29stc Jaargang N*. 2013.
voor de Zuidhollandsclic en Keeuwiche Eilanden.
Woensdag 7 October 1914.
Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGNO VINCES
W. BOEKHOVEN,
Ons VoSkskarakter en de
Oorlog.
LAND- EN TUINBOUW.
VOOR HUIS EN HOF.
UIT DE PERS.
Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Saterdag.
Abonnementsprijs per drie maanden fr. p. p. SO Cent.
Buitenland bij vooruitbetaling 1,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
SOMMEL.SDIJK.
Advertentiën 10 Cent per regel en */a
Beclames SO per regel.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/s maal.
Bienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing,
öroote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 unr.
Alle stokken voor «le Redactie bestemd, Advertentie» eis verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uitgrever.
OTFGJSYÜR
TT<eïefo®ia Intercom*. Wo, 5\
ii.
Wie dus 't Ned. Volkskarakter wil loe
ren kennen moet Neerlands hisrorie door
zoeken. Maar inen zij er op bedacht, dan
niet uitsluitend te bladeren in dat boek
der geschiedenis, in dat deel, waarin van
't Verval onzes Volks sprake is. Wie een
menschelijk karakter kennen wil, moet niet
gaan luisteren naar 't geen hij uitgilt in
razende koorts; niet gaan kooren naar zijn
uitkramerij in een gekkenhuis of als zenuw
lijder: want dan is die mensck zich zelf
niet; dan is hij een karikatuur, èen flauw
afschijnsel van een menschdan is zijn
Zielsleven een parodie, een bespotting van
wat in beter dagen werkelijk in hem leeft.
Een menschelijk karakter moet ge bestu-
deeren zelfs niet in zijn normale, alledaag-
sche leven, dat daar als sleurwerk van
den eenen dag op den anderen zoo maar
stillekens voortgaat, waarin bijna nooit
eens eenige verheffing is; zelden hevige
schuiming door stormvlaag der smart of
vriendelijke rimpeling door lieflijk ruischen
van levensvreugd. Zoo'n leven van verval,
als elk Volk kent: neen, neen! dat geeft
ons niet 't ware beeld van een Volkska
rakter. Zoo'n stil-leven van nationale rust
en nationalen vrede en nationale zorgeloos
heid en onbezorgdheid: ook dat zou udoen
mistasten in een Volkskarakter.
Hoe is dan een Volkskarakter te vinden
Precies eender, zooals ge elk individu in
zijn eigendommelijkheid treffen kunt. Niet
op zijn ziekbed; niet in een of ander ge
sticht, maar in zijn bange dagen van le
vensstrijd tegen machten in en rondom
hem.
Als de nood prangt; 't gevaar dreigt;
als er opofferingen van lichaams- enziele-
kracht moeten geopenbaard worden om te
blijven, wat men is; om meer te worden,
dan men was; als er gevaar is van lijf en
goedvan zede en geloofvan ziel en
lichaam: dan, wat zich dan openbaart in
't publieke leven-, dat is 't Volkskarakter.
En daarom ook hangt 't Volkskarakter
af van wat zelfs in de vroegste eeuwen
door dat Volk is geliefd en geleden; be
vorderd en bestreden; door wat 't vond,
toen 't kwam; door wat 't wrockte om
eigen levensbehoud te handhaven.
Sla daarom maar een oog op de oude
kaart van Nederland; en zie 't Heden en
vraag dan uzelf af of zoo'n verandering
in oppervlakte van land, of zoo'n ligging
aan zee: of zoo'n klimaat geen sporen moest
achterlaten bij onze Vaderen, die in ons,
hunne kinderen niet uitgewischt zijn, nooit
uitgewiacht zullen worden, maar frisscher
dan ooit zich weer doen zien, als die kin
deren ook weer in dezelfde levensomstan
digheden komen als de vaderen. Zoo vader
zoo kind I openbaart zich dan evenzeer als
in oude dagen.
Ons lancl ontwoekerd aan de baren,
heeft Groen van Prinsteren eens gezegd.
