Zaterdag 28 N ovember 19id 29ste Jaargang N". *4028. Antirevolutionair Orgaan voor de Kaidbollandüehe en Zeeawüehe Eilanden. IN HOC SIGNO VINCES W. BOEKHOVEN Een vermoeide pelgrim, „HET GOUDEN HERT". OP OEN UITKIJK. Ü'iTÖ-BVIB DienstsaiiTiagea en Dienfitaaabiediiigen 50 Oent per plaateing» .4 He. slnfefeesi voor sir Reclame fee»teinö,p%dverieïitiën eis verdere AsSoiiEifgtragie grasneo toe ie geiaglen aan deia BStgever Motel Restaurant Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Zaterdag. Abonnementsprijs par drie maanden fr. p. p. 50 CJeat. Buitenland bij TOomitbetaMng f 4,60 pe? jaar ifkonderlijke nummers 5 Cent. SOMMELSDUK. *SteS©i®©& latere®»»»». So. 8. AÖYörtenéiëB 10 coat par regal as maal, Boelamei SO per regel. löek«§.ak@Bdiglng 6 öent psi- regel ea 4/t maal. ©5?oot® letters en vignetten worden berekend naar de plaatarniate die ag hes heen Aöverteiatiën worden iagewaaht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen i' aar. Een historisch persoon? Gewis, 't Is vader Jacob. Hoor hem, staande voor het aangezicht van koning Farao: De dagen der jaren mijner vreemde lingschappen zijn 130 jaar; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns levens geweest. Mijner vreemdelingschappen een an dere vertaling zegt: pelgrimschap Nog 17 jaar zou hij daarna leven en met 't: Op uwe zaligheid wacht ik. oHeere! den pelgrimsstaf neerleggen; dien verwis selen met den palmtak om na aflegging van 't pelgrimskleed getooid te worden met de lange, witte kleederen der groote schare die na hem in de vele woningen in 't Huis des Vaders zouden plaats nemen; want uit Juda waren 12000 verzegeld en uit Ruben en uit Gad en uit Aser en uit alle ge slachten. Vader Jacob voelde zich vreemdeling, een pelgrim. En gaat zijn levensweg eens na! Jacob als tweeling; Jacob en 't eerst geboorterechtJacobs vlucht; Jacob bij Laban; Jacob en Jozef; Jacob en de hon gersnood, om van Jacob en Sichems over rompeling niet te spreken; ©m te zwijgen van de inwoners van Kanaau met wieu hij, die God kende, dagelijks moest om gaan en zich ergeren over hun onkunde aangaande zijn en zijns vaders Verbonds- God. Daarom was Jacob vermoeid, omdat hij 't leven van zoo'n donkeren kant had lee- ren kennen. Kwaad waren zijn dagen ge weest; kwaad de dagen van dien ja! Her- dersvorst, maar toch een vreemdeling, toch eon pelgrim hier beneen. En wie voelt zich vooral in deze dagen geen vreemdeling, geen pelgrim op aarde? Nu vooral, nu men den Dood dagelijks zijn greep ziet doen op de slagvelden en de levens van honderden en honderden wor den weggemaaidnu kanon na kanon naar de fronten worden gebracht om verwoes ting" en vernieling aan te richten waar eertijds 't rustige landleven de dorpen ver kwikte; nu onderzeeërs en luehtmaehines dood en verderf pogen aan te richten onder goederen en personen; nu alle Staten in wanorde zijn; alle grenzen bezet; alle han del en verkeer wordt belemmerd; alle ide alen van liefde, eer, vrede en internationale vriendschap met voeten zijn getredenalle banden door beschaving, door handel en nijverheid, door spoor en scheepvaart ge legd worden losgetornd; nu binnenslands de zorgen des levens drukken en vermenig vuldigen; armoe geen schande meer is en de rijkdommen aan zichzelf gaan twijfelen wie duift in deze dagen nog spreken dat 't leven zoo bekoorlijk en 't levenspad zoo vlak en effen is? Waar is nu de zonne- kant van 't leven, terwijl de schaduwen zoo machtig vele zijn Waar is de ver heffing des geestes, als zelfs de nachtelijke droomen zich bezighouden met den oorlogs- jammer, die overal woedt. Waar is de kapot geslagen hoop, dat de volken, zoo hoog roemend over hun beschavingswerk en over hun liefde voor den vrede, elkan der na dezen oorlog weer zullen waar- deeren en als gelijkgerechtigden erkennen? Gewis't Leven is vol zelfkantenis dat van de wieg tot het graf. 