De Europeescle Oorlog.
BUITENLAND.
PLAATSELIJK NIEUWS.
In alle landen hebben de coryfeeën op
wetenschappelijk en artistiek gebied zich op
gemaakt, om de autonomie van den mensch
te proclameeren, dien mensch ten troon te
verheffen en den Koning der gansche aarde
te onttronen.
Is het mogelijk de ellende te peilen, die
van dezen titanischen strijd het gevolg is?
Zou de bitterheid van den Europeeschen oor
log met die van deze worstelling te verge
lijken zijn?
Heele steden, heele provinciën, ja heele
wereldrijken, waar vroeger den naam Gods
geëerd werd, zijn tot openlijke verwerping
van Zijn dienst gekomen. Frankrijk vooraan.
Duitschland volgend. Engeland achteraan.
V
Nu leven wij allen onder den verschen in
druk van het oorlogsleed. Het is het ontzet-
tendste dat wij ons denken kunnen. En het
is ook waarlijk hartverscheurend. Wie smacht
niet naar den vrede? Wie zou niet gaarne
de grootste offers brengen, indien hij daar
door den strijd bezweren kon
Maar is de Christenheid er evenzoo op uit
om den afval te keer te gaan Wordt daar
toe geen moeite noch inspanning ontzien
Leven wij wel genoegzaam in het besef, dat
de opstand tegen God en zijn Christus van
nog doodelijker ernst is, dan heel de reus
achtige volkerenstrijd om ons heen
Waarlijk, ook in dit opzicht hebben de
tijden, die wij doorleven, ons veel te zeggen.
Maar al te vaak verspillen de belijders hun
krachten in onderlingen strijd en vergeten
zij, dat zij te zamen een groote slagorde
behooren te vormen, die op het gebied der
wetenschap, der kunst en der staatkunde,
die in heel 't maatschappelijk leven opkomt
voor de eere van Gods heiligen Naam.
Zeeuwsche Ct.
Oe toestand in het Westen
is nog ongewijzigd sinds jl. Donderdag.
Hier, de verbondenen „eenige vorderingen"
en door de Duitschers eenige kilometers
vooruitgeschoven en daardoor de lijn der
legers in steeds grilliger vorm gebracht.
.Maar van een „doorbreken" is geen sprake
geweest.
Wel heeft het Duitsche leger een paar ma
len circa zijn doel bereikt, doch het schijnt
dat hij niet voldoende kracht heeft gehad
om van de vorderingen profijt te trekken;
later werd hij weer op zijn oude lijn terug
geworpen en de verbondenen hadden weer
het recht om te seinen, wij hebben daar of
daar „vorderingen" gemaakt.
Zoo blijft het een heen en weer wiegelen
en de krachtige aanvallen die van weers
zijden worden gedaan kost vreeselijk veel
bloed.
En die aanvallen worden steeds heftiger.
Wat daar de laatste dagen gebeurd is bij
Nieuwpoort en Dixmuiden en IJperen en aan
de oevers van den IJser, dat wordt zelfs,
als men de uitvoerige beschrijvingen leest,
voor de sterkste zenuwen te erg om op te
volgen.
We sparen die bizonderheden.
't Is geen strijden meer, 't is er moorden,
zoodat men in den meest letterlijken zin des
woords er van „bergen van lijken"^en van
„water, rood van bloed" spreken kan!
't Is er echt Nederlandsch polderterrein,
gelijkend op het Hollandsche landschap. Voor
onze eigen nationale verdediging is er dan
ook ongetwijfeld veel te leeren.
Het is een terrein, dat als doorploegd is
met rivieren, sloten, kanalen en vaarten
evenals in Normandië worden de landerijen
en akkers begrensd door heggen of struik
gewas, waardoor de verbindingen tusschen
de troepen uitermate worden bemoeilijkt.
Het is een terrein als gemaakt voor den
kleinen oorlog en volmaakt ongeschikt voor
gebruik van cavalerie op groote schaal.
Gansch België is één hospitaal
Bij duizenden zijn de Duitschers hier weg
gemaaid, bij tienduizendenEn dan wordt
nog uit Berlijn gemeld, wat mógelijk is, wijl
van 't Belgische leger reeds 10.000 dooden
en gewonden zijn opgegeven, dat de ver
liezen aan de „andere zijde" nog veel groo-
ter zijn.
En 't houdt nóg maar aan
„Wij móéten er door."
Zóó zegt de Duitscher.
En om dat doel te bereiken worden van
weerszijden de legerscharen in den zékeren
dood gestuurd met den stillen hartstocht,
waarmee de speler goudstuk na goudstak
inzet.