Met hoeveel eerbied we ook van dezen his
torieschrijver wenschen te gewagenhier
achten we zijn woord een dichterlijke over
drijving; we achten ons Land niet ontwoe
kerd aan de baren en de cijfers van land
aanwinning mogelijk eens vergelijkend met
de cijfers van landverlies plus hetgeen door
de zee nooit is verzwolgen en door ons
nooit op haar is overwonnen, dan valt 't
te bezien of ons land werkelijk wel door
de Voorzalen is ontwoekerd aan de baren,
Maar die ontboezeming slechts aanvaardend
onder zeker voorbehoud, mag toch getuigd,
dat van den tijd der Romeinen en Bata
vieren af ons Volk tegen de zee heeft gé-
worsteld. 't Is juist de eere der Romeinen
geweest, dat zij overwinnaars en verover
aars, hun verbondenen leerden dijken
aanleggen, kanalen graven, moerassen droog
leggen, heirbanen „vormen, kasteelen en
burchten stichten en 't land bebouwen. De
Romeinen hebben ons geduld en volharding
en zeer groote lijdzaamheid bij teleurstel
lingen geleerd.
Het lage land aan de zee, ne-der-land(
van Dollart tot aan Duinkerken, doorsne
den met bevaarbare stroomen, moest van
zolf weer een volk kweeken, van zeevaar
ders, en schippers, wier element was op
de zee. En ook als gevolg daarvan weer,
omdat elk bedrijf een zekeren plooi geeft
aan 't karakter, moest in ons Volk op den
voorgrond gaan treden de opvoedende kracht
van 't zeelevende opvoedende kracht van
een reuzenstrijd tegen de moerassige gron
den, lage liggingen en broze zeeweringen,'t
kon niet uitblijven of over ons volk kwam een
geest van kloekheid en zelfvertrouweneen
geest van vastberadenheid en voorzichtigheid
gepaard aan stoutheid, die ook ongetemperd
in ruwheid kon overslaan, maar dan toch
nog een ruwheid, die door goedmoedige
hulpvaardigheid wat glans en eere verwierf.
Maar dat lage land, dat ne-der-land
gaf dan vanzelf ook, omdat 't gewonnen
buit was, ovcrwinningstrofee op de zee,
aan dat volk een gevoel van vrijheid. Want
diezelfde dijken, voorheen aangelegd om de
zee te weerstaan, behoefden slechts door
gestoken te worden om een vijandelijk volk
tegen te houden en terug te drijven. De
dijken en vaarten waren schutsmuren te
gen naderende vijanden en achter die dij
ken en binnen de ommuurde vesting hand- -
haafden zij hun buit aan de zee ontwoe
kerd. Daar koesterden zij zich in 't bezit van
Vrijheid, maar ook onder de nu moderne
leuze: wilt ge vred9, bereid u ten oorlog!
Ook onze Vaderen genoten vrijheid achter
duin en dijk, bij meer en plas, zelfs door
moeras en veen maar wakenen al
tijd waken! bleef 't parool. En aan de
Vrijheid paarde zich 't gevoel van Recht.
En voeg daar nu nog bij de heerlijke
gave van 't Christendom.
(Slot Volgt.)
De Graancontracten.
Er is door den oorlogstoestand een heele
ontreddering in den graanhandel ontstaan,
waarvan de landbouwers en de verschillende
aankoop-vereenigingen op land bouwgebied
op gevoelige wijze de gevolgen ondervinden.
Vele leveranciers hebben verklaard de con
tracten niet te kunnen nakomen, niet te
kunnen leveren, omdat ze zelf niets ontvan
gen. 't Spreekt van zelf, dat de particuliere
koopers en de coöperatie met deze bloote
verklaring zonder meer geen genoegen ne
men, maar het bewijs wenschen te ontvan
gen, dat inderdaad overmacht (force majeure)
de oorzaak der niet-levering is.
