EEN NEGERBRUILOFT.
De planten in den winter
staat de vijandschap te voeren tot een
volkomen nederlaag van de macht der
duisternis. Het gaat lichter eene stad in
te nemen, dan eigen hart te beheerschen.
Welk een troost voor den zondaar
zou in dit woord gelegen zijn, als het
beoogde mede te deelen, dat niet hij,
maar een ander, gelukkiger in zijn
strijd zou zijn
Het is des Heeren doel niet den ge
vallen mensch alle moed te benemen,
doch juist om hem van nutteloozen
strijd te doen afzien en te wachten
alle redding van dien Held, door God
verkoren tot redding.
Zoo schittert de genade Gods, die
reeds vóórdat de mensch de ellende,
waarin hij gevallen was, recht inzag,
bekend maakte op welke wijze ont
koming mogelijk zou zijn
De Messias, de Heiland wordt in dit
woord des Heeren aan het gevallen
menschenpaar als de eenige Behouder
voorgesteld. Nog niet met duidelijke aan
wijzingen, maar toch genoeg om in Hem
te zien een Strijder, die mensch en ook
God is bevonden. Dat Hij mensch zijn
zou blijkt uit de openbaring: het zaad
der vrouw. Dat Hij tevens God zich
zou betoonen wordt duidelijk uit den
strijd tegen de zonde, tegen den ver
leider, door geen menschenkind te vol
brengen. Daarvoor is de mensch te veel
gehecht aan hetgeen God verbiedt.
Wanneer de kamp tegen zonde en onge
rechtigheid, tegen het rijk der duisternis
in het hart wordt gevoerd, zal ieder
strijder tot de erkentenis moeten komen
Wij kunnen niet overwinnen, maar
maken de schuld nog dagelijks grooter.
Een rechte strijder zal de zonden laten
en haten, worstelen zooveel hij vermag.
Geen gemakkelijke zaak is dit, want
de tegenpartij is sterk. De mensch zal
het verliezen en het onderspit delven,
als niet Jezus Christus het voor hem
opneemt. Als Hij verschijnt, verslaat
Hij den vijand, wijl Hij dien verleider
der menschen, den doodelijken slag heeft
toegebracht in Zijn lijden en sterven
door de opstanding gevolgd. En daarom
is het bloed, de tranen en het lijden
der strijders Hem dierbaar, wijl Hij
aanschouwt, hoe zij niet meer kunnen
leven in het gebied van den Satan,
maar verafschuwen den zondendienst.
Bij zoodanige is een tegenstand tegen
de zonde niet alleen omdat het onfat
soenlijk, ondeugdzaam en schandelijk
is, doch de toorn des Heeren over het
kwaad doet hen zoeken het recht Gods
en strijden tegen het booze en den Booze
Ten bloede toe moet de kamp uitge
vochten worden, zal Christus als plaats
vervanger optreden. En daarna blijft
altijd nog tot het einde van het aardsch
bestaan de strijd met den vorst der
duisternis. Eu steeds blijft het: zonder
Christus geen overwinning en met Hem
meer dan overwinnaar.
De rechte vijandschap maakt den
rechten strijd en geeft eindelijk de rechte
overwinning.
Die vijandschap tegen zonde en ver
leider is eene gave Gods. Zonder die
gift strijdt de mensch en werpt de schuld
niet op zichzelf. Zonder die gift komt
hij niet tot het aanvaarden van den
strijd op leven en dood met den ver
leider.
Spreekt echter de Heere door Zijne
Geest: Ik zal vijandschap zetten, dan
breekt, de strijd uit, al leert de zondaar
eerst later verstaan, dat het een werk
Gods is geweest.
(Bij de Plaat)
De voorstelling op onze plaat is Noord-
Am eri kaan sch. Het is een bekende zaak,
dat de negers in Noord-Amerika volstrekt
niet in tel zijnde blanken zien op ze neer
en over liet algemeen behandelt men ben,
alsof zij wezens van een mindere soort zijn.
