De rr\oderne richting. Bijgeloof in onze Oost. Het lachen. De schrik des doods verdwenen. Sprokkelingen doch de beloofde Heerscher zou over geheel Israël Koning zijn. In Micha's dagen werden de toekomstige Vorsten geboren in het Koninklijk paleis in Jeruzalem. Deze Koning zou niet in een paleis geboren noch opgevoed worden. En toch! Niettegenstaande deze zou hij meer zijn dan één der voornaamste koningen van Juda, ja, meer dan David en Salomo. Aldus was reeds geopenbaard aan David, toen hij zong in Ps. 110: De Heers heeft tot mijnen Heere ge sproken, zit aan Mijne rechterhand. En Micha spreekt dit duidelijk uit, als hij Bethlehem toeroeptUit u zal voortkomen, de Heerscher, Wiens uit gangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Met deze woorden wordt het groote wonder medegedeeld, dat in den tijd zou op aarde komen Hij, Die van eeu wigheid was. De eeuwige, God zelf en Zoon Gods, zou afdalen uit den hemel om op aarde te zijn een Heerscher over Israël. Klaar spreekt dit getuigenis van Hem, die kon zeggenEer Abraham was, hen Ik. Dit hadden echter Farizeeën noch Schriftgeleerden verstaan, hoewel zij den wijzen uit het Oosten wisten mede te deelen, waar zij den geboren Koning der Joden zonden aantreffen. Helder genoeg is de Godsspraak van Micha, doch de aardsche verwachtingen der Joden legden een deksel op hun aangezicht, zoodat zij de ware beduide- nis der woorden niet zagen. De eeuwige Zoon van den eeuwigen God zou in menschgedaante, in knechts gestalte op aarde komen in een kleine en nederige plaats. Zonder pracht en praal naar de wereld zou hij verschijnen. Dit doet echter niets te kort aan Zijn Koningsschap. Heerscher over Israël zou Hij zijn. Hij zou Zijn volk verlossen van de zonden. Zijn heerschappij zou zijn een regeeran in strijd en kamp en met over winning. Hij kwam op aarde om te dienen en niet om gediend te worden, maar alzoo is Hij de Heerscher ook over Zijne vij anden. Niet gelijk een aardsch koning trok Hij uit met Zijne legerscharen om te strijdenneen, Zijn rijk is niet van deze wereld. Daarom roept Hij de Zijnen toeNiet door kracht of geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden. Zoo wil Hij de Zijnen zien handelen, gelijk Hij ook heeft doen zien in Zijn omwandeling op aarde. Hij heersehte, schoon geen aardsch geweld Zijn steun uitmaakte. Zijn strijd ging tegen den menschenmoorder Satan en tegen de booze harten der menschen, vanwaar alle booze raadslagen voortkomen. De aardsche Vorsten en Regeeringen moeten heerschen over al wat in woord en daad getuigt van des menschen verdorven na tuur. Hij gaat echter verder en heerscht over de uitgangen des levens. Daarom is Hij alleen de Vredevorst in waarheid. Een genadedaad Gods is het, als wij mogen hebben eene Overheid, die de hoozen straft en de vromen beschermt. Nog grooter openbaart zich de genade des Heeren in het schenken van den Heerscher in Israël, die de boozen vol komen straft en de vromen voor altijd verlost, floe moest een ieder tot dien Vorst1 uitgaan om onder Zijn bewind te mogen zeker en in vrede wonenBij Hem is vrede allereerst voor de ziele tot in eeuwigheid. Tot die keuze dringt Hij door Zijn ernstig vermaanZoek eerst het Konin krijk Gods en Zijne gerechtigheid. Die waarschuwing evenwel kan dan eerst recht verstaan worden, als geene tevre denheid met het leven buiten God in het hart zich bevindt. Wanneer het ijzeren juk der slavendienst onder den vorst der duisternis zwaar drukt en knelt kan eerst zuchten en verlangen komen naar de dageraad der bevrijding. En in de worsteling om te ontvlieden aan den dwang en drang der zonde wordt de zwakheid van menschenkracht kenbaar. Dan zou er geene mogelijkheid zijn ooit te geraken uit het huis der slavernij, als niet Christus Heerscher was en Zijne uitgangen van eeuwigheid. Nu echter, waar Hij als de Sterkere is gegaan tot den sterke, berooft Hij hem van zijne vaten. Door Zijn werk baant Hij den onmachtige en onwillige den weg om over te gaan in Zijn rijk. Ook den onwillige? Zeker, daar geen menschenkind van nature komt tot een zoeken van den eenigen uitweg uit zijn ellendigen staat, bewerkt Hij eerst door Zijn Geest de onuitroeibare begeerte om uit te trekken. Daar niemand tot Hem kan komen, tenzij de Vader trekt, ar beidt vooraf de