De Europeescle Oorlog. BUITENLAND. PLAATSELIJK NIEUWS. In alle landen hebben de coryfeeën op wetenschappelijk en artistiek gebied zich op gemaakt, om de autonomie van den mensch te proclameeren, dien mensch ten troon te verheffen en den Koning der gansche aarde te onttronen. Is het mogelijk de ellende te peilen, die van dezen titanischen strijd het gevolg is? Zou de bitterheid van den Europeeschen oor log met die van deze worstelling te verge lijken zijn? Heele steden, heele provinciën, ja heele wereldrijken, waar vroeger den naam Gods geëerd werd, zijn tot openlijke verwerping van Zijn dienst gekomen. Frankrijk vooraan. Duitschland volgend. Engeland achteraan. V Nu leven wij allen onder den verschen in druk van het oorlogsleed. Het is het ontzet- tendste dat wij ons denken kunnen. En het is ook waarlijk hartverscheurend. Wie smacht niet naar den vrede? Wie zou niet gaarne de grootste offers brengen, indien hij daar door den strijd bezweren kon Maar is de Christenheid er evenzoo op uit om den afval te keer te gaan Wordt daar toe geen moeite noch inspanning ontzien Leven wij wel genoegzaam in het besef, dat de opstand tegen God en zijn Christus van nog doodelijker ernst is, dan heel de reus achtige volkerenstrijd om ons heen Waarlijk, ook in dit opzicht hebben de tijden, die wij doorleven, ons veel te zeggen. Maar al te vaak verspillen de belijders hun krachten in onderlingen strijd en vergeten zij, dat zij te zamen een groote slagorde behooren te vormen, die op het gebied der wetenschap, der kunst en der staatkunde, die in heel 't maatschappelijk leven opkomt voor de eere van Gods heiligen Naam. Zeeuwsche Ct. Oe toestand in het Westen is nog ongewijzigd sinds jl. Donderdag. Hier, de verbondenen „eenige vorderingen" en door de Duitschers eenige kilometers vooruitgeschoven en daardoor de lijn der legers in steeds grilliger vorm gebracht. .Maar van een „doorbreken" is geen sprake geweest. Wel heeft het Duitsche leger een paar ma len circa zijn doel bereikt, doch het schijnt dat hij niet voldoende kracht heeft gehad om van de vorderingen profijt te trekken; later werd hij weer op zijn oude lijn terug geworpen en de verbondenen hadden weer het recht om te seinen, wij hebben daar of daar „vorderingen" gemaakt. Zoo blijft het een heen en weer wiegelen en de krachtige aanvallen die van weers zijden worden gedaan kost vreeselijk veel bloed. En die aanvallen worden steeds heftiger. Wat daar de laatste dagen gebeurd is bij Nieuwpoort en Dixmuiden en IJperen en aan de oevers van den IJser, dat wordt zelfs, als men de uitvoerige beschrijvingen leest, voor de sterkste zenuwen te erg om op te volgen. We sparen die bizonderheden. 't Is geen strijden meer, 't is er moorden, zoodat men in den meest letterlijken zin des woords er van „bergen van lijken"^en van „water, rood van bloed" spreken kan! 't Is er echt Nederlandsch polderterrein, gelijkend op het Hollandsche landschap. Voor onze eigen nationale verdediging is er dan ook ongetwijfeld veel te leeren. Het is een terrein, dat als doorploegd is met rivieren, sloten, kanalen en vaarten evenals in Normandië worden de landerijen en akkers begrensd door heggen of struik gewas, waardoor de verbindingen tusschen de troepen uitermate worden bemoeilijkt. Het is een terrein als gemaakt voor den kleinen oorlog en volmaakt ongeschikt voor gebruik van cavalerie op groote schaal. Gansch België is één hospitaal Bij duizenden zijn de Duitschers hier weg gemaaid, bij tienduizendenEn dan wordt nog uit Berlijn gemeld, wat mógelijk is, wijl van 't Belgische leger reeds 10.000 dooden en gewonden zijn opgegeven, dat de ver liezen aan de „andere zijde" nog veel groo- ter zijn. En 't houdt nóg maar aan „Wij móéten er door." Zóó zegt de Duitscher. En om dat doel te bereiken worden van weerszijden de legerscharen in den zékeren dood gestuurd met den stillen hartstocht, waarmee de speler