Er is de laatste weken over deze kwestie
veel gesproken en geschreven, waaruit bleek,
dat velen geneigd zijn aan te nemen, dat de
importeurs zich al te gemakkelijk van de
zaak wenschen af te maken en er voor de
zen geen voldoende grond bestaat zich op
overmacht te beroepen. Wij kunnen deze
kweste niet uitmaken en zeer zeker zullen
maar zeer wenigen op dit oogenblik zonder
grondig onderzoek daartoe in staat zijn. Vol
vertrouwen moet de beslissing worden over
gelaten aan de arbitrage-commissie, 't Is
echter goed, dat de landbouwer niet eenzij
dig worde ingelicht en voorgelicht, dat ook
in deze het „hoor en wederhoor" worde toe-
getast. Daarom nemen wij uit de „N. Zutph.
Ct." van 23 Sept. uit een desbetreffend arti
kel het volgende over, De onbekende, blijk-
deslcundige schrijver zegt dan, na een blik
gegeven te hebben op de ontreddering van
den graanhandel, omtrent de niet-nakoming
der graancontracten:
Zoo zijn wij dus met verbluffende snel
heid in een toestand van groote schaarsch-
te en nood prijzen geraakt, waarin de im
port handel voorloopig geen kans ziet een
gunstiger verandering te brengen. Toch zou
niets den import handelaar aangenamer zijn,
want hij is in een uiterst moeilijk parket
gekomen, daar hij tegenover de door hem
verrichtte inkoopen in vreemde landen ver
plichtingen tot levering van het gekochte
graan aan binnenlandsche koopers op zich
had genomen, die hij nu geen kans ziet, te
vervullen. Niet alleen hebben verschillende
landen den uitvoer verboden, niet alleen is
bijna alle graan, dat de importeur onderweg
had, hem ontnomen en heeft hij de grootste
moeite, de daarvoor willekeurig vastgestelde
opbrengst, zij het dikwijls slechts gedeelte
lijk, te inkasseeren, hij wordt ook nog voor
het feit gesteld, dat zijn inkoopcontracten
uit Roemenië. Noord- en Zuid-Amerika door
zijn verkoopers, met een beroep op over
macht, worden ontbonden verklaard, deze
exporteurs verklaren tot levering niet in staat
te zijn, 't zij omdat gebrek aan kolen in de
uitvoerhavens de stoomvaart belemmert, zelfs
verhindert, 't zij omdat de reeders de ge
sloten bevrachtingen annüleeren, waartoe zij
in zeer veel gevallen de bevrachtingen an
ders dan naar Britsche havens weigeren af
te sluiten, 't zij dat de bankiers weigeren
de documentaire wissels te financeeren, of
de exporteurs zelf het risico niet kunnen
aanvaarden, dat die wissels inderdaad door
de koopers bij vertooning zullen worden be
taald, waaraan met het volste recht kan wor
den getwijfeld in die gevallen, waarin b.v.
een boot in den grond wordt geboord (zooals
met een Engelsche boot van Argentinië naar
Rotterdam bij Pernambuco is geschied) of
de kooper bemerkt, zooals sedert begin Au
gustus regel was, dat het goed de overeen
gekomen bestemmingshaven kan niet berei
ken. Ten slotte is ook de mogelijkheid van
aanvoer uit Engeland uitgesloten, daar dit
land den uitvoer van veevoer-artikelen heeft
verboden.
