ENGELENZANG Correspondentie. 1 J Goede uitwerking? Op den Kerstdag. Niet de hoeveelheid, maar de hoedanigheid. Berusting. Een godloochenaar. Uit heiige hoogte daalden Engelen neder En als een duif, die met gestrekte veder En zongen van Gods eere en welbehagen Op d'éam des winds naar'tnestjezich Iaat dragen Hij doet het licht in's werelds duister dagen, Zoo keert mijn ziel, van zonde en zorgontslagen, Zijn zondaarsliefde is naamloos rijk en teeder. Bij 't Englenwoord tot hare ruste weder. Wél hen, die dus den Zaligmaker vonden, Dien d'Engelen hun bij stralend licht verkondden: Hun hart draagt 't lied der hemelheiren inee. En, welke wanklank hun moog tegendruischen, Jr Der Englen zang blijft lieflijk hen omruischen: Mik In dood en leven 't lied van vreugde en vree. P|L P. j. SMINK J.Bz. th'É, Aé welbehagen des Heeren, het jubeljaar der verlossing, waarop het verloren goed zou wederkomen in het bezit van den vroegeren eigenaar. Door den afval van God in het Para dijs had de mensch zich moedwillig van alle goede gaven beroofd. Van dien tijd af was armoede zijn deel en in verla tenheid van God leefde hij in de wereld. Over ziel en lichaam stortten zich de rampzalige gevolgen der zonde uit met onvvederstaanbare zekerheid. Waar was nu het Paradijs, met den boom des levens en Gods gemeenschap Waar de ware kennis, rechtvaardig heid en heiligheid, die het beeld Gods vormden, waarnaar de mensch gescha pen werd? Verloren, alles verloren En zonder die schatten van Gods genade heerscht armoede en gebrek. •Ja, armoede en gebrek, al zou hij de geheele wereld gewinnen. Deze rijk dom is belegd in goederen, die maar een tijd duren, afgezien van de vraag of iemand tot zijnen dood toe zal be houden, wat hij bezit. Doch die vormen het ware bezit, welke den mensch nuttig zijn in dit en in het volgend leven. En zonder die schatten van Gods genade is hij arm en schuldenaar. Zoo wie dan rijk, eeuwig rijk wil zijn, hij ijvere voor die schatten. Maar, zijn zij te bekomen De mensch heeft immers met hart en zin deze verworpen en heeft ze aldus rechtvaardig verloren Hoe zal hij weer rijk worden, daar hij onder het oordeel Gods ligt, recht vaardig gestraft van dien God, met Wien hij nu niet rekent Zal hij werken Maar hoe en met welke middelen Wat in een oogenblik van onbedacht zaamheid voor het gansche menschen- geslacht is verloren gegaan, hoe zal hij dat terugzien in zijn bezit. Over het rond der aarde gadeslaande de niensehenkinderen in hun armoede, treft ons, hoe allen zonder onderscheid rijk willen worden. De een zoekt het in geld en goed, een ander in geluk en vrede, een derde werkt om het beschul digend geweten tot zwijgen te brengen en past het spreekwoord toe: »Wie zijn schuld betaalt, verarmt niet.« De een tracht de aarde te verwerven, een ander den hemel te verkrijgen. Allen werken en blijven arm, zonder God en Zijne genadeschatten. Maar nog anderen zullen wij ontdekken, die niet voor 't oog der menschen, doch meer in de eenzaamheid en stilte verkeeren. Zij werken niet, maar zuchten en weenen. Waarom Zij zien hunne armoede en gebrek err daarbij geen enkele uitkomst om uit die ellende te geraken. Nog meer. Zij zien, hoe rechtvaardig hun alles is ont nomen door den heiligen God en dat Hij eischt het verlorene aan Hem, den Gever, weer te toonen, zal Hij in wel behagen aan hen gedenken. Deze blinden zien en deze dooven hooren Voor hen ligt de belofteChristus is arm geworden, daar Hij rijk was om door Zijne armoede rijk te maken de armen van geest. Die blijde boodschap predikt het Kerstfeest. Toen daalde uit den Hemel