Dit is wel iets merkwaardigs in dat vrije
Amerika. President Roosevelt keurt liet ook
af en doet zijn best om verandering in
dezen toestand te brengentot nu toe
echter met weinig succes.
Misschien is dit wel de reden, waarom
liet huwelijk, door onzen teekenaar voor
gesteld, door een neger ingezegend wordt
men blijft aldus in zijn eigen kader. De
«leeraar» schijnt doordrongen van zijn taak
om liet echtpaar ernstig te vermanen over
den stap, die nu genomen wordt. Den bril
op liet voorhoofd, de hand in de hoogte
gelieven, spreekt hij bruid en bruidegom
toe. Zijn iiooge hoed en groote parapiuie
staan bij hem.
De bruid schijnt onder den indruk van
het oogenblik te zijn de geliandschoende
hand houdt liet bruidsbouqnet vast alsof
liet een presenteerblad ware; met de andere
is zij verlegen en verbergt dien onder de
shawl, die over haar arm hangt. Haai'
toilet is een poging om de blanke dames
na te doen, ook de sleep ontbreekt niet.
De bruidegom voelt, dat hij vandaag een
gewichitge rol speelt. De schalksche uit
drukking van zijn oogen, de manier waarop
hij den arm zijner bruid vasthoudt (ook
daarin is hij up to dateniet hij steunt
haar. maar zij moet hem steunen) verraadt
dat hij denkt: «Vandaag ben ik niets min
der dan een blanke.Het is hem niet zoo
zeer te doen om een wettige vrouw de
Zijnen te noemen, dan 0111 te trouwen,
zooals de blanken dat doen.
Het bruidsmeisje is ernstig en luistert
naar de toespraak. Haar cavalier ecliter
heeft pret over de kranigheid van den
bruidegom. Zijn houding wekt ook den
lachlust. Het kleine bruidsmeisje kijkt ook
ernstig, maar de twee jongens op de bank
zien het komieke van liet geval en kunnen
zich niet goed houden. Het schijnt, dat bij
de negers het naiipen moeielijker valt dan
bij de negerinnen.
Een bruiloft onder de negers van Zuid-
Amerika in Suriname gaat anders toeer
is niets om den lachlust op te wekken.
Misschien komt dit, omdat de bruid zich
in haar oorspronkelijke dracht tooit en niet
poogt de blanken na te apen. Zij en haar
bruidsmeisjes zijn keurig netjes gekleed in
wit kanten rok en jak een kanten tulband
op liet lioofd met oranjebloesem versierd,
een fijne zakdoek en waaier in de band.
maar geen handschoenen voltooien haar
toilet. Voor deze gelegenheid heeft zij schoe
nen en kousen aan, gewoonlijk loopen de
negers blootsvoets. De bruidegom en de
bruidsjonkers zijn als nette heeren gekleed
en houden zieli deftig en waardig. Wel is
waar kan de vrouw zich over het algemeen
beter in baar rol voegenmisschien komt
dit, 011 dat zij als dienstbode meer de ge
legenheid vindt zich te spiegelen aan de
dames. De inzegening heeft plaats in de
kerk door een priester, een Moravischen
broeder of een dominee, ai naai' de ge
meente waartoe zij behooren.
Na de kerk worden bezoeken afgelegd
te voet, en volgt de straatjeugd den stoet.
Thuis komende ontvangt men bezoek, en
viert feest. Het eigenaardige van de negers
is, dat zij zich nooit te buiten gaan in eten
en drinken, 't Is een zeldzaam geval een ne-
ger dronken te zien.
I11 den slaventijd mochten de negers niet
trouwen, maar sinds de emancipatie is
daarin verandering gekomen. Aan de Mo
ravische broeders dankt men het, dat de
negerbevolking liet leven in onwettigen
staat als een schande heeft leeren inzien.