Waar nu voor de importeurs vrijwel alle
wegen afgesloten zijn, om granen naar Ne
derland te vervoeren, en hun stroomende
voorraden hun zijn ontnomen, is het niet te
verdonderen, dat zij zich van hun verplich
ting, hun koopers te leveren, ontslapen ach
ten met een beroep op wat men in den re
gel overmacht noemt. Men heeft betwijfeld,
of de Engelsche autoriteiten tot deze maat
regelen gerechtigd waren, men heeft, de juist
heid der aangehaalde feiten erkennende, de
vraag gesteld, of, daar niet-neutrale, ook
Engelsche booten, de Nederlandsche havens
niet bereikten, de handel niet voor aanvoer
met Nederlandsche of andere neutrale boo
ten kon zorgen. Daarbij verliest men echter
uit het oog, dat het graanvervoer van Zuid-
Amerika naar Europa voor ongeveer 80 per
cent met Engelsche schepen geschiedt, (waar
bij de Duitsche nu ook nog uitvallen) terwijl
niet de importeur, maar de exporteur, de
bevrachtingen sluit, en dat allerlei neutrale
booten, juist ook Nederlandsche, niet het
minst den laatsten tijd,'t zij hun bestemming
niet hebben bereikt, 't zij slechts na een
groot deel der lading in Frankrijk en Enge
land te hebben moeten lossen.
Men denke slechts aan de Noorsche Griek-
sche en Roemeensche booten, die in Con-
stantinopel, Piraeus en Algiers zijn opge
houden, in welke laatste haven de lading
eener Roemeensche boot, bijna uitsluitend
aan Nederlandsche eigenaren behoorende,
zelfs door de Fransche autoriteiten voorloo-
is gekonfiskeerd en naar het prijsgerecht
verwezen. Zelfs de verzekering tegen oor-
logs-risico. voor zoover zij mogelijk is, dekt
slechts een gedeelte dezer gevaren. Onder
zulke omstandigheden kan toch waarlijkvan
aanvoer van granen overzee geen sprake
zijn, zoolang geen waarborgen zijn te krij
gen, dat het gekochte en betaalde goed in
derdaad zijn bestemming zal Bereiken, waar
borgen, die de handelaar zich niet verschaf
fen kan, daar graan als voorwaardelijke con
trabande steeds aan dezelfde gevaren zal
zijn blootgesteld, en op de verkrijging waar
van dus slecht kans schijnt te bestaan, in
dien onze regeering met een beroep op on
zen voedernood zich tot de betrokken regee
ringen wendt.
Deze noodzakelijkheid wordt niet verzwakt
door het feit, dat den laatsten tijd twee boo
ten der Koninklijke Hollandsche Lloyd met
eenige partijen maïs in Amsterdam zijn aan
gekomen, want deze waren voor het bekend
worden der moeilijkheden afgeladen, zij be-
hooren grootendeels aan exporteurs, die ze
slechts willen verkoopen tot de tegenwoor
dige hooge prijzen en de hoeveelheid speelt
geen rol tegenover de behoefte -in ons land.
Bovendien is de „Maasland" van dezelfde
Maatschappij volgens de laatste berichten
te Londen opgebracht en daar gelost.
C. B.
Hulp aan drenkelingen.
(Wenken van den Nederl. Zwembond):
Spring nooit onbedachtzaam tot iemands
hulp te water.
Neem tijd om u van uw jas en schoenen
te ontdoen.
Maak in dien tijd, al starende op den dren
keling, uw plan op.
Wees niet zenuwachtig, maar gebruik al
uw tegenwoordigheid van geest.
Nader den drenkeling van achter, roep
hem geruststellende woorden toe, en wacht
tot zijn spartelen verflauwt.
Grijp hem dan bij de haren of halskraag,
laat hem op den rug liggen, met het hoofd
een weinig boven water, en zwem zelf op
den rug naar het eerste het beste vaste punt.
Is het om een paar slagen te doen, dan
kan men den drenkeling ook voor zich uit
duwen.
Wie, ondanks alle voorzorg, toch door
den drenkeling gegrepen wordt, en zich niet
terstond kan losrukken, late zich zakken, op
dat de drenkeling door benauwdheid gedre
ven wordt, los te laten.
Wie naar een gezonkene duikt, heeft de
meeste kans hem te vinden, door zich plat
op den bodem, met de armen uitgestrekt,
voor te bewegen.
Een touw zich om het lichaam te laten
binden, voordat men gaat redden, is niet laf,
maar voorzichtig.