Doch hij verliest slechts geld.
En hier gaan zoovele schoone menschen-
levens te loor, naar wie ginds, ver in 't
vaderland, vrouw en kind, moeder en bruid
met zoo groot v^ng§n jrttzipn,,.,,,
s,"t Wordt béng op aarde! zoo schrijft het
Friesche Dagblad en 't is waar.
Want er komt nog geen verademing, ja
het wordt nog erger.
In plaats dat de krijg zich beperken zou,
breidt hij zich nog steeds uit.
Over bijna alle werelddeelen
In Afrika zijn reeds Duitsche kolonies door
Engelsch-Fransche troepen bezet; in Zuid-
Afrika wordt gestreden tusschen Britten en
Duitschers en tusschen Britten en Boeren;
in Azië vechten de Japanners met hunne
bondgenooten tegen de Duitschers in Kiauts-
jau en treden de „Emden" en de „Karlsruhe"
met groote behendigheid op tegen Engelsche.
Russische en Fransche schepen. Geheel Europa
staat in vlam, de zee is niet meer veilig, in
Oost en West woedt de strijd.
Telkens weer worden nieuwe mogendhe
den in dien strijd betrokken of werpen zij er
zich moedwillig in, waardoor het terrein van
den oorlog steeds grooter wordt en de plek
jes, waar nog vrede heerscht, steeds zeld
zamer zijn geworden.
Nu schijnt ook weer Turkije zich in den
krijg te willen mengen. Plotseling kwam toch
deze week het bericht, dat de bekende Turk-
sche kruiser „Hamidijé," die ook in de Bal
kan-oorlogen gedurig dan hier, dan daar
opdook en langs de kusten schrik verspreidde,
de Russische steden Feodosia, Odessa en
Sebastepol in de Kritn heeft gebombardeerd.
De kathedraal, de Grieksche kerk, de pak
huizen aan de haven en de pier van eerst
genoemde stad werden beschadigd. Een sol
daat werd gewond. Het filiaal van de „Rus
sische bank voor buitenlandschen handel"
geraakte in brand. Daarop stoomde hij weg.
Men zie verder de telegrammen in dit nummer.
Als dat alles precies zoo is, gelijk het uit
Petersburg verteld-Avordt, dén is dit duidelijk
Turkije doet óók mee.
Waaróm ja, waarom
Weet iemand nog te zeggen, waarom eigen
lijk deze oorlog wordt gevoerd, anders dan
omdat een krankzinnige woede de volkeren
in 't bloed geslagen is, zoodat ze elkander
moorden als Kaïn het Abel deed!
Zelfs uit nuttigheids-oogpunt beschouwd
is 't niet goed te begrijpen, wat Turkije be
wegen mag, zich thans in den oorlog te
mengen.
Enver-pasja, de Minister van oorlog, is
zeer Duitsch-gezindmaar dit is geen reden
om zich te mengen in een strijd, die voor
Turkije geenerlei voordeel, slechts groot na
deel kan brengen. De „Times" verklaart reeds
nu: „dat Turkije door dit optreden zijn dood
vonnis heeft uitgesproken, en dat bij het einde
van den oorlog met het Pruisisch „militai
risme" ook het „Turksche gevaar" in Europa
zal worden opgeruimd.
Nu is dat wat kras.
Op zee, ja kunnen de „bondgenooten" de
Turksche vloot maken en breken, al heeft zij
een flinke versterking gekregen in twee
Duitsche oorlogsschepen, die in den aanvang
van den oorlog ontsnapten uit Italië en te
Konstantinopel voor anker kwamen en al kén
het waar zijn, dat Duitschland over land
Duikbooten en torpedobooten naar Turkije
heeft vervoerd.
Maar te land hebben de „bondgenooten"
maar niet zoo dadelijk met het Turksche
leger afgerekend, dat te aller tijde een ge
duchte macht gebleken is.
En als de Turk, nu de gelegenheid schoon
is, gaat trachten Egypte van het Engelsehe
juk te verlossen, gelijk hij 't noemt, en waar
reeds telegrammen van gewagen, dan zou
John Buil aan de boorden van het Suez-
Kanaal nogweleens een leelijke pijp kunnen
rooken
En wat zal Bulgarije nu doen? Ook daar
broeit het.
God is met zijn oordeelen op aarde.
Een moedige Fransche vrouw.
