>m 3 erken. v. d. STAM. 26sls Jaargang N°. 1712. Zaterdag 18 November 1911, (oon. Antirevolutionair Orgaan voor de Kaidhollandscf&e rn Keeow§clie Eilanden. kant, 3 IN HOC SIGNO VINCES NNMI I W. BOEKHOVEN, 1 Aüe stuKfeeia voor de M&edactie tee§temd, Advertentiën en verdere Administratie franc© toe te zenden aaa den ftJif^rever. ELEPH. 5845. )ekend dat mijn a jdreven worden iie bestaat, n 4837 QLTUUFt. vormen eleverd 5160 Zinkweg ren, inboedels enz. dtfk. 431 s 'ONtERD p. 5 ons. >rtha Merlin, hilips Bright. ieloof. 5256 elijk met hetoogop twaalf deelen. n „DE DUIF", iOTTERDAM. K. tratiekantoor. K. Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per drie maanden fr. p. p. met Zondagsblad 75 Cent, zonder 50 Buitenland bij TOOrnitbetaling met Zondagsblad f 7,50zonder f 4,50 per jaar. ifz ouderlijke nummers 5 Cent. Met Zondagsblad 7 Cent. SOMMELSD1JK. Advertenties ÏO cent per regel en */j saaa!. Reclames SO per regeL Boekaankondiging 5 Cent par regel ©n 4/s raaak Dienstaanvrages sn Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groote letters ©n vignetten worden berekend naar da plaatsruimte die zij beslaan Advertentiën worden ingewaoht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 uur. ij die zich nu abonneeren, ont vangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis. JA.oel aen Leven en Streven. De mensch haakt naar geluk. Elk ,oekt geluk, maar talloos zijn de pa- len, waarlangs we zoekend grafwaarts gaan. Er is een volmaakt geluk. Een onbestendig. Het eerste is op aarde niet te vinden. Het tweede is'smen- schen dagelij ksche ervaring. Vandaag een lofzang, morgen een treurlied. Heden blijdschap, morgen smart. Toch is dat onbestende, dat vage, dat om sluierde geluk een waarborg voor, maar ook een zekere profetie van het volmaakte geluk, dat komt. Wat? Zou de Almachtige in tergende kwaadwilligheid het menschenkind hier bij tijden en oogenblik een drup pel geluk in den levensbeker gieten om daarmee niet alleen te volstaan, maar den mensch nog daarenboven het heimwee naar redding te verbitte ren Het kan niet zijn. In de heiden- weieia was er een Tantallus, wien telkens den vollen beker met heerlijke vloeistof gevuld tot aan de lippen ge bracht werd, maar zoodra bij dien drinken wou, haalden de goden den beker wegen Tantallus, die ver smachtte van dorst zag het heer lijke vocht voor zijn oogen verdwijnen en wéér, als de dorst hem in hevige mate kwelde, hieven de goden den beker op, tot aan zijn mond, en trok ken hem omlaag, als hij zijn dorre en verdroogde lippen even nat maken wou. Dat was in de heidenwereld zooin de wereld dier booze en goede goden. Maar de Christen kent zulk een God niet. Neen 1 het korrelske geluk, dat op deze aarde gesmaakt wordt, zei 't ook nog gemengd, 't is een waarborg en een profetie, dat het volle geluk ko men zal. Niet hier. Maar elders. Zoo dan wenkt den mensch geluk. Zoo is 't doel des levens bekend. Maar nu moet de mensch daar zelf ook heen streven door zijn vrijwillige handelingen. Ieder mensch is de schepper van zijn eigen gelukhelp u zelt en God zal u helpentwee uitspraken, ieder bekend, die we onder eenig beding beslist aanvaarden en waarin in elk geval een diepe kern van waarheid ligt. De mensch is een redelijk wezen leeft in een maatschappij en in een omgeving, die hij zelf formeert; in toestanden die zijn geest en denkkracht zelf schept; vernieuwt door de op bloeiende kracht vanal zijn vermogens. Of in een omgeving en in een maat schappij, die hij zelf neerdrukt, braak latende liggen, wat ter bebouwing zoo dringend noodzakelijk was. Vrijwillig werkt die mensch door de vermogens zijner zieldoor zijn verstand, dat opmerkt; zijn oog, dat ziet; zijn oor, dat hoort; zijn hart, dat de uitingen des levens kent en die van anderen doorziet. Vrijwillig werkt hij aan het wel en wee van zich en zijn volk. Al is 't waar, dat bij die vrijwilligheid we nog slechts instru menten zijn in de hand des grooten pottenbakkers, die 't leem kneedt tot een vat ter zijner eere of te zijner oneere. Vrijwilligonderhoud mijn geboden; doe dat en gij zult leven werk, terwijl 't dag is, want de nacht komt, waar in niemand werken kan. Neem Mijn juk op u. Volg Mij. En daarin ligt nu 't onfeilbare mid del voor 't behoud van 