't Beste van 't leven is nog ijdelheid; nog moeite en bezwaar; steeds onrust; steeds teleur stelling tot wanhoop toe. Altijd valt het leven tegen, hoe mooi het zich ook liet aanzien. Is er buiten geen vreeze, dan is het in de consciëntie! En is 't daar vrede, dan weer anderzijds grijpt 't menschelijke den mensch wreedaardig aan en brengt hem in duisternis en schaduwen des doods. Maar in zulke spannende dagenja, die meeleeft, voelt hetde mensch is maar een pelgrim op aarde; hij neemt zijn reisstaf op onder tranen en geween; hij wandelt voort van stad tot stad, van oord tot oord; als jongeling en jonge dochter, terwijl de zon schroeit op zijn pad; als huisvader en huismoeder, wanneer de moeiten des levens zich verdubbelentotdat de grijsheid komt dan beeft de wandelstaf in de hand; de knieën knikkende rug gekromdhet oog beneveld totdat den moeden reiziger de stok en het steunsel ontvalt en wat dan Ja, wat danOm eeu nieuwe reize te aan vaarden naar eeuwig Wel of naar eeuwig Wee over den Jordaan des doods? Bij zoo'n oorlogstoestand als ook Neder land doorleeft; als we uit de bladen ver nemen, komt telkens en telkens de vraag naar vorenWat is nu eigenlijk het leven Waarvoor leef ik? Heeft het nog wel een doel? Of zijn we aan de dieren gelijk, die pogen hun voedsel naar binnen te krijgen om dan te liggen herkauwen of te gaan slapen? Waarom is 'tnog meer te doen dan om te leven, om nog wat te ademen en te kunnen rondkijken? Wat leven we nu eigenlijk? Een waarachtig menschen- leven of het stoffelijke dierenleven? Hoe veel geluks is er in deze drie maanden verwoest? We zagen 'f. Hoeveel idealen zijn in deze oorlogsweken verwoest. We hoorden er van. Hoeveel opgewekte ver wachtingen van verdraagzaamheid, sym pathieën van volken voor volken, ziju den bodem ingeslagen Is 't leven nog wat waard Ea zoo ja is 'teen pelgrimage minder dan ooit? Vermoeid was vader Jacob van 'tleven; weinig en kwaad waren zijn dagen; maar duizenden en du zenden kunnen 't nu vooral dezen man nazeggen; dat het leven der menschenkinderen in zulke dagen ais wij beleven geen speletocht is, maar een pel grimschap, zwaar om te dragen. En dan kon Jacob nog getuigen: Op uwe zaligheid wacht ik, o Heere! Maar wie zegt het hem na Ge lukkige dan nog bij zooveel ellende, wan neer 't pelgiimskleed wordt uitgetogen en de staf wordt gebroken om de rust te kunnen genieten, die er overschiet voor allen, die 't leven op deze aarde hebben doorworsteld, ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des Geloofs, die een Krib had tot wieg en een Kruis tot stervenssponde. 26 Miilioen rente en aflossing! Het Socialisme mobiliseert tegen de Lee ning. Althans in 't nommer van Maandag verscheen een lange proclamatieAan het Nederlandscjie Voik", »Aan de arbeiders en medeburgers", waarvan 't laatste ge deelte luidt: «Onze eisch moet zijn een oorlogsheffing »van het Kapitaal, milliarden ziju in de laatste jaren 10 a 20 jaar >gespaard<. «Ons- nationaal vermogen alleen bedraagt thans zeven en een half milliard is «7500 miilioen gulden, tegen 53/4 milliard «in 1901 en tegen 6J milliard in 1907bo- vendien is daarbij in elk geval de waarde »der onroerende landbouwgoederen veel te »laag geschat. Zeer goed kunnen de ge- «goede klassen deze kosten dragen, ook »al neemt men in aanmerking, dat