De Echo de Paris vertelt van een moedige
Fransche vrouw, die in een van de Fransche
steden woont, welke het meest van de Duit
schers te lijden hebben gehad. Haar man had
er een fabriek. Bij het uitbreken van den
oorlog gingen haar man, haar drie broers en
haar zwager dienen en daar de stad dieht
aan de grens lag, kon men verwachten, dat
de Duitschers ze zouden bezetten. In de fa
briek richtte de vrouw een hospitaal in van
vijftig bedden met een dokter en verpleeg
sters. Maar bij het eerste bombardement
verlaat iedereen, die maar kan, de stad. De
dokter wil, dat de vrouw pok weggaat, maar
■ze weigert, want haar man had haar gezegd
te blijven. De kelder is een tijdlang haar
woonplaats, totdat de vijand uit de stad ge
jaagd wordt; in de onmiddellijke nabijheid
der stad woedt de strijd en dan worden er
vijf-en-zeventig gekwetsten aangebracht, ter
wijl er maar voor vijftig plaats is. Met den
dokter en twee helpsters doet zij wat zij
kan en als er nog een ongelukkige gewonde
opdaagt, die niet verder kan, installeert zij
dien op een ligstoel, dien zij nog thuis heeft.
Zij wordt even geroepen en nauwelijks heeft
zij een paar stappen gedaan, of een granaat
komt neer op de plaats, waar zij zoo even
stond. Achttien gekwetsten, de twee ver
pleegsters en de zoon van de keukenmeid
worden gedood. Zij zegt de andere gekwet
sten een goed heenkomen te zoeken en
bluscht den brand in 't hospitaal. Dan zorgt
zij weer, dat de gekwetsten ergens anders
zoo goed en zoo kwaad als 't gaat een plaatsje
vinden en gaat door brand en bommen heen
de dooden aangeven. Drie dagen verloopen;
zij blijft in haarhuis, zooals ze beloofd had.
Eindelijk komt vergunning om de dooden te
begraven. Er verschijnen militaire dokters,
maar voor den verschrikkelijken stank dein
zen zij terug. Een blijft er achter, maar wat
kan hij alleen doen. Ben ik er dan niet
vraagt zij eenvoudig. Zamen begraven ze
een-en-twintig lijken. Als alles weer op orde
is gaat ze te Parijs nieuwe verbandstoffen
halen en keert terstond terug om in de groote
gebombardeerde stad haar werk voort te
zetten.
VERSPREIDE BERICHTEN.
De namen van keizer Wilhelm en keizer
Frans Jozef zijn van de lijst van Engelsche
veldmaarschalken geschrapt.
De koning van Italië heeft Vrijdag zijn
vloot in de Golf van Otranto geschouwd.
Zaterdag, was het plan. zou de koning de
proeven bijwonen met éen nieuw stuk
scheepsgeschut, dat, zoo het heet, 25 K.M.
ver kan schieten.
De Daily Mail meldt een aanval van Fran
sche vliegers op het Duitsche hoofdkwartier,
dat bij Dixmuiden in een villa was geves
tigd. Acht vliegtuigen, zes tweedekkers en
twee eendekkers, gewapend met 240 bom
men, trokken er op uit. Toen zij zes bom
men op de villa hadden geworpen, raakte
deze in brand. De generale staf zocht een
goed heenkomen in 't aangrenzende bosch.
Na langdurige onderhandelingen is de Brus-
selsche oorlogsschatting op 45 millioen franes
vastgesteld. Dit beteekent een vermindering
met 5 millioen. Wekelijks moet 12'/2 millioen
worden afgetaald.
Tot de Belgen, die in deze oorlogsdagen
hun land niet verlaten hebben behooren de
vrouwen van drie Belgische ministers. Ba
rones de Broqueville, de vrouw van den
minister-president, welke in haar huis te
Brussel een ambulance ingericht had, die
echter terstond door de Duitschers gesloten
is. Vier van haar zonen zijn in het Belgische
leger, minister de Broqueville is met de Bel
gische regeering te Havre. Ook de vrouw
van den minister van justitie en die van den
minister van wetenschap en kunst bleven te
Brussel.
Het Berliner Tageblatt verneemt uit Ko
ningsbergen dat in Oost-Pruisen de vorst
zijn intree heeft gedaan met een scherpen
Noordoostenwind. De thermometer is 'al 2
graden onder 't vriespunt gedaald.
In Archangel heerscht al sedert eenige da
gen 15" vorst.
De John D. Rockefeller is Donderdag met
10,000' ton petroleum te Kopenhagen aange
komen. Het schip had vertraging doordien
het op de Schotsche kust door Engelsche
oorlogsschepen is aangehouden.