't persoonlijk en kerkelijk en maatschappelijk en staatkundig leven. Daarin ligt 't einddoel. Dat moet nu 't streven zijn. Een streven om niet door dwang, maar door vrijwillig naloopen van den Gids voor alle leven, de geboden Gods te betrachten. En dat kost strijd en inspanning. Maar de mensch is een redelijk wezen en weet, dat een leven van geluk al leen in dien weg van gehoorzaamheid en vrijwillig volgen te verkrijgen is. Maar die mensch en die geboden staan niet op zich zelf. Ze raken het volle menschenleven. Wie dus geluk voor zich en de zijnen en zijn volk zoekt, moet wel degelijk een blik slaan op de tijdelijke goederen der mensch- heid. Geluk wordt bevorderd door een menschwaardig bestaanbehoorlijk eten en drinken en kleeren de Chris ten heeft dus te streven naar dat tijde lijk goedhij mag daar niet onver schillig tegenover gaan staan en den ken als ik den hemel maar in 't oog heb, dat is voldoende. Neendat is belangena niet yol- doende. 't Is niet om uw zaligheid te doen in de eerste plaatspas in de tweede plaats. In de eerste plaat j is 't de vraaghoe verheerlijk ik op deze wereld mijn God reeds in de eenvoudige zaken van dit tijdelijk leven en daarna als we die wereld voor God opeischen en haar toeroepen, dat zij, die wereld, vrijwillig betrachten zal in al haar openbaring de geboden Gods, dan komt in de tweede plaats de vraag paszal ik ook wel na mijn sterven volmaakt gelukkig zijn. Neeneerst vragen wat Gode toe komt en dan over ons zelf gaan na denken. Op de tijdelijke goederen dezer wereld moet de Christen den blik slaan want dat zijn niet zijn goederen; 't is alles van, uit, door en tot Hem. Een mensch mag die tijdelijke goederen een poosje genieten, maar hoe zóó dat hij 't gebruik zal verantwoorden voor Gods Rechterstoel. En daarom moet des Christens stre ven zijn om alle tijdelijke goederen gezondheid, zijn lichaam, zijn geld, zijn land, zijn kracht, zijn fabriek, zijn kantoor, zijn werkplaats, zijn gezin, zijn school, zijn kerk, zijn maatschappij, zjjn Staat enz. enz. te doen inrichten, zóó, dat God de eere erlangt en zijne geboden er in worden toegepast. Daaraan moet ieder meehelpen. Rijk of armoud of jongman of vrouw of kindkoningin en onderdaanieder heeft in dat grootsche werk zijn eigen taak. En ieder moet zich die taak ook voor oogen hebben. En wordt die taak vervuld, dan vloeit 't leven over van geluk, hoewel nog onvolmaakt door de zonde. Maar 't geluk wordt ver hoogd. De Openbare School. Het bestaan van een Openbare naast de Christelijke School is de publieke uitstalling der antithese. En de antithese is de tegenstelling tusschen Geloof en Ongeloof. AIzoo wordt de strijd tusschen de Openbare School en de Bijzondere School alleen en uitsluitend beheerscht door de vraag die de Christus aan Petrus deed: En gij, wien zegt gij dat ik ben. Een debat over de Christelijke School is ten eenenmale hopeloos met hen, die op die vraag een ander antwoord geven dan Petras die zei: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods Natuurlijk, men kan discussieeren over de rechtsgelijkheid, over 't school geld, over 't onderwijs, over de leer middelen, en over allerlei andere schoolzaken, maar die raken in hun wezen de School als School niets. Die vragen over recht en onrecht; goed en slecht onderwijs hebben een anderen grond en vloeien uit een an dere bron. Ze laten 't karakter en we zen der School ongedeerd en onaan geroerd. De strijd, waar 't in de allereerste plaats omgaat, is deze Gelooft ge of gelooft ge niet in den Christus. Is Hij u 't middelpunt van alle leven en streven. Gelooft ge gelooft ge hem geheel gelooft ge in zijn voorbeeld en woord geloott ge in de groote beteekenis van zijn geboren worden, lijden en sterven dan kan voor zulk een geloovige nooit of te immer de Openbare School de School zijner keuze zijnde, omdat dan onmiddellijk de Heiland hem zou vra gen wie geeft u, o ouder't recht, om mijn Naam en mijn werk, en mijn Woord aan de kinderen te verzwijgen die kinderen, die Ik u geschonken heb. Gelooft ge in dien Christus niet; och dan is 't makkelijk. Ge zegt tegen HemU hebt er niets mee te maken wat ik mijn kinderen doe. Dat is plat uitgedrukt't is zoo Maar 't is toch de waarheid. Ieder die gelooft in de volle