een Gedempte Boerensteiger 63A, 63B Direct nabij de Hoofdsteeg, Ife«t®er«lam. DINERS 60 cent en hooger. LOGIES MET ONTBIJT ƒ1155, f 1.50 en f 1.75 Tel. No. 10595. Aanbevelend, g H. C. F. I ft. LEE-MOOM Het door ieder aanbevolen adres. «aantal eenig kapitaal door den oorlog «verloren. Volk van Nederland! Tracht «door een krachtig en indrukwekkend «protest de Regoeriog te verplichten een «regeling te ontwerpen, waardoor de las- «ten van den oorlogstoestand worden «gelegd op de schouders, die gemakke- «lijk in staat zijn deze te dragen."v Tegenover de uitgesproken meening staat die van dan Minister. In zijn Memorie luidt liet: Principieel deugt het niet om buiten gewone uitgaven, die 't belang van 't heele volk noodzakelijk zijn, te doen dragen door een betrekkelijk zeer kl ine groep overver- mogenden en practisek is 't ongeraden om waar straks voor maatregelen van socialen aard; voor verbetering van het Volkson derwijs; voor bijlegging van den strijd op onderwijs gebied; voor de verdediging der koloniën; in één woord voor de verhoo ging der volkskracht en van 's Landsweer- baarheid, nieuwe belastingen moeten wor den opgelegd en daarin het vermogen zon der twijfel een belangrijk deel zal hebben bij te dragen, nu op eenmaal aan de vermogens een aderlating te doen onder gaan van 275 miilioen. Zoo staan dan de twee meeningen lijn recht tegenover elkander. De Regeering zegt 't kan niet uitsluitend uit de vermogens genomen worden, dat is principieel en practisch onverstandigen de Socialisten beweren: 't moei uit de vermogens. En die strijd moet nu uitgevochten, tenzij men een middelweg kan vinden, die voorloopig beide standpunten verzoenen kan. De Minister zelf heeft reeds eenigen mid delweg uitgewezen. Zooals 't ontwerp luidt: kan van 't jaar 191S af de leening in eens of in versneld tempo worden afgelost, in dien dit alsdan wenschelijk en mogelijk wordt geoordeeld. Van dit jaar af kan der halve ook, indien de meerderheid in de Staten-Generaal dit mocht wenschen, de leening, hetzij geheel, hetzij voor een deel, worden afgelost uit de opbrengst van een te heffen vermogensbelasting in eens De Minister heeft dus de brug tot toe nadering reeds gelegd in de Wet Tot 191S de opcenten; hoewel eerst zijn plan was tot 1921; en daarna, na 1918 de Kamers voor de vraag geplaatst of een vermogens belasting zal worden geheven om de in 1914 aangegane schuld van 275 miilioen of geheel of ten deele af te lossen. Geen 15 jaar opcenten, maar slechts 3, en dit laatste geheel aan de vrijheid der Kamers overgelaten. Zeer zeker zullen dus in de eerste jaren de opcenten drukken, maar in 1918 kan daarin wijziging worden gebracht en de opcenten verdwijnen om plaats "te raakeu voor een vermogensbelasting. Maar er is nog een brug behalve 't jaar 1918. In art. 38 noemt de Minister ook 't jaar 1920 Wat bedoelt hij daarmee? Dit: Van 1 Jan. 1920 wordt een voorstel van wet in gediend tot herziening of tot bestendiging van de artt. 34—37 dezer wet. De artt. 3437 loopen over die opcen ten; 20% hierop en 10% daarop enz. Nu stelt de Minister voor om aan de Kamers in 1920 te vragen: doorgaan met al die opcenten of doorgaan met enkele om an dere te verzwaren; dus bv. ophouden met de 20 opcenten op 't Personeel, maar dan 30 opeenten bv. op den jenever of iets op de tabak of iets meer op de invoerrechten of hypotheekrechten. Ziedaar de twee bruggen tot toenade ring. In 1918 een vermogensbelasting op de rijken om met dat geld, zegge een 150 miilioen af te lossen; en in 1920 vermin dering van sommige opcenten om andere opcenten te