Ingezonden
Pijnlijk maar heilzaaiTj.
De kerstboom.
Volk Gered.
Sprokkelingen,
Ook hieruit blijkt de vrijmacht des
Heeren om te geven de zaligheid aan
wien en op welke wijze en wanneer
Hij wil.
De nakomelingen der heide aartsvaders
ontvingen onverdiend genade blijken van
den Heere. Ofschoon dit volk menigmaal
heeft getoond lust te hebben af te
vallen tot het heidendom, meer dan
het heidendom tot zich te trekken, de
woorden Gods bleven hun toebetrouwd.
Hoewel Israël niet werkte om het licht
onder de heidenen te verspreiden, bleef
het licht onder hen. Wel hebben in de
dagen der Farizeërs de -Joden stad en
land omreisd om uit de heidenen Joden
en Joden-genoten te vormen, maar te
beklagen waren zij die overkwamen,
wijl te dien tijde de wet niet werd
beschouwd als tuchtmeester tot Chris
tus, doch als een werk, waardoor de
zaligheid verdiend werd.
Neen, de Heere heeft zelf zijne be
lofte in vervulling gebracht. Hij heeft
vastgehouden aan zijn woord en zijn
Zoon uit Israël doen voortkomen, zoo
veel het vleesch aangaat.
Helaas, heeft toen Hij kwam tot de
Zijnen, Zijn volk Hem verworpen en
is de zegen over de volken verspreid,
maar de vloek over Israël gekomen.
Bleef de Heere de Getrouwe, Zijn
volk betoonde zich zeer ontrouw. Het
heeilijk voorrecht de zegen der heidenen
in huu midden te hebben, stemde niet
tot ootmoed en dankbaarheid. Die groote
genadegift is door het Joodsche volk
niet naar waarheid erkend.
Geen onrecht is er bij den Almach
tige, die doet al wat Hem behaagt.
Laat de geschiedenis van het Joodsche
volk een leering zijn voor onze dagen.
De zegen moet over alle volkeren der
aarde komen en zij aan wien liet Woord
Gods is geschonken hebben dit te
verkondigen. Het ware zaad van Abra
ham en Izaiik zijn zij, die éénzelfde
geloof in Christus met hen mogen deelach
tig te zijn. Voor hen ligt eene heerlijke
roeping te getuigen van den zegen voor
alle volken. Of is het niet een begeer
lijke taak de genade Gods in Christus
Jezus geopenbaard en om niet ontvan
gen, te brengen en te doen hooren aan
de blinde medemenschen. Hetzij van
verre, hetzij nabij, overal waar onkun
digen en onwetenden wonen, zal het
getuigenis van den Zegen, door God
bereid, niet ongehoord blijven.
Zoo roept de Heere Zijn vrijgekochte
volk, Zijn uitverkoren volk toe: Wees
een zegen, omdat gij Mijnen ZegeiThebt
ontvangen.
Door N. Gr te 0.
Iemand verhaalt liet volgende
Aangezien ik het christelijk onderwijs,
gegrond op H. schrift, als een der mach
tigste hefboomen voor de uitbreiding van
Gods Koninkrijk, hoogacht, en liefheb, wijd
ik daaraan sedert jaren mijne krachten, en
heb mede voor die heerlijke zaak vele leden
gewonnen en tevens leerrijke ervaringen
op gedaan.
Eene daarvan deel ik hier mede.
Onder de personen die hun jaarlijksche
contributie bij mij stortten, behoorde ook
een landbouwer, dien ik hoogachtte, en
liefhad, wijl ik hem kende als een God-
vreezend man.
Daarom verwonderde het mij toen hij
zonder opgaaf van redenen, mij door zijn
knecht verzocht, zijn naam van de lijst
der leden te schrappen. Mijn antwoord was
dat ik dit verlangen zeer ongaarne inwil
ligde, en dat ik liefst persoonlijk met den
contribuant over de zaak wenschte te
spreken. Nog dezelfde week werd echter,
op gelijke wijze, het verzoek herhaalt mijn
vriend scheen beslist te willen bedanken.
Ik gaf den boodschapper een briefjemede.
waarin ik den landbouwer, verzocht, toch
ernstig te overdenken, om welke reden de
opzegging gescheide, daar Godskinderen in
dergelijke zaken allerminst lichtvaardig
mogen handelen, en dat zij die spaar-
zamelijk zaaien, ook spaarzamelijk zullen
maaien.