Onder de gewonden die Donderdag uit de
gevechten aan de Yser in een hospitaal in
het Noorden van Frankrijk werden binnen
gebracht was een jonge Duitscher met een
bloedeloos, verstandig gezicht. Hij was een
en al zwachtels. Hij werd uit den trein ge
tild en op een bed in een spoorwegloods
gelegd. Een kleine groep verpleegsters ver
zamelde zich om hem heen, sommigen in
tranen. Op een stuk met bloed bevlekt pak
papier las men de woorden: „Hij heeft het
leven van zeven Fransche soldaten gered".
Dit hadden Fransche hospitaalsoldaten haas
tig neergekrabbeld. De correspondent van de
Times, die dit geval meldt, spreekt er zijn
voldoening over uit, dat deze jonge Duitsche
soldaat, vertegenwoordiger van de echte
Duitsche ridderlijkheid en beschaving, thans
onder de goede zorgen van een Engelschen
dokter geplaatst is, die al zijn best zal doen
om hem ook op te brengen.
Volgens een bericht in den Lokal-Anzeiger
zal het Russisch-Turksch conflict geen ver
andering brengen in de houding van Roe
menië, mits de overige Balkanstaten neutraal
blijven.
Björnson's bureau meldt:
Volgens particuliere berichten uit Konstan
tinopel heeft zich de strijd tusschen de Rus
sische en Turksche vloot als volgt toege
dragen. Eenige kleine Turksche oorlogssche
pen waren op een verkenningstocht in de
Zwarte Zee en vonden Russische vaartuigen
bezig mijnen te leggen in Turksche wateren.
Toen de Russen zagen dat zij ontdekt wa
ren, openden zij het vuur, dat de Turken
beantwoordden. Nadat op deze wijze de
vijandelijkheden waren geopend, zetten zich
grootere Turksche schepen, waaronder de
„Turksche Emden", nl. de uit den Balkan
oorlog bekenden Hamidié, in beweging in
de richting van de Russische kust.
Van Turksche zijde is, volgens dc Tagli-
che Rundschau, de volgende proclamatie in
de Arabische taal aan alle Mohammedaansche
soldaten die in de gelederen van de mogend
heden der Drievoudige Entente strijden, uit
gevaardigd
„Mohammedaansche soldaten I Gij bevindt
u in handen van de vijanden van Gods recht
en geloof. Met hen tezamen trekt gij inden
oorlog. Wanneer gij dit echter doet, begaat
gij zonde tegen het geloof, welke God's toorn
zal wekken. Mohammedaansche soldaten die
op het slagveld vallen, aan de zijde van de
vijanden van het geloof, zullen eeuwig in de
hel moeten zuchten, waar zij vereenigd zul
len worden met zondaren en verdwaalden.
De Franschen hebben het geloof met voeten
getreden, God en den Hemel den oorlog
verklaard. Allah zegt echter in den Koran
dat hij hen, die met goddeloos volk ten
strijde trekken, zal vernietigen. Het is onze
heilige plicht de Franschen te vernietigen
de wereld van den Islam uit hun handen
te redden, tegen de banier der opstand te
verheffen. Wanneer gij aan hun bevelen ge
hoorzaamt en ten strijde trekt, zult gij in
den oorlog tegen een volk dat tot verdedi
ging van het recht en de rechtvaardigheid
de wapenen heeft opgenomen, onvoorwaar
delijk sterven. Alle ongeluk dat over den
Islam is gekomen, hebben Engeland, Rus
land en Frankrijk over u gebracht. De tijd
is gekomen om op te staan tegen hen die
onze eer en trots vernietigden."
SOMMELSDIJK. Gedurende de maand Oc
tober zijn 74 schepen de Wilhelminabrug
gepasseerd tegen 133 in Oct. van het vori
ge jaar. Hieronder zijn de schepen van de
geabonneerde eigenaars niet begrepen.
MIDDELHARNIS. Als eene bijzonderheid
zij medegedeeld dat bij M. V. alhier van een
leiboom 4'/4 Hektoliter peren zijn geplukt.
Donderdag om 7 uur zal er verhuring
plaats hebben van de open gevallen zit
plaatsen in de Ned. Herv. Kerk.
Door den heer J. van Osnabrugge sta
tionchef der R. T. M. alhier is een knol
gerooid die het kolosale gewicht heeft van
18 halve kilo.
STAD AAN 'T HARINGVLIET. Naar alle
waarschijnlijkheid zal het Militaire Muziek
corps Woensdagavond alhier eene uitvoering
geven.
In deze week vertrekken weer 11 vluch
telingen. Er blijven nog slechts enkelen over.
Onze vroegere dorpsgenoot, C. J. Bra-
ber, klerk 1ste klasse te Emmen, heeft in
deze gemeente zijn ontslag gekregen als
ambtenaar.