goudstuk na goudstak inzet. Doch hij verliest slechts geld. En hier gaan zoovele schoone menschen- levens te loor, naar wie ginds, ver in 't vaderland, vrouw en kind, moeder en bruid met zoo groot v^ng§n jrttzipn,,.,,, s,"t Wordt béng op aarde! zoo schrijft het Friesche Dagblad en 't is waar. Want er komt nog geen verademing, ja het wordt nog erger. In plaats dat de krijg zich beperken zou, breidt hij zich nog steeds uit. Over bijna alle werelddeelen In Afrika zijn reeds Duitsche kolonies door Engelsch-Fransche troepen bezet; in Zuid- Afrika wordt gestreden tusschen Britten en Duitschers en tusschen Britten en Boeren; in Azië vechten de Japanners met hunne bondgenooten tegen de Duitschers in Kiauts- jau en treden de „Emden" en de „Karlsruhe" met groote behendigheid op tegen Engelsche. Russische en Fransche schepen. Geheel Europa staat in vlam, de zee is niet meer veilig, in Oost en West woedt de strijd. Telkens weer worden nieuwe mogendhe den in dien strijd betrokken of werpen zij er zich moedwillig in, waardoor het terrein van den oorlog steeds grooter wordt en de plek jes, waar nog vrede heerscht, steeds zeld zamer zijn geworden. Nu schijnt ook weer Turkije zich in den krijg te willen mengen. Plotseling kwam toch deze week het bericht, dat de bekende Turk- sche kruiser „Hamidijé," die ook in de Bal kan-oorlogen gedurig dan hier, dan daar opdook en langs de kusten schrik verspreidde, de Russische steden Feodosia, Odessa en Sebastepol in de Kritn heeft gebombardeerd. De kathedraal, de Grieksche kerk, de pak huizen aan de haven en de pier van eerst genoemde stad werden beschadigd. Een sol daat werd gewond. Het filiaal van de „Rus sische bank voor buitenlandschen handel" geraakte in brand. Daarop stoomde hij weg. Men zie verder de telegrammen in dit nummer. Als dat alles precies zoo is, gelijk het uit Petersburg verteld-Avordt, dén is dit duidelijk Turkije doet óók mee. Waaróm ja, waarom Weet iemand nog te zeggen, waarom eigen lijk deze oorlog wordt gevoerd, anders dan omdat een krankzinnige woede de volkeren in 't bloed geslagen is, zoodat ze elkander moorden als Kaïn het Abel deed! Zelfs uit nuttigheids-oogpunt beschouwd is 't niet goed te begrijpen, wat Turkije be wegen mag, zich thans in den oorlog te mengen. Enver-pasja, de Minister van oorlog, is zeer Duitsch-gezindmaar dit is geen reden om zich te mengen in een strijd, die voor Turkije geenerlei voordeel, slechts groot na deel kan brengen. De „Times" verklaart reeds nu: „dat Turkije door dit optreden zijn dood vonnis heeft uitgesproken, en dat bij het einde van den oorlog met het Pruisisch „militai risme" ook het „Turksche gevaar" in Europa zal worden opgeruimd. Nu is dat wat kras. Op zee, ja kunnen de „bondgenooten" de Turksche vloot maken en breken, al heeft zij een flinke versterking gekregen in twee Duitsche oorlogsschepen, die in den aanvang van den oorlog ontsnapten uit Italië en te Konstantinopel voor anker kwamen en al kén het waar zijn, dat Duitschland over land Duikbooten en torpedobooten naar Turkije heeft vervoerd. Maar te land hebben de „bondgenooten" maar niet zoo dadelijk met het Turksche leger afgerekend, dat te aller tijde een ge duchte macht gebleken is. En als de Turk, nu de gelegenheid schoon is, gaat trachten Egypte van het Engelsehe juk te verlossen, gelijk hij 't noemt, en waar reeds telegrammen van gewagen, dan zou John Buil aan de boorden van het Suez- Kanaal nogweleens een leelijke pijp kunnen rooken En wat zal Bulgarije nu doen? Ook daar broeit het. God is met zijn oordeelen op aarde. Een moedige Fransche vrouw. De Echo de Paris vertelt van een moedige Fransche vrouw, die in een van de Fransche steden woont, welke het meest van de Duit schers te lijden hebben gehad. Haar man had er een fabriek. Bij het uitbreken van den oorlog gingen haar man, haar drie broers en haar zwager dienen en daar de stad dieht aan de grens lag, kon