Waf gebeurde
Weinige dagen later kwam mijn vriend
bij mij aan huis. Met een bedrukt gelaat
reikte hij mij de hand, en sprak „Ik heb
u eene treurige, maar tegelijk gunstige
tijding mede te deelen.
Gisteren heb ik twee mijner beste paar
den verloren, zoodat een goed deel van
mijne bezitting verloren is.«
In éénen adem voegde hij er bij. Maar
't is verdient de Heere is rechtvaardig.
Ofschoon rijkelijk gezegend, heb ik Hem
de eerstelingen mijner uitkomsten willen
onthouden.
Nu erken ik, dat al. wat ik heb, in Zijne
hand berust. Nu dank ik Hem voor de
pijnlijke, maar Vaderlijke kastijding. In
plaats van vijf, wil ik nu elk jaar gaarne
vijf en twintig gulden voor het Christelijk
Onderwijs bij u storten. Ik gevoegde eenig-
sinds wat er in het hart mijns vriends
omging, en roemde, de trouw des Heeren
met hem.
Jaar op jaar ontving ik de genoemde
som, vccdtijds met de betuiging»De
Heere zege t mij mildelijk. doch al mocht
ik het tegendeel ondervinden, ik zou niets
voor al wat ik heb, de ruste mijns harten
niet willen missen, daar niets schadelijker
is dan eenige zaak tegen den wil Gods te
ondernemen, en ik nooit vergolden kan,
WINTERLANDSCHAP.
hetgeen de Heere aan mijne ziele gedaan
heeft
P. de Mol Moncourt.
Het Kerstfeest nadert. Weldra is de dag
weer aangebroken, waarep het groote won
der der vleeschwording des Woords wordt
herdacht In de volheids des tijds, toen
ongeloof, bijgeloof en wangeloof heerschten
over de menschenwereld, deed God het
Licht der wereld opgaan. Zoo spreekt ons
de Kerstdag (d.i. Christus dag) van donker
heid en licht.
Dit moet dan ook oud en jong verkon
digd worden. En daarbij mag niet gezwe
gen van »al was Jezus duizendmaal ge
il.ren, en niet in mij, zoo ging ik toch
verloren
Nog steeds kan duisternis van ongeloof,
nis van liet hart worde verstaan 0111 de
dierbaarheid en onmisbaarheid van den
Zone Gods te beseffen
Ook op dezen dag is Christus het begin
en het einde, de eerste 011 de laatste.
Christus alleen moet de oorzaak en inhoud
der blijdschap zijn.
Maar de kerstboom trekt af van het
denken aan zonde, verlossing en dankbaar
heid en doet denken aan aan inen-
schelijke versieringen, die maar een korten
tijd voldoen.
Leert dan de kerstboom ons niets
Ja, dit doet hij klaar uitkomen De
meiisch siert van nature gaarne met niets
waardigheden en verheugt zich over schijn
zonder wezen.
en dikwijls bevechten zeelieden elkander in
de haven. Doch dat is slechts, als de
groote gemeenschappelijke vijand zich kalm
houdt of buiten zicht is. Zoodra hij echter
zijn toornige stem verheft, en zijn rollende
golven als krijgsheiren ten aanval zendt,
dan is al wat zee bouwt, één dan vervalt
alle verschil van ras en natie, en blijft
slechts een streven weerstand bieden aan
het geweld der zee. Ze weten wel, dat de
zee machtiger is dan het visschershulkjo.
machtiger dan de kracht! van den stoutsten
zeeman, en daarom steunen ze elkander,
en snellen ter hulpe, waar een zwakke
bedreigd wordt.
Én de bewoners van het vissehersdorp
zijn in den nacht ter hulpe getogen. Dat
de wind op de kust stond, hebben ze wel
gevoeldde wind aan het zeestrand jokt
niet; hij werpt met zilt schuim en scherp
zand, - doch zij hebben het niet geacht-
Dat. do duisternis zwaar was, hebben ze
wel gezien geen ster drong door de wol
ken, doch de witte koppen der golven waren
zichtbaar en wezen hun den weg, en de
geoefende oogen ontdekten op die lichtere
vlakte tegen den donkeren hemel het schip
dat in nood was, 011 waar nog eens een
schot dreunde zij hebben niet geaarzeld.