verhoogen. Allicht vrage men: als in 1918 beslist wordt, dat de rijken de 275 miilioen zul len opbrengen en zij alleen: wat moet je dan nog doorgaan met de opcenten: die vervallen dan toch, omdat de reden tot heffing daarvan n.l. de 26 miilioen rente, vervallen is. Gewis! de rente of 26 mii lioen is dan door de vermogensbelasting ver vallen; maar al is de leening van de baan, daarom zijn de nieuwe milloenen voor So ciaal werk, voor onderwijs, voor koloniën enz. niet van de baan. En om daarin te voorzien is de vraag geoorloofd: moeten de opcenten blijven? Hoe dit zij: 't komt ons voor, dat de Minister al 't mogelijke gedaan heeft, om 't volk terwille te zijn en de partijen te verzoenen 't Komt ons voor dat het Socialistisch orgaan veel te hard van stapel loopt Mi nister Treub beging geen misdaad. Natuur lijk er kan beslist worden vóór een ver mogensbelasting in 1915, maar de weg van den Minister is ook zeer goed te ver dedigen. Drie jaar opcenten is geen roden om wraak te roepen over Treub. XVII. »'n Fijn stuk, zeg!* Net goed, cm os één avond al die narigheid uit je kop te zetten je lacht man, dat je kraa.t!* Karei Tiksma geef. ge n antwoord. Neen hij heeft er eigenl k heel geen zin in, om van avond naar den schouwburg te gaan. Z'n »ko,* staat er niet naar. Heel dat leven v n pret en vermaak walgt hem in 't binnenste van zijn bestaan, al heeft hij nog niet den moed gegrepen, om er mee to breken. Hij plukt wat aan z'n sigaar. Drinkt z'n glas bier leegdraait en draalt met zijn ant. oord. Benmuller knoopt z'n jas dicht. «Ik kom je hale zeg! da's afgesproken. Zeven uur, dau kun je gegeten hebben en 'n half uur geluierd op de sofa we maken dan eerst samen een wandeling en dan zorgen we tijdig voor 'n goede plaats 't loopt er avond aan avond vól, gerust, kerel! je zult je amuseeren*. >'k Weet niet, of ik 't doe, werpt Karei aarzelend tegen. Zijn vrien i is uiterst verwonderd. «Waarom dat?* informeert hij. »'t Zijn er de tijden niet naar*, ant woord Karei, «nu met dien oorlog*. Benmuller, „ie z'n stoel al achteruit geschoven had, trukt de wenkbrouwen op, schuift weer bij, trommelt met z'n vingers op 't marmeren tafelblad. «Ta, ta, ta!* begint hij. «Ja moet dat nu zóó niet opnemen, amice! Ja, 't ie el lendig, dat stem k je toe. Als 't aan mij hing, was 't morgen vrede en iiet ik alle oorlogmakers ouderwetsch op 'n rij aan de galg hangen maar 't is toch per saldo ónze schuld niet, dat het zco loopt! 't Is 't noodlot, en wie dat nu treft, die is uitgespeeld, maar ik zie niet in, dat het iets h lpt of wie nu al als barrevoeters of begijnen leven gaan 'n mensch mag wat hebben en laten we, in alle eer en deugd nemen wat we nog krijgen kun nen.* Maar Karei schudt het hoofd, 'n oogen- blik kijkt hij zwijgend voor zich, kennelijk in tweestrijd, terwijl de ander hem vra- gend-meewarig aanziet. «Ik heb het nooit gezegd, Ben! maar van huis-uit ben ik zoo niet opgevoed. Ea eerlijk gesproken, ik heb met mijn leven zóó toch ook geen vrede. Jij zegt nu een maal dood-is-dood maar zoover heb ik 't nooit kunnen brengen En nu ze daar bij honderdduizenden op 't slagveld worden weggemaaid, wil ik wel zeggen, dat mijn hoofd en hart er niet naar staan, om bij 'n dolle klucht te gieren van de lach.* Benmuller zet 'n effen gezicht. Spot tintelt in zijn cogen. Gemaakt-plechtig neemt hij zijn hoed even van 't hoofd en zegt dan langzaam: «Jij gaat je bekeeren, is 't niet?