Ue tucht in de Broedergemeente heeft een
gezegende invloed in deze zaak.
Het zoogenaamde «doopfeest» is in Su
riname ook zeer eigenaardig. De draagster
van den doopeling is netjes in 't ivit, ge
kleed, haar pronkhoofddoek is versierd met
diamanten broches, voor deze gelegenheid
van kennissen geleend, want de Creoolselie
families' bezitten veel juweelen en leenen
ze graag bij zoon feest; hals en polsen
zijn omwonden met gouden kettingen, ooren
en vingers schitteren van edelgesteenten.
Over den doopeling hangt een kostbaar
doopkleed van tule en kant. Naast deze
vrouw loopt een andere, net zoo gekleed,
maar met een zijden vlag, iets van drie el
lang bij twee el breed, dat zij bij wijze
van sortie 0111 de schouders geslagen heeft.
Zij houdt, een opgestoken paraplue over liet
kind een parasol zou niet beschermen
tegen de felle hitte der zon. Achter dit
tweetal loopt een klein meisje van vier
jaar ongeveer, evenzoo gekleed, een mini
atuur van de twee groote meiden, maar
zonder vlag of doopkleed. Aan den arm
draagt zij een hengselmand met de benoo-
digdhedeti voor liet kind luiers, zuigflesch,
dotje. Met veel zwierigheid stapt dit drie
tal de kerk binnen na de doopplechtigheid
worden bezoeken afgelegd, 0111 ziclizelven
en den doopeling te laten bewonderen
Pronken met de kinderen is een groote
liefhebberij in dit land. Misschien is hun
gevoel voor pracht en schoonheid wel de
reden dfit de ogri haï (boos oog) zoo'n rol
speelt in bun leven. Als een kind mooi is,
vreest men dadelijk voor de ogri haï en
neemt voorzorgsmaatregelen. Met blausel
wordt een kruis op het ruggetje geteekend,
of van broodkruim een papje gekneed en
op den rug geplakt. Men gelooft, dat het
booze oog dan geen invloed kan hebben.
Het gebeurt soms. dat een gezond, vroo-
lijk kind plotseling bevangen wordt door
een neiging om den ganschen dag te sla
pen liet eet en drinkt slapende, liet hoofdje
kan niet meer opgehouden worden, de ar
men en beenen hangen slap neer. De dok
ter, die er bijgeroepen wordt, haalt de
schouders op hij weet niet wat het kind
scheelt.
De néné (kindermeid) weet liet welhet
is ogri haï en alleen de Rabbijn kan liet
kind beter maken. Men geeft vergunning,
liet kind wordt bij den Joodschen leeraar
gebracht, een uur later keert de meid met
het kind terug, het is vroolijk en helder
wakker. Wat is er gebeurd
De Joodsehe leeraar heeft liet in de ar
men genomen en is toen ernstig gaan bid
den, daarna heeft hij zegenend de hand op
het hoofdje gelegd en liet kind aan de
meid teruggegeven.
Men noemt dit bijgeloof, maar kan liet,
niet een geval zijn van genezing op liet
gebed van een geloovige Wie weet of de
ongesteldheid niet is wat men in den laat-
sten tijd slaapziekte noemt en waaraan
zoovelen sterven.
Soms willen de ouders den raad om liet
kind naar den Rabbijn te zenden niet op
volgen, maar de néné raadpleegt ze in
zoo'n geval niet, doch handelt op eigen
houtje en zwijgt er over, als iedereen zich
verbaast over de plotselinge beterschap
van liet kind,
Timotïieüs. H. C.