men verwachten, dat de Duitschers ze zouden bezetten. In de fa briek richtte de vrouw een hospitaal in van vijftig bedden met een dokter en verpleeg sters. Maar bij het eerste bombardement verlaat iedereen, die maar kan, de stad. De dokter wil, dat de vrouw pok weggaat, maar ■ze weigert, want haar man had haar gezegd te blijven. De kelder is een tijdlang haar woonplaats, totdat de vijand uit de stad ge jaagd wordt; in de onmiddellijke nabijheid der stad woedt de strijd en dan worden er vijf-en-zeventig gekwetsten aangebracht, ter wijl er maar voor vijftig plaats is. Met den dokter en twee helpsters doet zij wat zij kan en als er nog een ongelukkige gewonde opdaagt, die niet verder kan, installeert zij dien op een ligstoel, dien zij nog thuis heeft. Zij wordt even geroepen en nauwelijks heeft zij een paar stappen gedaan, of een granaat komt neer op de plaats, waar zij zoo even stond. Achttien gekwetsten, de twee ver pleegsters en de zoon van de keukenmeid worden gedood. Zij zegt de andere gekwet sten een goed heenkomen te zoeken en bluscht den brand in 't hospitaal. Dan zorgt zij weer, dat de gekwetsten ergens anders zoo goed en zoo kwaad als 't gaat een plaatsje vinden en gaat door brand en bommen heen de dooden aangeven. Drie dagen verloopen; zij blijft in haarhuis, zooals ze beloofd had. Eindelijk komt vergunning om de dooden te begraven. Er verschijnen militaire dokters, maar voor den verschrikkelijken stank dein zen zij terug. Een blijft er achter, maar wat kan hij alleen doen. Ben ik er dan niet vraagt zij eenvoudig. Zamen begraven ze een-en-twintig lijken. Als alles weer op orde is gaat ze te Parijs nieuwe verbandstoffen halen en keert terstond terug om in de groote gebombardeerde stad haar werk voort te zetten. VERSPREIDE BERICHTEN. De namen van keizer Wilhelm en keizer Frans Jozef zijn van de lijst van Engelsche veldmaarschalken geschrapt. De koning van Italië heeft Vrijdag zijn vloot in de Golf van Otranto geschouwd. Zaterdag, was het plan. zou de koning de proeven bijwonen met éen nieuw stuk scheepsgeschut, dat, zoo het heet, 25 K.M. ver kan schieten. De Daily Mail meldt een aanval van Fran sche vliegers op het Duitsche hoofdkwartier, dat bij Dixmuiden in een villa was geves tigd. Acht vliegtuigen, zes tweedekkers en twee eendekkers, gewapend met 240 bom men, trokken er op uit. Toen zij zes bom men op de villa hadden geworpen, raakte deze in brand. De generale staf zocht een goed heenkomen in 't aangrenzende bosch. Na langdurige onderhandelingen is de Brus- selsche oorlogsschatting op 45 millioen franes vastgesteld. Dit beteekent een vermindering met 5 millioen. Wekelijks moet 12'/2 millioen worden afgetaald. Tot de Belgen, die in deze oorlogsdagen hun land niet verlaten hebben behooren de vrouwen van drie Belgische ministers. Ba rones de Broqueville, de vrouw van den minister-president, welke in haar huis te Brussel een ambulance ingericht had, die echter terstond door de Duitschers gesloten is. Vier van haar zonen zijn in het Belgische leger, minister de Broqueville is met de Bel gische regeering te Havre. Ook de vrouw van den minister van justitie en die van den minister van wetenschap en kunst bleven te Brussel. Het Berliner Tageblatt verneemt uit Ko ningsbergen dat in Oost-Pruisen de vorst zijn intree heeft gedaan met een scherpen Noordoostenwind. De thermometer is 'al 2 graden onder 't vriespunt gedaald. In Archangel heerscht al sedert eenige da gen 15" vorst. De John D. Rockefeller is Donderdag met 10,000' ton petroleum te Kopenhagen aange komen. Het schip had vertraging doordien het op de Schotsche kust door Engelsche oorlogsschepen is aangehouden. Onder de gewonden die Donderdag uit de gevechten aan de Yser in een hospitaal in het Noorden van Frankrijk werden binnen gebracht was een jonge Duitscher met een bloedeloos, verstandig gezicht. Hij was een en al zwachtels. Hij werd uit