Merkwaardig! Bij den heer S. werden de
vorige week nog frambozems geplukt, die in
grootte en smaak die van dezen zomer over
troffen.
V rijdagmorgen had Mevr. H. logeerende bij
den heer S., het ongeluk een raam op de
vingers te krijgen, dat zóó aankwam, dat
Geneeskundige hulp moest worden ingeroe
pen.
Zaterdag had de vrouw van M. het on
geluk van een trap te vallen, met het gevolg,
dat ze beide enkels brak, en geneeskundige
hulp noodzakelijk was.
DEN BOMMEL. Aangezien met 1 Novem
ber de laatsten termijn van de betaling Hoofd.
Omslag verstreken is zal na Woensdag tot
vervolging der nalatigen worden overgegaan.
Maandagavond werd op verzoek van
den Rijkslandbouwleeraar de eerste les der
landbouwcursus door den Burgemeesterjge-
opend, waarbij deze een aanmoedigings woord
sprak tot" den landbouwonderwijzer en een
opwekkingswoord sprak tot de leerlingen
meest boerenzoons en hen wees op de ge
wichtige kennis die er in het landbouwvak
zoo zeer ten stade kon komen.
Eenige vluchtelingen zijn naar België
gegaan om den toestand op te nemen bij
gunstiger uitslag zouden ze vrouw en kinde
ren komen halen.
HERRINGEN. Woensdag dus hedenavond
te half zeven uur zal in de Openbare School
Algemeene jaarsvergadering plaats hebben
van de Afd: Het „Groene Kruis" alhierwaar
o.m. zal worden behandeld een voorstel be
noeming Eere Voorz. Dr. v. Gelder.
HELLEVOETSLUIS. Naar wij vernemen
hoopt a.s. Vrijdag voor de Vereeniging op
te treden Ds. C. v. d. Voort van Zijp met
een lezing over „De eeuw van De Ruijter,"
welke lezing met lichtbeelden verduidelijkt,
in de Ned. Herv. Kerk zal worden gehou
den.
Zaterdag werd alhier opgemerkt de
Commissaris der Koningin in de prov. Zuid
Holland Baron Sweerts. Naar verluidt zou
a.s. Woensdag of Donderdag Z. K. H. de
Prins Hellevoetsluis bezoeken. Officieele be
vestiging daarvan was niet te krijgen.
Woensdagavond hoopt Ds. F. C.Meijs-
ster, van Rotterdam op te treden inhetChr. Te
huis voor Militairen te Nieuwenhoorn.
Rede van Ds. Van Lummel gehouden
j.l. Vrijdag.
Vrijdagavond werd, zooals we reeds heb
ben gemeld de Vergadering gehouden, waarin
Ds. Van Lummel zou optreden.
De vergadering, die goed bezocht was,
werd te halfacht door den Voorzitter van de
Chr. Milit. Vereen, geopend op de bij ons
gebruikelijke wijze.
De Voorzitter sprak daarna een kort ope
ningswoord uit, waarin hij de oorzaken, die
aanleiding gaven tol het oprichten der Vereen,
benevens het doel der Vereen, duidelijk uit
eenzette, waarna hij het woord aan den spre
ker gaf.
Spr. begint met te zeggen dat het onder
werp „Vaderlandsliefde" in deze dagen een
gelukkig en een dankbaar onderwerp is; in
andere dagen is het misschien een bitter
ondankbaar onderwerp te noemen. In tijden
van voorspoed, aldus Spr., zijn bijna allen
goede vaderlanders omdat zij het goed heb
ben. Een bewijs daarvan zegt Spr. is het
refrein van een Duitsch studentenlied, dat
luidt: „Ubi bene ubi patria" (Waar ik het
goed heb, is mijn vaderland.) Men vindt bij
velen de beschouwing, alsof kosmopoliet te
zijn, niet zoo onaangenaam is. En dat zijn
niet alleen de onontwikkelden, doch ook zij
die met de buitenlandsche kunst en weten
schap hebben kennis gemaakt, en die ken
nismaking leidt er licht toe, dat men het
vaderland gaat achterstellen bij het buiten
land. Anderen weer zeggen, dat het verdeelen
in landen en volken het ware niet is en zij
werpen op dat het verschil tusschen rijk en
arm toch beslist. Weer anderen pogen u te
overtuigen, gaat Spr. voort, dat wij niet een
dwaze liefde voor dit aardsche vaderland
mogen koesteren, maar dat wij meer ons oog
moeten richten op het Hemelsclie, want het
andere is voor de menschen der wereld, en
zoo komt het dat zij hun vaderland slechts
een platonische, een koude liefde toedragen.