Diepe slaap. De slaap is het diepst en
het meest verkwikkend tusschen 3 en 5 uren
in den morgen. Eén of twee nren na hetter
ruste gaan slaapt men wel recht gezond,
maar dan wordt de slaap langzamerhand
lichter, zoodat men spoedig kan ontwa
ken. Om vier uren in den morgen ligt
echter een gezond mensch in een zóó die
pen slaap, dat het lang niet gemakkelijk is
hem wakker te maken.
Bestrijding van de koolrupsen. De rupsen
van het koolwitje bezitten een menigte na
tuurlijke vijanden. In het bijzonder zijn dit
de sluipwespen. In den herfst kan men zeer
dikwijls in plaats van de pop een ledige rup
sen liuid omgeven door een krans van goud
gele eitjes vinden. Deze „eitjes" worden ge
woonlijk rupseneieren genoemd, maar in
werkelijkheid zijn het de poppen van de
sluipwespen.
De sluipwespen leggen n.I in de jonge
koolrupsen eitjes, waaruit zich larven ont
wikkelen. Deze larven leven in de rups en
pas, wanneer ze zich gaan verpoppen, ver
laten zij het reeds afstervende rupsenlichaam.
Op deze wijze worden zeer veel rupsen
van het koolwitje gedood.
Toch is deze hulp pas het volgend jaar
merkbaar, de aangestoken rupsen toch blij
ven evenveel van de kooien verteren als de
gezonden.
Spaar dus dezen vijand der koolrups!
Is zout gezond? In Chicago schijnt men
het gebruik van keukenzout algemeen als
een geneesmiddel voor alle mogelijke ziekten
en als behoedmiddel tegen allerlei ziektekie
men te beschouwen. In verband daarmede
schrijft een Fransche arts, Dr. Lammonie,
dat zout als artsenij werkelijk een rol speelt
en als bewijs hiervan voert hij het volgende
aan.
Op een winterdag moest hij in het depar
tement Ariege een zeer moeilijken tocht te
voet maken, terwijl een ijskoude wind over
het bergplateau gierde. Als gids had men
hem een grijsaard medegegeven. De
grijsaard scheen echter onvermoeid te
zijn. Want toen Dr. Lammonie 12 uren half
dood van afmatting op de plaats zijner be
stemming aankwam, maakte de oude gids
zich aanstonds weer bereid den terugtocht
te aanvaarden. Toen de arts hem daarop
vroeg hoe oud hij was, antwoordde hij lac
hend: 76 jaar! Zijn grootvader was 95 jaar
oud geworden, zijn vader 100 en zijn moe
der 98. En dat zij allen zoo'n höogen ouder
dom hadden bereikt, schreef de grijsaard
nergens -anders aan toe, dan aan de ge
woonte zijner familie, des 's morgens een
hoeveelheid zout te gebruiken.
Kleurling en blanke,
Dat is één der oorlogs-gruwelen.
N.I. dat heidenen en mohamedanen, bruin
en zwart, naar Europa worden overgebracht
om daar in den onderlingen strijd der natiën
te helpen meevechten.
En 't zijn met name de „bondgenooten",
die dit doen.
Van de Tnrco's hoorden weal: negers uit
Fransch-Afrika, die de koppen der vijanden
afslaan en er als oorlogs-buit mee rondloopen.
Thans weer was er een bericht, dat een
50.000 man inlanders uit Engelsch-lndië in
Frankrijk zouden zijn ontscheept.
Hopen we, dat 't onwaar zij 1
De Boeren in Zuid-Afrika, die nooit de
inmenging der Kaffers in hun oorlogen duld
den, wisten 't wel beter en hadden gezonder
kijk op de zaken, 't Schijnt wel, of het blanke
ras bezig is zijn eigen meerderheid, zijn ze
delijk overwicht op de andere rassen, voor-
bedachtelijk te knakken.
(Friesch Dagblad.)
Generaal Botha's houding in 1902 en 1914.