den trein ge tild en op een bed in een spoorwegloods gelegd. Een kleine groep verpleegsters ver zamelde zich om hem heen, sommigen in tranen. Op een stuk met bloed bevlekt pak papier las men de woorden: „Hij heeft het leven van zeven Fransche soldaten gered". Dit hadden Fransche hospitaalsoldaten haas tig neergekrabbeld. De correspondent van de Times, die dit geval meldt, spreekt er zijn voldoening over uit, dat deze jonge Duitsche soldaat, vertegenwoordiger van de echte Duitsche ridderlijkheid en beschaving, thans onder de goede zorgen van een Engelschen dokter geplaatst is, die al zijn best zal doen om hem ook op te brengen. Volgens een bericht in den Lokal-Anzeiger zal het Russisch-Turksch conflict geen ver andering brengen in de houding van Roe menië, mits de overige Balkanstaten neutraal blijven. Björnson's bureau meldt: Volgens particuliere berichten uit Konstan tinopel heeft zich de strijd tusschen de Rus sische en Turksche vloot als volgt toege dragen. Eenige kleine Turksche oorlogssche pen waren op een verkenningstocht in de Zwarte Zee en vonden Russische vaartuigen bezig mijnen te leggen in Turksche wateren. Toen de Russen zagen dat zij ontdekt wa ren, openden zij het vuur, dat de Turken beantwoordden. Nadat op deze wijze de vijandelijkheden waren geopend, zetten zich grootere Turksche schepen, waaronder de „Turksche Emden", nl. de uit den Balkan oorlog bekenden Hamidié, in beweging in de richting van de Russische kust. Van Turksche zijde is, volgens dc Tagli- che Rundschau, de volgende proclamatie in de Arabische taal aan alle Mohammedaansche soldaten die in de gelederen van de mogend heden der Drievoudige Entente strijden, uit gevaardigd „Mohammedaansche soldaten I Gij bevindt u in handen van de vijanden van Gods recht en geloof. Met hen tezamen trekt gij inden oorlog. Wanneer gij dit echter doet, begaat gij zonde tegen het geloof, welke God's toorn zal wekken. Mohammedaansche soldaten die op het slagveld vallen, aan de zijde van de vijanden van het geloof, zullen eeuwig in de hel moeten zuchten, waar zij vereenigd zul len worden met zondaren en verdwaalden. De Franschen hebben het geloof met voeten getreden, God en den Hemel den oorlog verklaard. Allah zegt echter in den Koran dat hij hen, die met goddeloos volk ten strijde trekken, zal vernietigen. Het is onze heilige plicht de Franschen te vernietigen de wereld van den Islam uit hun handen te redden, tegen de banier der opstand te verheffen. Wanneer gij aan hun bevelen ge hoorzaamt en ten strijde trekt, zult gij in den oorlog tegen een volk dat tot verdedi ging van het recht en de rechtvaardigheid de wapenen heeft opgenomen, onvoorwaar delijk sterven. Alle ongeluk dat over den Islam is gekomen, hebben Engeland, Rus land en Frankrijk over u gebracht. De tijd is gekomen om op te staan tegen hen die onze eer en trots vernietigden." SOMMELSDIJK. Gedurende de maand Oc tober zijn 74 schepen de Wilhelminabrug gepasseerd tegen 133 in Oct. van het vori ge jaar. Hieronder zijn de schepen van de geabonneerde eigenaars niet begrepen. MIDDELHARNIS. Als eene bijzonderheid zij medegedeeld dat bij M. V. alhier van een leiboom 4'/4 Hektoliter peren zijn geplukt. Donderdag om 7 uur zal er verhuring plaats hebben van de open gevallen zit plaatsen in de Ned. Herv. Kerk. Door den heer J. van Osnabrugge sta tionchef der R. T. M. alhier is een knol gerooid die het kolosale gewicht heeft van 18 halve kilo. STAD AAN 'T HARINGVLIET. Naar alle waarschijnlijkheid zal het Militaire Muziek corps Woensdagavond alhier eene uitvoering geven. In deze week vertrekken weer 11 vluch telingen. Er blijven nog slechts enkelen over. Onze vroegere dorpsgenoot, C. J. Bra- ber, klerk 1ste klasse te Emmen, heeft in deze gemeente zijn ontslag gekregen als ambtenaar. Merkwaardig! Bij den heer S. werden de vorige week nog frambozems geplukt, die in grootte en smaak die van dezen