Spr. haalt aan, wat een professor over
vaderlandsliefde schreef, n.l. dat geleerdheid
en vaderlandsliefde niet zijn te vereenigen.
Dit, aldus gaat Spr. voort, wensch ik dezen
avond tegen te spreken. Daarvoor is maar
één manier, die den naam draagt, dien wij
dezer dagen uit de dagbladen kunnen over
nemen, n.l. het offensief. Spr. zal zich niet
zetten tot een opsommen der verschillende
beschouwingen maar trekt allereerst die con
clusie, dat ware vaderlandsliefde niet kan
bestaan zonder het Chr. geloof tot grondslag.
Spr. zal eerst over het begrip „Vaderlands
liefde" spreken. Sommigen, zoo zegt Spr.,
zien vaderlandsliefde aan, als ware het chau
vinisme, dat is de beschouwing als was het
goede alleen in eigen vaderland.
Een Duitscher zegt, dat er geen beter land
is dan Duitschland, terwijl het in ons, aldus
Spr. nieuwbakken volslied heet, Wiens Neer-
lands bloed door d'aderen vloeit, van vreemde
smetten vrij. Dat is zegt Spr. geen vader
landsliefde, het is er een caricatuur van.
Dan gaat Spr. spreken over het begrip
liefde. In de wereld der natuur zijn twee
krachten, die van aantrekking en die van
afstooting en dezen bewaren het evenwicht.
In het rijk des geestes zijn er ook krachten,
die elkander aantrekken en afstooten. Het is
de liefde en de haat. De liefde is de band
der volmaaktheid, want Johannes zegt„De
liefde is uit God". De wereld, door God ge
schapen wordt door den band der liefde bij
eengehouden. Paulus zegt er van „De liefde
vergaat nimmermeer." Tot in eeuwigheid,
zegt Spr. zal de liefde er blijven, gelijk ze
er van eeuwigheid is. De haat daarentegen
is er niet altijd geweest; de haat heeft geen
eeuwige bron. Wij mogen niet aannemen,
dat de haat altoos tegenover de liefde heeft
gestaan, dat wordt door ons Christenen te
gengesproken. De haat is een indringer. Hij,
die uit God geboren is, Iaat niet direct de
haat los en is enkel liefde, neen, onze Chr.
belijdenis leert anders. De haat door den
duivel ter wereld ingebracht, is door God
gezet om tegen de liefde te worstelen, en
het einde zal een zegepraal der liefde zijn.
Wij moeten, gaat Spr. voort, niet meegaan
met hen die meenen, dat het hier op aarde
enkel liefde en vrede zal blijven, doch mogen
ook niet geheel vijandig staan tegenover de
pacificistische, de vredesbeweging. De ziekte
wordt toch ook bestreden, aldus Spr. alhoe
wel de midici weten, dat zij nooit van de
aarde zal verdwijnen. De liefde nu zegt Spr.
is de band, die tracht saam te houden, wat
saamhoort.
Bij de Heidenen is op te merken de wer
king van Gods algemeene genade en ook in
ongeloovige kringen gebeurt er veel door de
werking van Gods gemeene gratielaten wij
daarop niet laag neer zien en uit de hoogte
oordeelen over wat in onze ongeloovige
kringen geschiedt.
Liefde kan zoowel bestaan bij den onge
loovige als bij den geloovige, alhoewel het
een vraag blijft, of bij de ongeloovigen de
liefde tot volmaking kan komen. Er is geen
hooger openbaring van de liefde dan de
liefde van Christus. Telkenmale worden wij
in de H. Schrift vermaand tot liefde. Paulus
zegt: „De gansche wet wordt in één vervuld
n.l. de liefde. De eenheid die uit het Chr.
geloof ons bijkomt, levert voor de wereld
het bewijs, dat wij, door de liefde van
Christus gedrongen, een element vormen.
Spr. zegt, als wij spreken over vaderlands
liefde, moeten we eerst bewijzen, dat het
Gods wil is dat de mensch een vaderland
hebbe. Het ééne menschelijke geslacht, uit
éénen bloede voortgekomen en opgebouwd
door God bleef niet één in onderscheiding.