de Zone Gods, die de heerlijkheid bij den Vader verliet, om in den nederigen staat op aarde te verkeeren. Van Zijn geboorte tot aan Zijn be graven is Hij als een arme voor God geweest. Bij Zijn geboorte was geen plaats voor Hem in herberg of huis. Een krib nam Hem op. Zoo deed de Heere Zijnen Zoon in de wereld komenHij zorgde niet voor een toebereide plaats. Vernederd is Hij geworden om de vernederden te verhoogen. Vrijwillig legde Hij Zijn hemelschen rijkdom af, opdat Hij zou verwerven de heerlijkheid voor hen, die eens vrij willig daarvan afstand hadden gedaan en volharden in hunne zonden. Arm werd Hij om te doen zien, hoe arm een mensch is zonder God Armoede was Zijn deel om te doen kennen, hoe weinig de mensch verdient van God Hij werd gediend van rijken met hunne goederen, opdat Hij de armen zou kunnen dienen met goederen door Hem ver worven. Nu is er uitkomst voor de armen Nu is er Een, die bezit, wat God van den mensch eischt, zal Hij in wel behagen aan hem gedenken. Christus heeft het werk volbracht, voor de armen. Immers voor Zichzelf had Hij niets noodig, daar de heerlijk heid des Vaders Zijn deel bleef. Zalig dan de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig die armen, die zich rechtvaardig arm gemaakt heeten en alles verwachten van de genade van den Heere Jezus Christus. Van genade moeten zij rijk worden en vr'j van de schuld, die hen arm wijsdaar is geen God, met den dood is alles gedaan. Ditn aal behoefde de leeraar niet te vra gen Verkeert gij ook in dezen toestand De spotter zat met strakken blik en sprak geen enkel woord. En ieder zweeg. Dit was dan een preek met een toepas sing niet alleen van den prediker, doch ook van den kerkgangster. Tot nog toe had zij de wet des Heeren overtreden door haren naaste te bedriegen in het gewicht. Nu, onder den indruk van het gehoorde, ver foeide zij deze handelwijze. Had die »mooie« preek eene goede uit werking Ja en neen. Ja, als wij zien hoe de zonde werd verafschuwd. Neen, als wij letten op de woorden der vrouw, Daaruit blijkt, dat zij met hare zonden niet was gekomen onder het recht Gods en alzoo geene be geerte bezat naar den Zaligmaker Christus Jezus. Zij beleed hare zonde voor de menschen. Maar beleed zij deze ook voor God den Wetgever. Zij bekeerde zich van het kwaad. Maar was zij nu ook bekeerd tot God. LAANTJE VAN MIDDELHARN1S. gezin, vele personen aan. Hij maakte ken nis met dit gezelschap en kwam te zitten daar zij juist aan tafel waren, tegenover een man, een raadslid, wiens gelaat geen gunstig getuigenis aflegde van zijn levens wandel. De hoogroode kleur gaf duidelijk te kennen, hoe verslaafd deze heer was aan den wijn. Niet lang zat de predikant op zijne plaats of het gemeenteraadslid begon spot tend te spreken over het heilige. Velen luisterden naar hem, zeiden althans niets tegen. Des te meer roerde zich deze spot ter. Op het gezegde van eene der aanzit tende dames, dat zij met genoegen ter kerke ging bij haren predikant, riep hij haar toe«wel, dat verwonderd mij, dat gij aan die bijgcloovige dingen nog zulk een behagen hebt. De menschen zijn im mers thans veel te verlicht, om zich nog te bekommeren om hetgene die domine'j ons van God opvisschen. Daar is geen God en een zoo jong. levenlustig meisje, als gij zijt, deed veel beter, met eens wat over danspartijen en tooneelstukken te praten. Die man sprak dus brutaal uit wat hij, zonder te rekenen met de personen, bij wien hij als gast verkeerde, De vrouw des predikant. Daar dikwijls tijden geweest, en wij leven ook in zulk een tijd, dar het on geloof zijne woordvoerders