Bij zijn bezoek in Duitschland na den oor
log (in 1902) zei generaal Botha volgens de
standaard letterlijk dit:
„Wij hebben een zeer harden strijd achter
ons, maar thans is het ons een bijzonder aan
genaam gevoel, onze broeders en zusters uit
Duitschland te zien, hun de hand te drukken
en hun te mogen danken.
Ik ben reeds vaak in aanraking gekomen
met Duitschers. In de nabijheid van mijn
farm is een groote Duitsche kolonie, Liine-
burg. Het waren meest hurgers en met ons
op commando. Bij ons in Afrika bestaat er
geen scheiding tusschen Duitschers en Afri
kaners. Wij wonen tezamen en bouwen te
zamen, wij trouwen onder elkander en zijn
als één volk.
En dezen avond, nu ik hier gekomen ben
en de Duitschers in hun vaderland leer ken
nen, ondervind ik in waarheid, dat we tot
een en hetzelfde volk behooren, want wij
kennen elkander persoonlijk niet en toch gaan
onze harten naar elkander uit en brengen wij
dezen schoonen avond door, als waren wij
kinderen van één huis.
Wij hebben in den oorlog ook in onze
commando's Duitschers gehad; ik zelf had
vele Duitsche medestrijders. Ik ben niet een
man die anderen vleit, maar dit durf ik zeg
gen, het Duitsche volk kan trotsch zijn op
zijn zonen die in onze rijen gestreden heb
ben. Zij hebben zich uitstekend gedragen en
zich voor de rechten van een ander volk la
ten wonden en doodschieten.'Toen wij vrede
sloten, was dit voor ons het zwaarste, dat
wij dezen lieden niet eens het geld voor hun
reis huiswaarts geven konden.
Ons hart is met dankbaarheid jegens het
Duitsche volk vervuld. Ga voort met ons te
helpen. Het Boerenvolk is een Afrikaansch
volk van grootendeels Duitsche afkomst; ga
voort, voor het tijdelijk welzijn der Boeren
te zorgen. De bekroning van het werk zal
zijn, dat het Afrikaansche volk voortbestaat".
En nu liet Botha zich volgens een „Reuter"-
telegram aldus (cursiveeren van ons Red.)
„Véél hebben Nederland, België en Fran
krijk voor de Boeren gedaan tijdens den
Zuid-Afrikaanschen oorlog, in tegenstelling
met Duitschland, dat een volstrekt vijandige
houding heeft aangenomen, toen het zag, hoe
het getij liep
En verder: „Onder het bewind van den
Duitschen keizer kan geen vrijheid meer be
staan
Ook: „De Duitschers hebben het grondge
bied van Zuid-Afrika geschonden" (generaal
Beyers ontkent dit ten stelligste Red.)
„Maar dit doet er weinig toe, hoofdzaak is,
dat Zuid-Afrika in oorlog is
En eindelijk beweerde Botha, „dat hij in
lichtingen over Duitsche plannen in Zuid-
Afrika had, die zijn kiezers „de haren ten
berge zouden doen rijzen
Generaal Botha in 1902 en in 1914.
Generaal De Wet.
Van Lichtenberg in Transvaal meldt men
dat in een vergadering de Bóeren-Generaal
Beijers zijn ontslag indiende en dat Generaal
De Wet hem bijviel.
Bevreemden kan dit niet,
Niemand zal het onbegrijpelijk vinden, dat
nu ook Zuid-Afrika in oorlog verkeert, men
als loyale onderdanen de Engelsche Regeering
steunt. Het verzet gaat alleen tegen de pre
tentie, dat Engeland een macht zou zijn, die
't steeds voor de kleine natiën opnam.
Dit kan een man als Generaal De Wet
niet als leuze overnemen. Heel'zijn ziel komt
er tegen op.
En de eenige, maar dan ook volkomen ge
gronde, klacht tegen Botha is, dat hij, in
plaats van af te treden en aan het verleden
eere aan te doen, nu zelf voorop gaat staan,
als ware hem nooit ter oore gekomen, wat
voor nu veertien jaar in Transvaal en Oranje-
Vrijstaat voorviel.
(De Standaard.)