H. Geest tot bereid- willigmaking. En daarna bewaait Hij de ontkome- nen bij de verkregen verlossing, door hen te leiden, te beschermen en te be waren. Zoo heerscht Hij over Zijn volk, dat zij zingen mogen: Uw liefdedienst heeft, mij nog nooit verdroten. Hoe moest dan een ieder tot dien Vorst uitgaan om onder Zijn bewind te mogen zeker en in vrede wonen. Bij Hem is vrede allereerst voor de ziele tot in eeuwigheid. Met dit woord duiden wij aan de be schouwingen over het Christendom van hen, die zich noemen modernen. Wij spreken dus niet over de personen, die zich aldus heeten, maar wenschen ze na te gaan, welke hunne gedachten zen over de.i Bijbel over den drieëenigen God over Christus, over den H. Geest, kortom over de stukken der Christelijke leer. Voorop laten wij gaan eenige uitspraken van modernen om daarna de gevolgtrek kingen te maken. Professor Rauwenhoff schreefDe begrip pen van eene schuld der menschheid tegen over God, van verzoening daarvoor, door Jezus kruisdood teweeggebracht, enz. al die begrippen in ons oog zoo onwaar, zoo schadelijk voor een zuivere godsdienstige ontwikkeling, leert de Gemeente altijd op nieuw uit den Bijbel. De Bijbel en telkens weer de Bijbel, die ons in den weg staat bij onze pogingen om eene betere opvatting van het Christendom ingang te doen vin den. Er moet, dunkt mij, een einde komen aan de afgoderij, die er nog in het midden der 19e eeuw, door de Protestanten, ge pleegd wordt met een Bijbelwoord. Professor Opzoomer sprakWij onken- nen het bovennatuurlijke voor ons bestaat er geen enkel wonder. Wonderen kunnen niet geschied zijn. Professor Keunen schreefDie verwach tingen aangaande den Messias zijn van Israels profeten zelve, door hen ais woord des Heerenbeschouwd en voordragen. Menschelijke, feilbare uitzichten derhalve. Professor Matthes meende: Jezus Chris tus heeft niet alleen geen wonderen gedaan maar evenals Paulus er een afkeer van gehad. Professor Tiele zeide: Zich bekeeren, dat is in Jezus geest, aangetrokken door de reinheid en schoonheid van het leven, dat luj beschreef, en in zijn woord en wandel toonde, vol vertrouwen de hand aan den ploeg te slaan zonder om te zien naar het geen achter is, Hem ie volgen, en Volmaakt te worden als God. Professor Pierson gaf te kennen Onze wereldbeschouwing sluit ons buiten het het Christendom, dat ons te eng is. (Wordt vervolgd.) Enkele voorbeelden van bijgeloof op Ti- mor verhaalt Zendeling Groothijis in het Decembernummer van het Orgaan der Ne- derl. Zendingsvereeniging. Hem lieten de menschen hun afgoden zien, wijl zij be geerden Christenen te worden. Een man vereerde twee steenen, welke een man en eene vrouw afbeelden, met brandoffers van dieren, die een zwarte huidskleur hebben Gevraagd waarom hij dit deed. gaf hij ten antwoordIndien wij jaarlijks deze steenen aanbidden, dan zullen alle vrouwen vruchtbaar zijn en ook deze steenen. Deze steenen durfde hij niet in zijne woning zetten, maar had in een boom dicht bij zijn huis plaats gemaakt. Een ander bezat een steenen knikker, genaamdde god, die begeert Dezen naam had hij dien knikker gegeven', omdat hij hem op zekeren dag toen hij zocht naar geweerkogels voor de jacht, vond in een sirikzakje. Hiervan ontstelde hij, daar hij hem er zelf niet had ingedaan, noch zijne vrouw en kinderen, gelijk zij zeiden. Daarna ging hij op jacht en gebruikte den knikker als kogel. Hij trof een wilden karbouw aan legde aan en schoot, maar, schoon het dier dichtbij was en het geweer een groo- ten knal gaf, raakte hij den karbouw niet. In huis teruggekomen vond hij den knikker weer in het zakje Toen hij na eenigen tijd ziek werd, dacht hij aan den knikker en het denkbeeld kwam bij hem op, dat deze ronden steen een god was, die aan gebeden wilde worden. Alle familieleden werden daarop bijeengeroepen om dien knikker te vereeren met het dooden van een varken en eene witte kip. Weer een ander toonde den Zendeling een afgeknotten, drogen boomstam met zijne wortels, dragende den naam van god, die waakt. Deze toch bewaarde de kampongbewoners voor allerlei ziekten en moeilijkheden. Een gevlochten zwaard van lontarbla- deren, waarin een oude geweerkogel en een oude steenen bout werd bekwaam geacht om de pokken te bestrijden. Om deze te vereeren brachten de menschen