kop
en ik word in zijn val meegesleept. Je bent
altijd mijn vertrouweling geweest, Albert en
ik dank je voor je trouwe diensten, die ik
niet meer noodig heb, want zelf moet ik een
betrekking gaan zoeken."
Hij sprak kalm, wat Albert raadselachtig
scheen. Zijn patroon merkte het.
„Ja, Albert, toen je weggingt was ik rade
loos, maar ik heb gebeden tot mijn God.
O, kende je de kracht maar, die in het
gebed schuilt! God kastijdt mij. Ik heb me
te veel op eigen kracht, op mijn uitgebreide
relaties laten voorstaan en dat laat God mij
nu voelen. Wij, zondige menschen, begrij
pen die slagen niet. Maar wie weet, waar
het goed voor is
„Maar dan begrijp ik dien God niet," viel
Albert hem bruusk in den rede.
„U, een rechtschapen koopman
„Stil, jongen, zoo mag je niet spreken. Dat
is ons zondig hart, dat in opstand komt.
En alleen een stil-berustend gebed vermag
dien storm te bezweren".
Nog lang sprak de handelaar, maar Albert
is niet te overtuigen.
„Albert, ik hoop je nog dikwijls te ont
moeten. Voorloopig vaarwel."
Vernietigd vertrekt deze.
„Dat is de tweede slag", mompelt hij.
„Vooreerst geen werk, want alle kantoren
zijn bezet."
Met gebogen hoofd loopt hij door Amster
dams straten, naar huis, om zijn moeder te
vertellen, dat
V.
Waarheen
Onverschillig voor de drukte, die er altijd
heerscht bij het aankomen van een trein, liep
Hugo Nederhuishetperron van het Hollandsch
Spoor te 's-Gravenhage af en drong door de
voite van menschen de Stationsstraat in, om
door Wagen- en Spuistraat, in het Noord-
Einde te komen en aldaar den koninklijken
stoet te zien vertrekken.
Hij zag er moe en afgemat uit. Doch daar
aan had de hoofdredacteur van zijn blad zich
niet gestoord, 's Morgens op het bureau ge
komen, nog afgetobd van het harde werken
der laatste dagen, had hij opdracht ontvan
gen, naar Den Haag te vertrekken en gege
vens verzamelen, die betrekking hadden op
de opening van de Staten-Generaal.
Want de traditioneele derde Dinsdag van
September was aangebroken.
Over eenige uren zou de Koningin naar
het Binnenhof gaan, om, na het zomerrecés,
de vereenigde vergadering van beide Kamers
te openen.
Deze, ieder jaar terugkeerende, plechtig
heid wordt door honderden belangstellenden
bijgewoond.
Voor een journalist dus stof genoeg.
Nog altijd was het warm.
Uit de wolkloos-blauwe lucht goot de zon
hare stralen uit op de vorstelijke stad.
Hugo was in zijn element. Alle moeheid
vergat hij. Met verbazende snelheid maakt
hij zijn stenografische aanteekeningen, ter
wijl hij zich verlustigde in de typische klee
derdrachten der Zeeuwsche en Friesche boe
renken boerinnen en hunne koddige opmer
kingen hoorde, gegeven in hun dialect, zoo
aantrekkelijk voor den Hollander. Met belang
stelling ziet hij de bewegingen van de sol
daten, die den weg afzetten, totdat een luid
gejuich losbarst en de Koninklijke stoet in
aantocht is. In de galakoets, getrokken door
acht paarden, rijdt de vorstin, naar alle zij
den vriendeiijk knikkend, voorbij.
En terwijl de Kamerleden luisteren naar
de heldere stem van de Koningin die de Troon-
rede voorleest, welke op straat reeds druk ver
kocht worden, wacht de menigte op Haar
terugkomst en vangt Hugo Nederhuis de ge
sprekken op die hier en daar gehouden wor
den.
's Avonds in den trein echter voelt hij zijn
loomheid weer terugkeeren. En terwijl de
spoor door Hollands golvende landdouwen
snelt, begint hij zijn stenografische aanteeke
ningen uit te werken.
Doch hij kan niet
Elk deeltje van zijn lichaam trilt in voort
durende trilling. De koortsgloed doortrekt
zijn aderen. Hij is machteloos
Als de Westertoren in de verte opdoemt,
komt hij weer eenigszins tot klaarheid, stapt
op de tram, die vlak vóór het bureau op
houdt en treedt zijn werkkamer binnen, waar
het |gesnor van de zetmachines vaag tot
hem doordringt.
Spoedig echter komt een jongen binnen
en vraagt om „copie".
„Nog even geduld."
„Ze wachten er op", waagt de jongen te
zeggen.
Er volgt echter geen antwoord en schou
derophalend vertrekt de bediende.
De pen krast verder
Plotseling stuift de dtrecteur binnen."
„Nederhuis, is dat nou een manier van
doen We zitten met ongeduld te wachten.
Je had in den trein toch ook wel kunnen
schrijven
Als hij echter Hugo's wasbleek gelaat ziet,
zwijgt hij plotseling, om er direct op te la
ten volgen
„Kerel, ben-je ongesteld
Geen antwoord echter. Want als de jour
nalist den mond opent, om zich te veront
schuldigen, bedekt een golfstroom van bloed
het papier, dat half beschreven vóór hem
ligt
De regen plaste in stroomen neer. Den
heelen dag was het broeiend en drukkend
geweest. Langzamerhand waren wolken op
komen zetten. Het had geonweerd.
Daarna goot het water, de smachtende
natuur verfrisschende en herademende Me
vrouw Nederhuis zit bij het ziekbed van
Hugo, haar jongsten lieveling en zij hoort
niets van den neerplassenden regen.
Het bonst in haar beangstigde ziel. O, zij
voelt het. Haar zoon zal niet genezen.
En het zorg-uitdrukkende gelaat van den
geneesheer, zoo juist vertrokken, bevestigd
haar vermoeden maar al te zeer.
„O, mijn God," fluistert zij. „Ook dat nog.
Albert geen werk en Hugo zóó thuisgehracht."
En in haar radelooze angst werpt zij zich
op de knieën en zij, die in jaren niet gebe
den had, smeekt als eene boetvaardige
„O, mijn God, red mijn zoon."
Maar het is niet het gebed van een boet
vaardige zondares. Het is een leege, holle
klank.
Als zij opstaat, heeft zij nog geen vrede.
Het is de angst het is geen volkomen ver
trouwen, dat haar deed smeeken tot God.
Het is de moederangst, die voelt, dat haar
zoon van de aarde gaat, die beseft, dat zij
hem nooit weer zal zien, nooit, nooit weer.
En dan komt alles in opstand, alles in haar
in revolutie.
Neen het kan niet waar zijn
hij zal niet sterven hij moet leven
Het is onrechtvaar Haar lieveling, zóó,
in den bloei van zijn leven, als alles hem
toelacht, dood
DoodWeg van de aarde. Nooit
weer zien
(Wordt vervolgd.)