* Karei's gelaat wordt gloeiend rood. Aan 't tafeltje naast hen heeft men blijk baar iets van hun gesprek opgevangen en hij voelt hoe terluiks stekende blikken op hem gericht worden. Daar ginds bij den ingang van 't café staan een paar pas binnengekomen kameraden, die zoekend rondzien of ze ook kennissen vinden van jong af is hij fijn-gevoelig geweest voor spot, die hem in de ziel dringt als 'n speld in 't lichaam .hij hoort reeds in zijn verbeelding 't gnuivend sehokgeproes van z'n collega's op 't kantoor, als er 't praatje rondgaat, dat Karei Tiksma 'n «blikken dominee* geworden is neen, daar kan hij niet" tegenin worstelen «Je vergist je«, zegt hij koel. «Om zeven uur wacht ik je kijk daar zijn de «tweelingen* ook hei, pst! hierheen! Bonjour, kerels! plaats voor vier! «Jij bent 'n vént,* zegt Ben »M*ar nu ga ik, 'k heb nog 'n commissie die 'k i krijgen kan en waar 'k als 't wat meeloopt allicht tien pop aan verdien: zoo iets laat 'n mensch niet loopen in deze kwade tij den .tot straks!* De schouwburg is tjokvol. De directeur, die 's kijken komt bij 't kas-bureau bruischt van plezier. Alles aan hem glimt: z'n hooge cylinder, z'n fijne molières, z'n breede horlogeketting, z'n blauw rood geschoren gelaat niet het minst, de «recette* overtreft van avond al wat er sinds 1 Augustus in z'n schouwburg ontvangen is, overtreft in alle geyal zijn stoutste verwachtingen. Als 't zoo door gaat wordt het jaar nog góéd! Hij is dan ook 'n pientere baas. Toen anderen, met de «mobilisatie* den kop hangen lieten en klaagden, hoe dat nu het einde van alles was had hi} niet gewanhoopt. Die eerste bui moest betijen. Daar was niets aan te doen. Rare dingen zag menHij had op 'a avond es 'n eogenblik bij 'n kerkdeur stilgestaan, waar bidstond was bad ie 'r niet exemplaren zien binnengaan, die jarenlang trouwe klanten waren geweest van zijn «kunsttempel* en om de schouwste stuk ken smaklachten, dat hun kaken kraakten De spanning was te sterk, daar móést reactie op volgen, 't Was nu maar zaak, als die reactie kwam, een stuk te hebben dat extra insloeg. Welnu dat had-ie gevonden! 't Oude, beproefde genre, met een ietsje minder zout nog en iets meer peper nóg iets dichter langs het uiterste kant je en stróómt zijn zaak niet vol? Karei Tiksma schuifelt op z'n klapstoel. Straks, op z'n kamer, heeft-ie zichzelf 'n lafaard genoemd, dat ie maar niet kan breken met dit leven van wuft vermaak en zondige ijdelheid. De Heere God, de volkeren schuddend, heeft dat schrikkelijk oorlogsgedruisch ook doen dreunen in zijn hart en hem onrustig gemaakt, 't Goede zaad, in zijn jeugd uit gestrooid, in zijn eersten jongelingstijd éven ontkiemd, maar later in dit groote-stads- milieu, bij den omgang met wereldsche vrienden verstikt, in een zee van vermaak gesmoord, bleek niet ganseh gedood te zijn. Dood en eeuwigheid ontrust'ten hem. Altijd weer, als hij las van de honderd duizenden offers, die de krijg eischte, bonsde de vraag in hem op: «Als ik daar zoo lag en sterven moest wat zou het dan zijn? Dit wereldsch vermaak is zijne ziel als gal op de tong. Hoe gaarne zou hij er zich aan onttrekken, teruggaan naar de stilte van zijn eigen kamer als hij maar durfde 't «Strijkje* heeft z'n laatste, vroolijke, luchtige deuntje afgespeeldhet scherm rijst. Karei volgt het eerste bedrijf, Viug en vlot is het spel en de volle schouwburgzaal is al bij 't begin «gepakt.* 't Was ook zoo «echt*, zoo leuk! 'n Kwasie-vroom gezin,® waarvan de leden met geveinsden afschuw gewaagden van de snoodheden der booze «wereld*, maar intusschen, elk op zijne wijze de kat in 't donker knepen, logen, stalen, dronken en boemelden. Lachsalvo's daverden door de Baal,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1914 | | pagina 1