zwarte kippen, welke gedood werden op de plaats, waar de afgoden hingen, en daarna gebraden en gegeten. Onder het eten bracht men, zoo mogelijk, in de na bijheid dier afgoden een 'zwaluwnestje en bad Bewaar ons voor de pokken, die dicht bij zijn, en geef dat wij ons mogen verbergen in het binnenste van dit vogel nestje, opdat de ziekte ons niet zie. Tot de dingen die van den mensch van het dier onderscheiden behoort o m het lachen Het dier lacht niet Spreekt gij uw hond vriendelijk toe, ver telt ge hem op blijden toon dat hij straks met u mee mag, hij zal de ooren spitsen met, den staart op den grond slaan blaf fend tegen u opspringen, om u zijn blijd schap te toonen maar op zijn gelaat indien men bij een hond daarvan zou kun nen spreken plooit zich niet tot een vroolijken lach Alleen bij den mensch uiten zich de gewaarwordingen van vreugde of droefheid in een lach of een traan Het lachen is een gave Gods en een zeer algemeene gave want al zijn niet alle men schen even geed-lachs, toch zal er niet ge makkelijk iemand gevonden worden, die nooit gelachen heeft Het lachen is eeil goede gave Gods Is er iets schooners om te aanschouwen, dan dat het nog tandelooze mondje van het kind in de wieg zich plooit tot den eersten zonnigen lach O dat wij allen dien een- voudigen kinderlijken lach ons gansche leven door koeden bewaren Maar helaas Wij weten het de goede gaven Gods wor den menigmaal door de zonde bezoedeld en van heur schoonheid beroofd Er is een lachen dat zondig is Wij denken daarbij' aan den lichtzin- n igen lach der wulpsche deern, dien men des avonds veelmalen beluisteren kan in de straten van onze groote steden en aan den niet minder lichtzinnigen lach van den man, die een groot deel van zijn zuurverdiend geld in de herberg verteert Niet minder zondig is de spotlach van den aan God en Godsdienst vijandige Er is in den spotlach iets satanisch Ge hebt den moed om voor uw God voor uw Hei- iand, voor uw overtuiging uit te komen men beantwoord u met een medelijdenden veracht-lijken of spotachtigen lach In dien lach treedt de Satan u tegen In dien lach heeft hij zich 'n machtig wapen gekozen Indien ge niet zeer sterk staat, zult ge door dien spotlach u voor uw belijdenis gaan schamen en u den mond laten snoeren Inderdaad, het lachen is een schoone, maar ook een gevaarlijke gave Men kan er zooveel kwaad mee doen in deze wereld lk denk bijv aan het lachen om anderer lichaamsgebreken 't Lijkt zoo onschuldig en inderdaad druischt het lijnrecht in tegen de hoogste en eerste van Gods geboden Hem lief te hebben bovenal en den naaste als zichzelven We behoeven dat niet met vele woorden toe te lichten Bij eenig na denken voelen wij terstond dat het zoo is Door dien spotlach toch hoont ge niet alleen den mensch, die het waarlijk niet helpen kan dat hij anders is dan andereu maar ook zijn Maker Uitgelachen te wor den om een lichaamsgebrek of om de een of andere aardigheid, het is zoo pijnlijk, het kan zoo wonden En we hebben het zoo spoedig gedaan, zoo zonder er bij te denken Waarlijk, we mogen ook met het oog hierop wel gedurig bidden »Heer, leid ons niet in verzoeking Bij menschen, die door God met een goed verstand begiftigd zijn, is er ook dikwerf een neiging om hartelijk te lachen om anderer domheid Dit kan in sommige gevallen wel eens heilzaam werken, wijl menige domme vaak zóó dom is, zich te verbeelden dat hij de wijsheid in pacht heeft Maar de grond van zulk lachen is toch meestal hoogmoed, zelfverheffing, ge heime voldoening dat men zooveel ver standiger is, dan die andere Het spreekt echter wel vanzelf dat hier mede niet alle lachen veroordeeld is Als het de uitdrukking is van oprechte blijd schap en kinderlijke vroolijkheid, behoeft men er zich niet voor te schamen Een gulle, hartelijke, onschuldige lach klinkt ons im mer aangenaam in de ooren en werkt aan stekelijk Gesteld ge zijt in een minder goede stemming, ge wordt door sombere gedachten of zorgen gekweld en het toeval)?) brengt u in een kring van vroolijke, blij moedig gestemde menschen, wier gesprek door 'n hartelijken lach gekruid wordt Tien tegen één, dat de algemeene vroolijk heid niet zonder uitwerking op u zal blij ven, ge wordt er door meegesleept, uw gedachten nemen onwillekeurig een andere richting Ge voelt uw