zomer over troffen. V rijdagmorgen had Mevr. H. logeerende bij den heer S., het ongeluk een raam op de vingers te krijgen, dat zóó aankwam, dat Geneeskundige hulp moest worden ingeroe pen. Zaterdag had de vrouw van M. het on geluk van een trap te vallen, met het gevolg, dat ze beide enkels brak, en geneeskundige hulp noodzakelijk was. DEN BOMMEL. Aangezien met 1 Novem ber de laatsten termijn van de betaling Hoofd. Omslag verstreken is zal na Woensdag tot vervolging der nalatigen worden overgegaan. Maandagavond werd op verzoek van den Rijkslandbouwleeraar de eerste les der landbouwcursus door den Burgemeesterjge- opend, waarbij deze een aanmoedigings woord sprak tot" den landbouwonderwijzer en een opwekkingswoord sprak tot de leerlingen meest boerenzoons en hen wees op de ge wichtige kennis die er in het landbouwvak zoo zeer ten stade kon komen. Eenige vluchtelingen zijn naar België gegaan om den toestand op te nemen bij gunstiger uitslag zouden ze vrouw en kinde ren komen halen. HERRINGEN. Woensdag dus hedenavond te half zeven uur zal in de Openbare School Algemeene jaarsvergadering plaats hebben van de Afd: Het „Groene Kruis" alhierwaar o.m. zal worden behandeld een voorstel be noeming Eere Voorz. Dr. v. Gelder. HELLEVOETSLUIS. Naar wij vernemen hoopt a.s. Vrijdag voor de Vereeniging op te treden Ds. C. v. d. Voort van Zijp met een lezing over „De eeuw van De Ruijter," welke lezing met lichtbeelden verduidelijkt, in de Ned. Herv. Kerk zal worden gehou den. Zaterdag werd alhier opgemerkt de Commissaris der Koningin in de prov. Zuid Holland Baron Sweerts. Naar verluidt zou a.s. Woensdag of Donderdag Z. K. H. de Prins Hellevoetsluis bezoeken. Officieele be vestiging daarvan was niet te krijgen. Woensdagavond hoopt Ds. F. C.Meijs- ster, van Rotterdam op te treden inhetChr. Te huis voor Militairen te Nieuwenhoorn. Rede van Ds. Van Lummel gehouden j.l. Vrijdag. Vrijdagavond werd, zooals we reeds heb ben gemeld de Vergadering gehouden, waarin Ds. Van Lummel zou optreden. De vergadering, die goed bezocht was, werd te halfacht door den Voorzitter van de Chr. Milit. Vereen, geopend op de bij ons gebruikelijke wijze. De Voorzitter sprak daarna een kort ope ningswoord uit, waarin hij de oorzaken, die aanleiding gaven tol het oprichten der Vereen, benevens het doel der Vereen, duidelijk uit eenzette, waarna hij het woord aan den spre ker gaf. Spr. begint met te zeggen dat het onder werp „Vaderlandsliefde" in deze dagen een gelukkig en een dankbaar onderwerp is; in andere dagen is het misschien een bitter ondankbaar onderwerp te noemen. In tijden van voorspoed, aldus Spr., zijn bijna allen goede vaderlanders omdat zij het goed heb ben. Een bewijs daarvan zegt Spr. is het refrein van een Duitsch studentenlied, dat luidt: „Ubi bene ubi patria" (Waar ik het goed heb, is mijn vaderland.) Men vindt bij velen de beschouwing, alsof kosmopoliet te zijn, niet zoo onaangenaam is. En dat zijn niet alleen de onontwikkelden, doch ook zij die met de buitenlandsche kunst en weten schap hebben kennis gemaakt, en die ken nismaking leidt er licht toe, dat men het vaderland gaat achterstellen bij het buiten land. Anderen weer zeggen, dat het verdeelen in landen en volken het ware niet is en zij werpen op dat het verschil tusschen rijk en arm toch beslist. Weer anderen pogen u te overtuigen, gaat Spr. voort, dat wij niet een dwaze liefde voor dit aardsche vaderland mogen koesteren, maar dat wij meer ons oog moeten richten op het Hemelsclie, want het andere is voor de menschen der wereld, en zoo komt het dat zij hun vaderland slechts een platonische, een koude liefde toedragen. Spr. haalt aan, wat een professor over vaderlandsliefde schreef, n.l. dat geleerdheid en vaderlandsliefde niet zijn te vereenigen. Dit, aldus gaat Spr. voort, wensch ik dezen avond tegen te spreken. Daarvoor is maar één manier, die den naam draagt, dien wij dezer