betee kenis van den Christus, heelt niet te vragen wordt mijn kind op die school bekeerd of niet bekeerdis de open bare School braaf of niet braafhij vraagt alleen Christus, wat eischt ge van mij, die in U gelooft. En dan kan 't antwoord nooit anders zijn dan dit: Voedt uw kind op tot Mijdat het steeds Mij ziet en Mij hoort. En wat ervan dat kind dan verder op groeit, dat blijve voor den Heere Maar de eisch ligt er. En daarnaar hebben we ons te gedragen. We ge- looven. We zijn gedoopten. We zijn belijders van dien Christus. En onze kinderen moeten dienChris- tus hooren en in zijn machtwerk zien. Want 't gaat niet om dat kind, maar om de eere van dien Christus en Die wil gekend zijn. OP DKUIT UITI4IJM. UITKIJK. neord handelsmerk ah t. Ballegooij. C. A. Poots. yan Eesteren. "W. Zaaijer van Oostenbrugge. 4528 »st slechts f 0.75'. ik, of direct franco per ■akkers en (Jltgevers- ddegoed koopt in het gang te houden, wondt ok Bedden vaaaf 7.5(1 gestoomde veeren en 3.50. Opruiming van rde en Massieve Slaap- ien een Deken of ilend 3787/ -uitenlandsohe Baarzen nknoten Gebouwen. a Brandschade van ge- Bankbiljetten en per ïeekbanken. 4301 ÜITGBYEB Teleioon MercoMR. Ho. 3. sessie blad. z Verre ben ik van elke soort >anti- papisme* Dat zinnetje draagt een gekleede jas, zal men zeggen. Maar die lijkt me niet ongepast, waar ik zoo iets als een plech tige verklaring laat voorafgaan. Wat dit maal noodig is, omdat ik een en ander te schrijven heb over punten, die tusschen roomschen en protestanten in geschil zijn. Het 2-anti-papisme* vind ik een vieze slak in onzen vaderlandschen tuin ik kan er geen verhevener beeld voor vinden. Het leeft van blinden haat. Ik heb razende 2>anti-papisten« gekend, die geen enkele gereformeerde waarheid tegenover Rome wisten te verdedigen, zelfs niet met de Schrift in de hand. Ze wisten alleen te praten van brandstapels en scha votten, van Jezuiten, gifbeker en dolk Een misselijk protestantisme* is dat. Pin ik acht het een grooten vooruitgang, dat ons volk in dit opzicht steeds wijzer wordt, meer kennis krijgt en gaat inzien, hoe wij met Rome eenzelfden strijd hebben tegen de modernisten* onzer eeuw, tegen de vijanden der christelijke religie in eiken vorm, tegen den geest des tijds, die Jezus Christus haat met blakenden afkeer. Dit staat dus nu vast. Wat nu echter niet inhoudt, dat wij op houden onze protestanlsche, of liever onze gereformeerde levens- en wereldbeschou wing niet langer te verdedigen tegen de roomsch pauselijke. Dat zou evenzeer ver raad zijn jegens onze beginselen, als wan neer we ons bij de vrijzinnigen gingen voeger, om met hun hulp Rome te be st: ijden. Trouwens de roomsche pers geeft ons hierin het voorbeeld. De roomsche bladen verdedigen met kracht en gloed de coalitie der christelijke partijen, om de christelijke beginselen wederom tot eere te brengen, doch daar naast staan hun kolommen ook steeds open voor wat zij ncemen ^roomsch verweer* tegenover protestantsche aanvaller. En ze hebben gelijk ook. Maast elkander staande in den strijd tegen hel ongeloof, eischt beginseltrouw dat we, waar 't noodig blijkt, onze positie ook \erdedigen tegenover degenen van wie onze vaderen zich afgescheiden hebben, om weder te keeren tot de leer en de kerk- regeering uit de dagen der AposteleD. Alleen dat mag geen hoofdzaak zijn. Alle dingen hebben hun bestemden tijd. In de dagen van Marnix en Anna Bijns van Leiden contra Leuven, was het de tijd om de controvers tusschen Gecève en Rome op „elk punt te voeren en den strijd uit te breiden van het hoofdbastion af tot in de uiterste loopgraven toe. Thans is het daarvoor de tijd niet. Wijl de tegenstelling anders staat. Rome en wij gaan, elk op ons eigen terrein, opbouwend te werk, maar ons bei der geschut moet gericht zijn op den vijand der twintigste eeuw. Toch kan er redenen zijn tot polemiek. En dat met name, wanneer de geschied kundige feiten uit het verleden in 't gedring en in 't gedrang komen. Dan is spreken plicht. Ook hier wederom geven de roomsche geleerden en geschiedschrijvers ons 't voor beeld. 