Hij de flikkering van dat schot hebben ze
gezien, dat het schip op de zandbank zat,
en het stond hun voor den geest, alsof ze
't met hun oogen zagen; dat schip rat
vast, maar werd door de golven geslagen
dat schip moest uit elkander slaan, en de
mannen op dat schip hadden niet anders
dan den dood voor oogen.
Toen hebben de mannen van de kust
niet meer gedacht, aan de zoete rust in
hun woning; niet meer gedacht aan eigen
leven, dat toch dierbaar is welk krijgs
man denkt aan eigen leven niet ge
luisterd naar vrouw en kind ja wel
geluisterd, want de zeemansvrouw is heldin
en spoort haar man aan ter redding, zij is
krachtige bondgenoot in den strijd tegen
de zee, want ze weet het ook eigen man
bedreigt voordurend gevaar waarin thans
die vreemden verkeeren, en slechts gemeen
schappelijk strijd kan overwinning geven.
E11 ze zijn gegaan, de helden der zee. Ze
hebben de riemen gegrepen in ijzeren vuist
ze hebben geworsteld tegen de golven lijn
recht door de branding hebben ze de boot
in zee gedreven, ei: ze hebben geioeid met
al de kracht, die in hen was, tot ze het
gestrande vaartuig bereikten. En ze hebben
het touw gegrepen, door de schipbreukelin
gen hun toegeworpen, en langs dat touw is
de een na den ander tot hen geklauterd,
hangende in het knule w. ter overdekt
dooi' de golven dikwijls maar volhardend
om 's levens wil. En toen ze hoorden, dat
er nog een oude en een zwakke aan boord
groote kracht der losgebroken elementen
dan zullen kisten met doorweekte en be
dorven koopmansgoederen aanspoelen en
te pletter worden geslagen met groot ver
lies
Doch wie denkt aan dat verlies Heeft
dat schip, heeft die lading waarde, verge
leken bij de waarde van een menschenleven
Wat dat schip,- wat de lading heeft gekost,
kan uitgedrukt worden in guldens-en cen
ten kunt ge ook zeggen, wat een men
schenleven waard is?
Onze zeelieden beseffen dat. Ze mogen
ruw zijn in hun manieren, er mogen
tusschen de vele vrome zeelieden vele
goddeloozen zijn, wier woorden lasterlijk,
wier daden schuldig zijn, toch hebben alleu
ten slotte ontzag voor God. Of duidelijker
uitgedrukt, er is geen zeeman, die, als hij
n gevaar is, als de macht van storm en
wind rondom hem dreigt in verschrikkingen
niet zijn hoofd buigt in erkenning van een
hoogere Macht dan die der zee, niet zich
bewust is van het bestaan en van de
macht en het recht van God. Dat doel hem
vreezen in zulke oogenblikken, dat doet
den spotter bidden om behoudenis van het
leven 0111 redding van de ziel al is het
hem niet bewust op welke wijze een men-
schenziel gered wordt. Want zoovelen. die
gaarne als het moet redders zijn, kennen
den Redder niet, die eenmaal wandelde op
de golven.
Doch het bewustzijn van Gods bestaan
doet den zeeman de waarde tevens gevoe
len van een menschenleven, door den God
des levens geschapen en daarom van on
berekenbare waardij.
Er zijn tijden geweest, waarin het leven
van een menscli licht werd geacht, tijden
van barbaai'schheid en woestheid, waarin
menschen bij duizenden werden gedood in
den krijg niet alleen maar waarbij menschen-
levens werden opgeofferd 0111 te voldoen
aan de luimen van een vorst, of aan de
hegeer e van een volksmenigte, die zich
wilde verlustigen in de laatste stuiptrek
kingen van een medemensch, tijden waar
in het eindigen van een leven een schouw
spel was, waarnaar men keek met genot.
Ik vrees wel eens dat zulke tijden van
ruwheid en barbaarschheid weer naderen.