dagen uit de dagbladen kunnen over nemen, n.l. het offensief. Spr. zal zich niet zetten tot een opsommen der verschillende beschouwingen maar trekt allereerst die con clusie, dat ware vaderlandsliefde niet kan bestaan zonder het Chr. geloof tot grondslag. Spr. zal eerst over het begrip „Vaderlands liefde" spreken. Sommigen, zoo zegt Spr., zien vaderlandsliefde aan, als ware het chau vinisme, dat is de beschouwing als was het goede alleen in eigen vaderland. Een Duitscher zegt, dat er geen beter land is dan Duitschland, terwijl het in ons, aldus Spr. nieuwbakken volslied heet, Wiens Neer- lands bloed door d'aderen vloeit, van vreemde smetten vrij. Dat is zegt Spr. geen vader landsliefde, het is er een caricatuur van. Dan gaat Spr. spreken over het begrip liefde. In de wereld der natuur zijn twee krachten, die van aantrekking en die van afstooting en dezen bewaren het evenwicht. In het rijk des geestes zijn er ook krachten, die elkander aantrekken en afstooten. Het is de liefde en de haat. De liefde is de band der volmaaktheid, want Johannes zegt„De liefde is uit God". De wereld, door God ge schapen wordt door den band der liefde bij eengehouden. Paulus zegt er van „De liefde vergaat nimmermeer." Tot in eeuwigheid, zegt Spr. zal de liefde er blijven, gelijk ze er van eeuwigheid is. De haat daarentegen is er niet altijd geweest; de haat heeft geen eeuwige bron. Wij mogen niet aannemen, dat de haat altoos tegenover de liefde heeft gestaan, dat wordt door ons Christenen te gengesproken. De haat is een indringer. Hij, die uit God geboren is, Iaat niet direct de haat los en is enkel liefde, neen, onze Chr. belijdenis leert anders. De haat door den duivel ter wereld ingebracht, is door God gezet om tegen de liefde te worstelen, en het einde zal een zegepraal der liefde zijn. Wij moeten, gaat Spr. voort, niet meegaan met hen die meenen, dat het hier op aarde enkel liefde en vrede zal blijven, doch mogen ook niet geheel vijandig staan tegenover de pacificistische, de vredesbeweging. De ziekte wordt toch ook bestreden, aldus Spr. alhoe wel de midici weten, dat zij nooit van de aarde zal verdwijnen. De liefde nu zegt Spr. is de band, die tracht saam te houden, wat saamhoort. Bij de Heidenen is op te merken de wer king van Gods algemeene genade en ook in ongeloovige kringen gebeurt er veel door de werking van Gods gemeene gratielaten wij daarop niet laag neer zien en uit de hoogte oordeelen over wat in onze ongeloovige kringen geschiedt. Liefde kan zoowel bestaan bij den onge loovige als bij den geloovige, alhoewel het een vraag blijft, of bij de ongeloovigen de liefde tot volmaking kan komen. Er is geen hooger openbaring van de liefde dan de liefde van Christus. Telkenmale worden wij in de H. Schrift vermaand tot liefde. Paulus zegt: „De gansche wet wordt in één vervuld n.l. de liefde. De eenheid die uit het Chr. geloof ons bijkomt, levert voor de wereld het bewijs, dat wij, door de liefde van Christus gedrongen, een element vormen. Spr. zegt, als wij spreken over vaderlands liefde, moeten we eerst bewijzen, dat het Gods wil is dat de mensch een vaderland hebbe. Het ééne menschelijke geslacht, uit éénen bloede voortgekomen en opgebouwd door God bleef niet één in onderscheiding. Want als bij Babel een toren wordt gebouwd, verwart de Almachtige de spraak en het menschdom valt of gaat uiteen in verschil lende takken, waaruit blijkt, dat het Gods eisch is, dat de mensch een eigen vaderland hebbe,. waarin zij vereenigd zijn, die krach tens de taal, die zij spreken, bij elkaar hoo- ren, doch God zal uit al die natiën en ton gen zijn eigen, eenig volk formeeren, hoewel in deze bedeeling het onderscheid in landen en volken, Een volk met een eigen taal moet een eigen vaderland hebben, hetwelk uit Gods leidingen zeer wel is op te maken. Ieder in het land, hem door God beschikt. Vader landsliefde is de band, die de