heeft, die alles verwerpen, wat iedereen buiten hen voor zeker en heilig houdt; en omdat die men schen overal in woord en geschrift op hoogen toon spreken, zoo valt de groote menigte hen bij en praat alles gedachteloos na. Nu stelt menigeen daarin zijne eer, o n naar de nieuwste mode met het geloof te spotten en lichtzinnige redenen uit te kran en, ofschoon hij in liet binnenste van zijn hart van dat oude geloof nog niet los is. Is het ook met u zoo gesteld Neen, sprak de spotter verontwaardigd, ik ben geen naprater. Dan blijft ons over de derde klasse, hernam de predikant. Die bestaat uit men schen, die langen tijd zonder schaamte of leedgevoel de begeerlijkheden en wellusten des levens hebben gediend en zich als in het slijk dor zonde gewenteld. Maar daar komt een tijd, waarop de heilige God hun geweten wakker maakt, en nu trachten zij die waarschuwende stem te verdooven. Om nu van de vrees voor dood en oordeel verlost te worden, maken zij zich zeiven Eiken Zondag on! sluiten zich de deuren van het huis des Heeren om de gemeente enkele uren te laten luisteren naar hetgeen van 's Heeren wege tot hen komt. Menig een is reeds verscheidene malen de deur ingetreden, heeft zijn plaats ingenomen en •geluisterd, maar ging henen en zag geen leven in den dorren akker der ziele. Als de Heere door Zijnen Heiligen Geest de ware toepassing niet maakt in het hart der hoor ders, zal de toepassing van den leeraar wel gehoord, doch niet verstaan blijven. Lie ver zullen wij zeggenniet recht verstaan blijven, daar de menschen niet ontbreken, die met een verstandelijk belijden tevreden z jn. Onder hen kunnen er ook zijn, die ge lijken op eene winkelierster, van welke ik eens las. Zij sprak met hare buurvrouw over de «mooie»: preek van den laatsten Zondag. De aangesprokene was onbekend met deze preek en vioeg daarom: waar over liep die preek Het antwoord luiddeDat kan ik u niet goed meer ver tellen ik weet alleen dat ik uit de kerk haastig naar huis liep en al mijne valsche gewichten weg wierp. Daar is uit 's werelds duistre wolken, Een licht der lichten opgegaan. Komt tot zijn schijnsel alle volken, En gij, mijn ziele, bidt het aan, Het komt de schaduwen beschijnen, De zwarte schaduw van den dood De nacht der zonde zal verdwijnen, Genade spreidt, haar morgenrood. Wat heil, een kind is ons geboren, Een Zoon, gegeven door Uw kracht, De heerschappij zal Hem behooren. Zijn last is licht, Zijn juk is zacht, Zijn naam is Wonderbaar, Zijn daden Zijn wond'ren van genade alleen Hij doet ons, hoe met schuld beladen, Verzoend voor 't oog des Vaders treên. O Vredevorst, Gij kunt gebieden Den vrede op aard en in mijn ziel! Doe eiken zondaar tot U vlieden, Dat al wat ademt voor U kniel' Dit zal de God des heils bewerken, Ilij zal den zetel U bereid, Met recht en met gerechte sterken Hem zij de lof in eeuwigheid. N. Bekts. In de dagen voor de Fransclie Revolutie sprak Rousseau eens met een romanschrij ver. Daar Rousseau zelf ook boeken het licht deed zien, liep het gesprek al spoedig over hunne geschriften en het aantal lezers daarvan. De schrijver pochte tegenover Rousseau er op dat zijne boeken telkens in ongelooflijk korten tijd uitverkocht waren. Maar Rousseau, al waren zijne werken geen Christelijke, wist maar al te goed. hoe onzedelijk en gemeen de voortbrengse len van de pen van den grootspreker wa ren. Daarom antwoordde hij hem Er worden ook jaarlijks een millioen eikels meer ge nuttigd dan ananassen, maar wie eet die eikels Om te onthouden Want in onzen tijd is het nog even waar als in die dagen. Nog kunnen wij