Hoe weinig schokt het ons genotzuchtig
geslacht meer, wanneer berichten ons be
reiken van rampen en ongelukken, waarbij
tientallen, honderdtallen levens in een
oogenblik worden afgesneden. Onze moderne
middelen van vervoer, onze mijnen en fa
brieken, hoeveel slachtoffers maken ze jaar
op jaar, zooveel dat we er ten slotte niet
meer van ontroeren.
Komt dat van gewoonte Of komt het
dat er onder ons weinig vreeze Gods is
»Laat ons eten en drinken, want morgen
bijgeloof en wangeloof alleen worden ver
dreven door Christus.
Deze enkele gedachten over de boteeke-
nis der Kerstdagen doen ons gevoelen,
welk een onchristelijk ding een kerstboom
is.
Waartoe dient deze
Om blijde gezichten te verwekken? Zeker,
het zien van zulk een boom zal wel
vreugde verschaffen. Wanneer de groene
den versierd met glaspaarlen, glusballen,
klokjes glazen vogels, sterren lichtkogels,
kerstmannetjes en engelenhaar door kaar
sen verlicht schittert, ziet men ook de
oogen der aanschouwers glinsteren van
genoegen Denk nog aan de geschenken,
die straks zullen uitgedeeld worden, maar
nu in of onder den boom zich bevinden
en men zal uitroepen Welk een prachti-
gen aanblik levert dit alles op.
Wij herhalen waartoe dient dit
Om blijde gezichten te verwekken Doch
is dit het doel van dezen Christelijk feest
dag? Moet niet dit in de eerste plaats in
het oog gehouden worden, dat de duister-
(Bij de plaat)
Een noodschot had de bevolking van het
vissehersdorp doen opspringen in het I10IL
van den nacht. Ze kenden dat geluid, en
ze wisten wat het beteekende, want allen
leefden van de zee en op de zee allen be
streden den grooteu oceaan, en ontrooiden.
hem de visschen, die hij zorgvuldig ver
borgen hield; allen tartten zijn woede als
hij niet groote golven en grimmig schuim
zijn eigendom verdedigde, en allen hadden
ondervinding van zijn macht en zijn toorn.
Zulk een noodschot, de meesten hadden het
zelf wel gelost, als de vijand, dien ze zon
der ophouden bekampten, hun te machtig
werd. En ze hadden ook steeds antwoord
gekregen op hun oproep tot de bewoners
der kust.
Want allen, die de zee bevaren, zijn
bondgenooten, trouwe bondgenooten. O ja
bondgenooten kibbelen wel eens en twisten
wel eens, en dikwijls is er strijd tusschen
de visscliers van verschillende nationaliteit
waren niet in staat zichzelf te helpen, zijn
de kloeksten van hen zelf langs het red-
dingstouw naar het wark geworsteld en
hebben met. bovenmenschelijke kracht den
vijand de prooi ontrukt, waarvan hij zich
reeds zeker waane.
Toen heeft de zee het opgegeven. De
dag is aangebroken, en de wind heeft z,ich
gelegd de golven zijn kalmer geworden. De
terugtocht is minder zwaar dan de heen
reis, de reddinsboot komt aan land, door
het water wadend kunnen allen den vas
ten wal bereiken, en de oude en de zwakke
voor wie de inspanning te groot zou zijn
worden liefderijk gedragen op sterke armen
en gewillige schouders. Met het bewustzijn
der overwinning keeren allen terug naar
de wachtende schare op den oever het
volk is gered
En het schip dan En de lading Nog
enkele uren,'dan zullen planken en stuk
ken hout getuigen van de woede der gol
ven, dan zullen stukken wrakhout ver langs
het strand toonen, hoe weinig liet sterke
werk der menschen bestand is tegen de
zullen we sterven! En sterven is niets
Als er maar genoeg te eten en te drin
ken blijft.
Onze redders weten beter. Het schip
moge weg zijn, de lading verloren, dat ver
lies telt niet mee. Het volk is gered, en
in blijdschap over die winst wordt alle
verlies vergeten.
Weet ge wat de grootste kwaal onzer
eeuw is De kwaal, waaraan zij ten slotte
zal bezwijken Deze Dat niemand meer
gehoorzamen wil.
Sarcey, (een vrijdenker).
Men moet geheel zijn leven leeren leven
en, wat nog wonderlijker is, men moet zijn
leven lang leeren sterven.
Seneca, (heidensch wijsgeer).