verschillende volken aan hun land bindt. Ware [de mensch gebleven in zijn eersten staat de uitkomst zou gemakkelijk zijn na te gaan, doch het was Gods wil, dat de haat tegenover de liefde zou staan en daarom moesten de men schen in verschillende landen worden ver zameld. In Gen. 4 leest men reeds van Kaïn, die een stad bouwde: verder dat Chains na komeling Nimrod, die geweldig was, Babel stichtte. Zoo kwamen langzamerhand de wereldrijken tot stand. Doch God maakte schijnbaar ook wijzigingen in zijn plan. Abraham werd uit Ur geroepen om met zijn zaad Kanaan te beërven, dat toch niet een woeste landstreek was, waarin geen mensch woonde, doch een land waaruit de inwoners moesten worden verdreven of gedood. Het blijft onder Gods bevel een worstelen van volk tegen volk en gansch de Schrift toont het u, aldus spr,, dat de verschillende volken als een tuchtroede voor Gods volk werden gebruikt. Nebukadnezar krijgt zelfs van God Egypte, omdat hij Israël getuchtigd had. Christus zelf toonde het, dat de Romeinsche keizer recht had om schatting te eischen van het land dat hij onder zijn heerschappij had gebracht. Paulus gebiedt in een zijner brieven te bidden voor Koningen en overheden. Er gaan velen, vervolgt spr., uit hun eigen land om in een der omliggende of verder- afliggende landen hun geluk te beproeven en voorspoed te vinden en aldus een „nieuw" vaderland te krijgen, en zij passen zich veelal zoo aan het daar gevondene, dat men na eenigen tijd slechts nog aan hun naam kan hooren, dat zij uit dit of dat land komen. Al heerschen in een land soms twisten en verdeeldheid, toch blijft de band der liefde, die allen bijeenbindt, wanneer een gevaar den lande dreigt. Zoo bijv. in ons land in 1543. In den 80-jarigen oorlog kreeg ons volk een aanwijzing om zich tegenover het van buiten dreigende gevaar nauw aaneen te sluiten en verder in de geschiedenis werd dit herhaald bij de opeenvolgende Engelsche en Fransche oorlogen en door de gunste Gods is ons Nederland nog een vrij en on afhankelijk koningrijk, hetwelk door de va deren met hun bloed vrijgemaakt hebben en wij moeten het naar Gods bevel blijven lief hebben als de erve, door God aan de va deren geschonken en van hen van kind tot kind overgegaan. De spreker vraagt nu te zingen Ps. 33 8 en 9 onder welk zingen gecollecteerd wordt voor de Vereeniging. Dan begint spr. met te wijzen dat wij niet mogen meenen, dat wie geen Christen is zijn vaderland niet kan liefhebben. Hun liefde tot het Vaderland kan ook oprecht en welge meend zijn. Evenmin mogen we als een onzinnigheid beschouwen, dat de verschillende hoofden der Staten, die in oorlog zijn, den zegen Gods op hunne wapenen afsmeeken. Men heeft willen doen gelooven, dat dit een ach terlijkheid was. Maar, zegt spr., dat is het niet, want er is toch niets vreemds in, dat wie een drang, een liefde voor zijn land voelt en het zelve van verschillende kanten ziet bedreigd, aan God om de victorie of althans om zegen op de wapenen vraagt. God heeft niet aan allen eenzelfde open baring gegeven, maar daarom is het toch niet te ontkennen, dat bij de Heidenen een ingeschapen Godskennis aanwezig is en het is oppervlakkig, om daarmede te spotten en het karakter te miskennen. Hoog blijft voor ons staan, dat God ons allen het land ter woning heeft toebeschikt elk volk naar zijn aard. Een Christen, aldus vervolgt spr., kan zijn éaderland beter liefhebben dan één die met God niet rekent. Wij willen in onze liefde tot het vaderland Gods bestel eeren en wij zullen zien dat God zijn schepselen van alle goed verzorgt. Wij vinden in onze dagen patriotten; die schelden op „moffen" en „Fransozen" en denken dat zij daardoor echte vaderlanders zijn. Maar, zegt spr., als wij ons vaderland liefhebben, behoeven wij toch een ander niet te haten. Wanneer een jonkman een uitver korene heeft, kan hij toch niet zeggen, dat zij de schoonste en edelste vrouw