vragenWat voedingswaarde hebben slechte boeken voor menschen En wie gebruiken ze 't Hoort den Hemel alles toe. Wat ik denk en wat ik doe. Wat ik heb, of ooit vermoge, Wat mij lief is, wat mij lust, Al 't begeeren van mijn ooge, Mijn vernoegen en mijn rust. Ik ben maar tot Godes eer. Krijgt Hij die wat wensch ik meer? En Hij zal die zonder feilen Altijd krijgen, wat Hij doet; Zoo zal ik mijn Heil bezeilen In het kwaad en in het goed. J. van Lodenstein. Ter wille van onze nieuwe lezers zal „de moderne richting" na 1 Januari worden behandeld. Redactie.] houdt. Jezus Christus heeft het Heil verworven om uit te doelen aan de gegevenen van den Vader. Want steeds blijft het waar Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader hem trekke. Niemand kan hegeeren van Christus genade te ontvangen, dan de armen. En wie maakt zich zelf gaarne arm en ellendig, vol van schuld Zeker, de mensch doet dit dagelijks, als hij buiten en zonder God leeft, maar belijdt hij eerlijk en oprechtIk ben arm en ellendig, vol van schuld en zonde Een rechte erkenning daarvan schenkt geen rust dan aan de kribbe van Beth lehem en het kruis van Golgotha. Is hij dan, als Christus eenmaal, arm ge worden en arm gestorven in zijn schuld, hij zal opstaan met den Zone Gods en het woord vernemen Vrede zij ulieden! Want de engelen zongen in den Kerst nacht Eere zij God in de hoogste hemelen, En vrede op aarde, In de menschen een welbehagen Het athoisme (loochenen van bet, beslaan Gods) is de horizon van een kwaad ge weten, sprak de Fransclie geleerde A. Houssaye. Aan dit woord dachten wij, toen de volgende gebeurtenis met een godlooche naar ons onder de oogen kwam. Vele jaren geleden was een jong predi kant op reis ei: bezocht onverwacht zijne zuster. In de woning trof hij, behalve liet huizes had deze woorden gehoord en zag niet gaarne zulk een gesprek. Zij wilde eene andere wending geven aan het on derhoud der gasten en zeide daarom, eenigs- zins lachend Pas maar op denk dat mijn broeder hier is, en hij is ook leeraar. Doch de spotter liet zich niet van zijn onderwerp afbrengen en sprak tot den predikant: Ja, ja, mijnheer de dominé wij verstaan elkander wel. Ik zie u voor een beschaafd man aan, en dan zult gij mij gelijk moeten geven. Gij moet toch alleen, omdat uw ambt het medebrengt, die oude dingen altijd weer vertellen, en voor het domme, gemeene volk is dat ook heel goed en noodig, maar eigenlijk weet gij toch wel beter. Nu bekend liet maar ronduit, dat het zoo is Een oogenblik zag de predikant den vrager aan en zeide daarna: Eer ik u op die vraag antwoord, zij het mij geoorloofd u drie vragen voor te leggen. Gij zegt dat er geen God is, gij zijt derhalve een atheist, een godloochenaar. Zulke menschen zijn er altijd geweest, doch inen moet onder hen drie verschillende klassen wel onderscheiden. Tot de eerste klasse behooren de den kende ma.inen, de wijsgeeren. die met allen ernst naar de waarheid vragen en zoeken. Maar nadat zij lang tevergeefs ge peinsd en alles omver gehaald hadden om de waarheid te vinden, werd het hun hoe langer hoe duisterder en onzekerder, en ten laatste gaven zij den inoed op, en zeiden daar is geen God Is het u ook zoo gegaan Lachend riep de toegesprokene uit: Ik dank u hartelijk, dat valt wel het aller minst in mijn smaak. Neen een filisoof ben ik niet. Dan gaan we verder, antwoordde de Go In 't r Tot Voor En Tot Vooi Voor In d Voo Een G vele hebl leze van i J en forni B krij waa den keli zijn k ver der het boe ruil l pra hoi kri I zou syr we

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 12