Want als bij Babel een toren wordt gebouwd,
verwart de Almachtige de spraak en het
menschdom valt of gaat uiteen in verschil
lende takken, waaruit blijkt, dat het Gods
eisch is, dat de mensch een eigen vaderland
hebbe,. waarin zij vereenigd zijn, die krach
tens de taal, die zij spreken, bij elkaar hoo-
ren, doch God zal uit al die natiën en ton
gen zijn eigen, eenig volk formeeren, hoewel
in deze bedeeling het onderscheid in landen
en volken,
Een volk met een eigen taal moet een
eigen vaderland hebben, hetwelk uit Gods
leidingen zeer wel is op te maken. Ieder in
het land, hem door God beschikt. Vader
landsliefde is de band, die de verschillende
volken aan hun land bindt. Ware [de mensch
gebleven in zijn eersten staat de uitkomst
zou gemakkelijk zijn na te gaan, doch het
was Gods wil, dat de haat tegenover de
liefde zou staan en daarom moesten de men
schen in verschillende landen worden ver
zameld. In Gen. 4 leest men reeds van Kaïn,
die een stad bouwde: verder dat Chains na
komeling Nimrod, die geweldig was, Babel
stichtte. Zoo kwamen langzamerhand de
wereldrijken tot stand. Doch God maakte
schijnbaar ook wijzigingen in zijn plan.
Abraham werd uit Ur geroepen om met zijn
zaad Kanaan te beërven, dat toch niet een
woeste landstreek was, waarin geen mensch
woonde, doch een land waaruit de inwoners
moesten worden verdreven of gedood. Het
blijft onder Gods bevel een worstelen van
volk tegen volk en gansch de Schrift toont
het u, aldus spr,, dat de verschillende volken
als een tuchtroede voor Gods volk werden
gebruikt. Nebukadnezar krijgt zelfs van God
Egypte, omdat hij Israël getuchtigd had.
Christus zelf toonde het, dat de Romeinsche
keizer recht had om schatting te eischen van
het land dat hij onder zijn heerschappij had
gebracht.
Paulus gebiedt in een zijner brieven te
bidden voor Koningen en overheden.
Er gaan velen, vervolgt spr., uit hun eigen
land om in een der omliggende of verder-
afliggende landen hun geluk te beproeven
en voorspoed te vinden en aldus een „nieuw"
vaderland te krijgen, en zij passen zich veelal
zoo aan het daar gevondene, dat men
na eenigen tijd slechts nog aan hun naam
kan hooren, dat zij uit dit of dat land komen.
Al heerschen in een land soms twisten en
verdeeldheid, toch blijft de band der liefde,
die allen bijeenbindt, wanneer een gevaar
den lande dreigt. Zoo bijv. in ons land in
1543. In den 80-jarigen oorlog kreeg ons volk
een aanwijzing om zich tegenover het van
buiten dreigende gevaar nauw aaneen te
sluiten en verder in de geschiedenis werd
dit herhaald bij de opeenvolgende Engelsche
en Fransche oorlogen en door de gunste
Gods is ons Nederland nog een vrij en on
afhankelijk koningrijk, hetwelk door de va
deren met hun bloed vrijgemaakt hebben en
wij moeten het naar Gods bevel blijven lief
hebben als de erve, door God aan de va
deren geschonken en van hen van kind tot
kind overgegaan.
De spreker vraagt nu te zingen Ps. 33 8
en 9 onder welk zingen gecollecteerd wordt
voor de Vereeniging.
Dan begint spr. met te wijzen dat wij niet
mogen meenen, dat wie geen Christen is zijn
vaderland niet kan liefhebben. Hun liefde tot
het Vaderland kan ook oprecht en welge
meend zijn.
Evenmin mogen we als een onzinnigheid
beschouwen, dat de verschillende hoofden
der Staten, die in oorlog zijn, den zegen
Gods op hunne wapenen afsmeeken. Men
heeft willen doen gelooven, dat dit een ach
terlijkheid was. Maar, zegt spr., dat is het
niet, want er is toch niets vreemds in, dat
wie een drang, een liefde voor zijn land voelt
en het zelve van verschillende kanten ziet
bedreigd, aan God om de victorie of althans
om zegen op de wapenen vraagt.
God heeft niet aan allen eenzelfde open
baring gegeven, maar daarom is het toch
niet te ontkennen, dat bij de Heidenen een
ingeschapen Godskennis aanwezig is en het
is oppervlakkig, om daarmede te spotten en
het karakter te miskennen. Hoog blijft voor
ons staan, dat God ons allen het land ter
woning heeft toebeschikt elk volk naar zijn
aard.
Een Christen, aldus vervolgt spr., kan zijn
éaderland beter liefhebben dan één die met
God niet rekent. Wij willen in onze liefde
tot het vaderland Gods bestel eeren en wij
zullen zien dat God zijn schepselen van alle
goed verzorgt.