is die alle anderen overtreft. De liefde bindt ons saam met datgene, wat wij liefhebben. Dwingt, zoo gaat spr. voort, het optreden van Duitsch land geen eerbied af? Maar wanneer men mij vraagt „Zoudt ge niet graag een Duit scher zijn en voor dat land vechten"? zou het antwoord luiden: „Neen", want God heeft mij een klein vaderland gegeven. Onze Koningin heeft het zoo schoon ge zegd, als zij ons volk opriep om te trachten groot te zijn in alles, waarin een klein i-volk groot kan zijn. Men heeft wel eens beweerd, dat wanneer wij een groot land hadden, wij meer invloed zouden hebben, maar alzoo is Gods wil over ons niet geweest. Wat ook een Duitscher moge roemen van zijn Heimath, en een Zwit ser van hun trotsche bergen, wij hebben ons land lief omdat het ons door God is beschikt. Wij mogen ons Vaderland echter niet lief hebben als een ouder, die in zijn kind geen kwaad ziet, maar wij moeten het kwaad dat in ons land gevonden wordt, met Gods hulp trachten te verwijderen of althans te ver minderen. Wanneer we liefhebben moeten we zelf opoffering leeren. Een jongeling heeft zijn beminde, een man zijn vrouw, een ouder zijn kind niet recht lief, wanneer hij, als het noodig mocht zijn, met zijn leven hen zou willen verdedigen, die hem lief zijn. Dit is ware liefde, die met zelfopoffering gepaard gaatdie niet het laatste bezit, heeft in zich die vervloekte eigenliefde. Men mag de uitingen der Schrift niet weg cijferen. De Overheid draagt het zwaard niet te vergeefs, maar ook: „Gij zult niet dood slaan." De Overheid draagt het zwaard om het kwaad te weren en wanneer zij het noo dig oordeelt, dat wij onzen arm geven om haar te helpen den vijand die het gemeene recht schond, te verdrijven, mogen wij ons niet onttrekken, maar moeten wijj'ons geheel geven, tenzij het was een oorlog die ten doel had, om onrecht te doen in plaats van het yvreken. Dan gouden we in de vreeze Gods moeten afwachten hoe de zaken zouden gaan. In honderd gevallen van oorlog kunnen wij oningewijden, misschien van niet één be slissen aan wiens zijde het recht is. Degenen, die het dagelijks onderzoeken en die de toe standen beter kennen waaronder de oorlog ontstond, en die aanleiding er toe gaven kunnen een beslissing geven, maar wij wor den van veel onkundig gelaten. De Over heden hebben een zware verantwoording, eene die van hen rekenschap eischt omtrent de door hen gevoerde oorlogen. Laten we, zegt Spr., daarom niet vertragen in het gebed voor koningen, vorsten en allen die in hoog heid zijn, want hun taak is zoo uiterst moei lijk. Ook voor onze geëerbiedigde Koningin, die in deze dagen een zoo zware taak te vervullen heeft, moeten we God smeeken, dat Hij tot de vervulling daarvan de kracht en de wijsheid schenken. S.pr. gaat verder en zegt, dat er niemand ten onzent is, die aan de mogelijkheid van het voeren van een offensieven oorlog door ons, denkt, want dan zouden wij onrecht gaan plegen in plaats van het te bestrijden, doch wanneer onze neutraliteit door den een of ander werd geschonden, moeten we op treden defensief, verdedigend. Spr. verhaalt een uiting van, zooals hij het noemt, lamlendig onverstand, die hij heeft gehoord en die bevatte, dat wanneer eender Mogendheden op ons afkwam, wij de wape nen moesten neerleggen en tot hem, die ons aanviel, overloopen. Dat is, zegt Spr., on verstandig gesproken. Wanneer bij iemand wordt ingebroken en de vader des huizes staat er bij en ziet toe en laat toe dat men hem alles ontroove en zijn huisgenooten vermoord, mogen we dien persoon dan nog den naam van man geven. Immers neen. En zouden wij dan uit den weg gaan voor hen die ons dreigde omver te loopen en zouden wij zonder slag of stoot tot hem overloopen. Immers neen. God heeft in onze landshistorie getoond, dat ons volk waarlijk groot kan zijn, wanneer het alleen bij Hem

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1914 | | pagina 2