beter, en eer gij het weet, uit zich ook bij u de veranderde stemming in een vroolijke lach Inderdaad: heilzaam en opbeurend kan de uitwerking zijn van den hartelijken lach van een vroolijk mensch Een van de kenmerken van het ware Christendom is blijdschap, en schoon dit zich nu niet altijd in lachenbehoeft te openbaren, toch, bij wijlen zal het dit ongetwijfeld doen Heeft de Heiland niet gezegd: Wordt gelijk de kinderkens«, En wanneer is 'n kind meer kind, dan wanneer zijn heldere vroolijke lach weerklinkt Men heeft wel eens beweerd, dat de Heiland nooit gelachen heeft, zeker meest op grond daarvan, dat het ons nergens van Hem staat opgeteekend. maar dit behoeft dan toch geen bewijs te zijn, Van Petrus en Paulus of van een der andere Apos telen staat het ons evenmin opgeteekend. Zullen zij het daarom nooit hebben gedaan Zij waren immers menschen van gelijke beweging als wij. Als wij gelooven, dat de Heiland was niet alleen de Zone Gods, maar ook waarachtig mensch, ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde, dan mogen wij evenzeer aannemen dat ook Zijn gelaat zich wel vaak tot een glimlach zal hebben geplooid, Toen de kinderen vol vertrouwen tot Hem kwamen, zal Hij hen toen ontvangen en omhelsd hebben met een strak gelaat Neen, veeleer stellen we ons voor, dat Hij met een glimlach vol liefde en teederheid op hen heeft neergezien, Ja waarlijk er is een glimlach, die de tolk is van 'n liefhebbend hart en die in staat is harten te winnen, Van Engeland's grootsten prediker S p ur ge o n wordt ons het volgende verhaald Gedurende geruimen tijd voerde zijn weg hem dagelijks voorbij een venster, waar voor een lief kinderkopje te zien was, Eiken keer dat hij voorbijging, knikte hij het kind lachend toe, Een oudere broeder Van het meisje wilde wel eens weten, wie toch die vriendelijke mijnheer was, en toen hem na onderzoek bleek, dat het Spurgeon was, ging hij hem ook eens hooren, zijn belangstelling werd gewekt, hij ging nog eens en nog eens, en werd eindelijk door Spurgeon's bezielende prediking voor Chris tus gewonnen, Al zijn huisgenooten volg den zijn voorbeeld, en het einde was dat zeven personen bekeerd werden, De eerste aanleiding daartoe was het vriendelijk la chen van Spurgeon, Nu zult ge zeggen, dat was een bijzon- dar geval en ge hebt gelijk, En toch 't scheelt zooveel, welk gelaat wij Chris tenen aan de wereld vertoonen Stooten wij af of trekker, wij aan Als we maar waarlijk liefhadden. MARIA- L (Geïllustreerd Volksblad) Neen 't is geen sterven meer, ons henengaan naar 't oord, Waar ons, naar J ezus' woord, In 's Vaders heiige woning Een plaats en werkkring wacht, Bij onzen Heer en Koning Geen prikkel heeft de dood, geen zegepraal meer 't graf Sinds 't Jezus wedergaf Van heerlijkheid omschenen, Zijn donkerheid en schrik, voor wie gelooft, verdwenen (Naar C s a r M a 1 a n Eens anders wond zij onze waarschuwing Hieronymus Wij, moeten ons voor niets meer wach ten dan als het vee met de voorgaandeu mee te gaan en te loopen waar gegaai wordt en niet waar men loopen moet. Seneca Een leugen is een sneeuwbalhoe langer zij rolt hoe grooter zij wordt. Breek u het hoofd niet al te zeer, Verbreek uw wil, dat zegt veel meer. Acht uwe kinderen te hoog, heb ze te lief, om hun eenig kwaad te veroorloven. Wie zijn kind te vroeg van school zendt, wacht bloesem aan zijn boom, eer hij bla deren draagt. De plant leefthet dier leeft en gevoelt1 de mensch leeft, gevoelt en denkt. Linnaeus De eeuwigheid is voor den godzalige een dag, die geen zonsondergang heeftvoor den goddelooze daarentegen een nacht, die geen zonsopgang heeft. Bolton. Er is geen moeilijker of zwaarder kruis dan een kwaad geweten, want gelijk een goed geweten als suiker is om alle Ver drukkingen te verzoeten, alzoo is een kwaad geweten als edik, om alle vreugde en blijdschap in zuur en treurigheid te veran deren. de l' Espine Het is de ellende der armen door de menschen vergeten te worden en de ellende der rijken, dat zij God vergeten. Vennino Voor wien Christus zoet en liefelijk begint te zijn, dien wordt de wereld noodwendig bitter. Bernardus Dat zijn arme menschen niet wier koffers ledig zijn van geld, maar wier zielen ledig zijn van de genade. Greoorius

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 10