't Is buiten kijf, dat van protestantsche zijde vaak, om maar iets te noemen, al lerlei zotteklap is verkondigd over de meest bekende geestelijke orde der roomsch- katholieken, die der Jezuiten. En dan stond het »roomsch verweer* altijd klaar, om recht te zetten, wat scheef getrokken was. En zoo heeft men ook hunnerzijds meer malen de personen van Luther en Calvijn aangetast op een wijze, die legen gegronde, historische critiek niet bestand was. Ook van protestantsche zijde blijft dan, en te recht het verweer niet uit. Dit alles heeft echter met den schui menden heksenketel van het ï-anti papisme* niets te maken. Dat leeft van blinden hartstocht. Het »protestantsch verweer,* dat ik op 't oog heb, leeft van studie en bondig betoog. Erg verwonderlijk is 't niet, dat juist op en voor en na den 31 en October en den ren November reden is, zoowel tot »toomsch« als tot »protestantsch* verweer. Al is ona dat woord »protestantsch« veel te vaag. Jaals 't nog genomen werd in zijn oorspronkelijke beteekenis, dan was 't me best Het ^protest* toch, dat den 19en April 1529 door de evangelische stenden van het Duitsche rijk op den tweeden Rijksdag te Spiers werd ingediend, pleitte allerminst voor de a-bandeloosheid* in den godsdienst, waarmee tegenwoordig velen hun a-prote- stantisme* op een lijn stelden Die a-protestanten* van Spiers gingen niet slaan boven Gods Woord Ze wilden er juist onder staan. En de onfeilbaarheid van de Heilige Schrift was juist de grondzuil van hun »protest«! Het protestantisme van een Jatho en van velen uit de Los-van'Rome-bewegmg, is het onze nietwij staan er vierkant tegen over het is de vrijdenkerij, die niet anders is dan schrikkelijke goddeloosheid 'k Sprak straks van 31 October. In een der vele a>hervormingspreeken« en dito redevceringen heeft een geloovig protestantsch spreker het o. m. gehad over den Hang verborgen bijbel,* die door den arbeid van Luther en Calvijn onder 't stof der eeuwen zou weggehaald zijn en tot het huisboek der geloovigen gemaakt. Daartegen is men van roomsche zijde opgekomen, o. a in Het Centrum. Ook hier heerscht eenig misverstand. Dat geef ik volgaarne toe. Van een verbod om den Bijbel te lezen, gelijk dit vaak in onze kringen geloofd wordt, is geen sprake bij Rome. Zelf heb ik meermalen in roomsche gezinnen het Nieuwe Testament in de landstaal aange troffen. Vergis ik me niet, dan is niet lang geleden nog een nieuwe Hollandsche ver taling gereed gekomen, die door de gees telijkheid, tenminste in 't oosten van ons land, waar ik weet van heb, krachtig bij de »beminde geloovigen* werd aanbevolen. Toch blijf' ik de bijbel-praktijk der ge reformeerden verre verkiezen boven de roomsche. Ik zwijg nu van de kwestie der vertaling, van de apocriefe boeken en zoo veel meer. 'k Roep alleen de historie te hulp. En het levsn-van-elken-dag. Dan vraag ik om te vergelijken het oprechte, innige roowsc/t-religieuse leven en dat van den christen-calvinist, om nu maar eens de uitersten te nemeD. W aar heeft de Bijbel meer kracht Ons gereformeerde huisgezin, waar Gods Woord driemaal daags ter tafel komt en onder eerbiedige aandacht wordt gehoord waar van de kleinen af gansche stukken, teksten en verzen eerst het verstandelijk, later onder Gods zegen het geestelijke eigendom worden van de leden des gezins waar het Woord het troostboek is van den geloovige, die er mee voor zijn God knielt in de moeilijkste stonden, in de hef tigste bestrijdingen; die dat Woord en de beloften Gods neerlegt voor Gods aange- zich', als Hiskia de brieven van Sanherib, maar dan als een krachtigen pleitgrond die naar dat Woord grijpt als zijn oog breekt en hij de kusten der eeuwigheid nadert wordt dat ook door de bijbel praktijk van de roomsche christenen ge vormd Ik meen in trouwe van neen De gansch eenige plaats, die het W oord in ons gereformeerde leven en spreken, denken en handelen inneemt, wordt alleen bij ons aangetroffen. Om een sprekend voorbeeld te geven. Men kent nog de figuur van Paul Kruger, Onafscheidelijk verbonden aan zijn Bijbel. Was het roomsche christendom in staat iemand te vormen, 'k zeg niet tot een man van zijn vroomheid en deugd of christe lijke plichtsbetrachting ook Rome heeft zijn geloofshelden en martelaars-getuigen! maar tot een man, die zoo met zijn Bijbel was vastgegroeid en een geworden In trouwe dit meen ik van niet.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1911 | | pagina 1