Wij vinden in onze dagen patriotten; die
schelden op „moffen" en „Fransozen" en
denken dat zij daardoor echte vaderlanders
zijn. Maar, zegt spr., als wij ons vaderland
liefhebben, behoeven wij toch een ander niet
te haten. Wanneer een jonkman een uitver
korene heeft, kan hij toch niet zeggen, dat
zij de schoonste en edelste vrouw is die alle
anderen overtreft. De liefde bindt ons saam
met datgene, wat wij liefhebben. Dwingt,
zoo gaat spr. voort, het optreden van Duitsch
land geen eerbied af? Maar wanneer men
mij vraagt „Zoudt ge niet graag een Duit
scher zijn en voor dat land vechten"? zou
het antwoord luiden: „Neen", want God heeft
mij een klein vaderland gegeven.
Onze Koningin heeft het zoo schoon ge
zegd, als zij ons volk opriep om te trachten
groot te zijn in alles, waarin een klein i-volk
groot kan zijn.
Men heeft wel eens beweerd, dat wanneer
wij een groot land hadden, wij meer invloed
zouden hebben, maar alzoo is Gods wil over
ons niet geweest. Wat ook een Duitscher
moge roemen van zijn Heimath, en een Zwit
ser van hun trotsche bergen, wij hebben ons
land lief omdat het ons door God is beschikt.
Wij mogen ons Vaderland echter niet lief
hebben als een ouder, die in zijn kind geen
kwaad ziet, maar wij moeten het kwaad dat
in ons land gevonden wordt, met Gods hulp
trachten te verwijderen of althans te ver
minderen.
Wanneer we liefhebben moeten we zelf
opoffering leeren. Een jongeling heeft zijn
beminde, een man zijn vrouw, een ouder
zijn kind niet recht lief, wanneer hij, als het
noodig mocht zijn, met zijn leven hen zou
willen verdedigen, die hem lief zijn. Dit is
ware liefde, die met zelfopoffering gepaard
gaatdie niet het laatste bezit, heeft in zich
die vervloekte eigenliefde.
Men mag de uitingen der Schrift niet weg
cijferen. De Overheid draagt het zwaard niet
te vergeefs, maar ook: „Gij zult niet dood
slaan." De Overheid draagt het zwaard om
het kwaad te weren en wanneer zij het noo
dig oordeelt, dat wij onzen arm geven om
haar te helpen den vijand die het gemeene
recht schond, te verdrijven, mogen wij ons
niet onttrekken, maar moeten wijj'ons geheel
geven, tenzij het was een oorlog die ten doel
had, om onrecht te doen in plaats van het
yvreken. Dan gouden we in de vreeze Gods
moeten afwachten hoe de zaken zouden gaan.
In honderd gevallen van oorlog kunnen wij
oningewijden, misschien van niet één be
slissen aan wiens zijde het recht is. Degenen,
die het dagelijks onderzoeken en die de toe
standen beter kennen waaronder de oorlog
ontstond, en die aanleiding er toe gaven
kunnen een beslissing geven, maar wij wor
den van veel onkundig gelaten. De Over
heden hebben een zware verantwoording,
eene die van hen rekenschap eischt omtrent
de door hen gevoerde oorlogen. Laten we,
zegt Spr., daarom niet vertragen in het gebed
voor koningen, vorsten en allen die in hoog
heid zijn, want hun taak is zoo uiterst moei
lijk. Ook voor onze geëerbiedigde Koningin,
die in deze dagen een zoo zware taak te
vervullen heeft, moeten we God smeeken,
dat Hij tot de vervulling daarvan de kracht
en de wijsheid schenken.
S.pr. gaat verder en zegt, dat er niemand
ten onzent is, die aan de mogelijkheid van
het voeren van een offensieven oorlog door
ons, denkt, want dan zouden wij onrecht
gaan plegen in plaats van het te bestrijden,
doch wanneer onze neutraliteit door den een
of ander werd geschonden, moeten we op
treden defensief, verdedigend.
Spr. verhaalt een uiting van, zooals hij
het noemt, lamlendig onverstand, die hij heeft
gehoord en die bevatte, dat wanneer eender
Mogendheden op ons afkwam, wij de wape
nen moesten neerleggen en tot hem, die ons
aanviel, overloopen. Dat is, zegt Spr., on
verstandig gesproken. Wanneer bij iemand
wordt ingebroken en de vader des huizes
staat er bij en ziet toe en laat toe dat men
hem alles ontroove en zijn huisgenooten
vermoord, mogen we dien persoon dan nog
den naam van man geven. Immers neen.
En zouden wij dan uit den weg gaan voor
hen die ons dreigde omver te loopen en
zouden wij zonder slag of stoot tot hem
overloopen. Immers neen. God heeft in onze
landshistorie getoond, dat ons volk waarlijk
groot kan zijn, wanneer het alleen bij Hem