Zorg dragen voor den winter, dat raadt
ons Salomo aan, waar hij wijst op liet
voorbeeld der mier, die haar brood in den
zomer bereidt; en als de Spreukendichter
de deugdelijke huisvrouw prijst, wier waardij
verre boven die der robijnen is, dan klinkt
liet: »Zij vreest den winter niet, Want haai'
gansclie huis is met dubbele kleeden gekleed»
Zorg dragen voor den Winter, de stad
bewoner kent dat zoo goed niet meerals
hij maar geld in de beurs heeft of maar
op arbeid rekenen' kan, dan behoeft Hij den
winter niet te vreezen bij het bouwen van
menige woning wordt dan ook niet eens
gedacht aan ruimte voor winterprovisie
De buitenman zorgt nog op ouderwetsche
wijze, dat hij brandstoffen en levensmid
delen voor den winter in kelder en schuur
aanwezig heeft, en is hij daarvan wél voor
zien, dan kan hij rustig de koude dagen
afwachten
Gelijk de menschen, zoo zorgen ook vele
dieren voor den komenden winter Sommige
verzamelen voorraad, zooals liet eekhoorntje
in onze wouden; anderen zijn naar milder
landen gevloden, gelijk de trekvogels velen
hebben zich een schuilplaats gezocht, som
mige in de aarde, andere in de schors der
boomen, en van al liet drukke gedierte,
dat den zomer zoo gezellig maakte, ziet
ge bijna geen meer, om den winter te ver
levendigen
Doch het zijn niet alleen de menschen
en de dieren, die maatregelen treffen voor
den winter; ook de planten bereiden zich
0.11 Weerstand te bieden aan den grooten
vernieler van liet leven. Doch zij doen liet,
gelijk ze alles doenstil, onopgemerkt
De oproep; «Bereidt u, de Winter komt!
heeft geklonken in de gansclie natuur,
toen de eerste nachtvorsten kwamen, toen
de eerste sneeuwvlokken vlogen, toen de
eerste stormen bruisten door het woud En
oogenblikkelijk heeft alles gehoorzaamd
Het eenvoudigst hebben wel de een
jarige planten gehandeld. Zij schijnen het
te weten, dat hun teere bouw niet bestand
is tegen de kou, hoe groot en sterk ze
soms mogen schijnen ik denk bv. aan
de zonnebloemen, - - en daarom hebben zij
geen ander vooruitzicht dan te sterven,
doch zij redden de soort. Zi.j hebben ge
zorgd voor zaden, die winterhard zijn, en
zóó talrijk zijn de zaden, dat het volstrekt
niet hindert, al verzadigen zicli duizenden
en duizenden vogels en kevers er mee er
blijven genoeg over tot instandhouding van
liet geslacht. De eenjarige planten sterven
en verdwijnen, doch de volgende lente zal
de sluimerende kiemen in de schijndoode
zaadjes doen ontwaken en de komende zo-
nier zal even rijk zijn als de vorige. Het
is opmerkelijk, dat eenjarige planten alleen
maar voorkomen, waar de winter heer
schappij voert in de lieete luchtstreek kent
men geen planten, wier leven, bloeien,
vruchtdragen en sterven in een seizoen
afloopt Daar is liet niet noodig, zulk een
haast te maken, want de koude bedreigt
liet leven niet.
Wij hebben echter ook in onze lucht
streek heel wat planten, die evenmin de
koude kunnen verdragen, en die tocli blij
ven vooitleven ondanks de strengste vorst
We noemen ze overblijvende planten, en
ze blijven zóó lang, dat niemand ten slotte
kan zeggen, lice oud ze zijn Zoek eens,
als de lente straks weerkouit, liet vrien
delijke speenkruid op. Ge vindt het gemak
kelijk, maar ge verwart liet licht met de
boterbloem, ais ge niet op uw tellen past
Want tellen is de beste wijze om ze te
onderscheiden Bij de boterbloem heeft de
bloemkroon vijf botergele blaadjes en de
kelk ook vijfbij liet speenkruid de bloem
kroon acht en de kelk drie. Prachtig hé,
dat zoo iets zoo vast geregeld doorgaat,
Och. we weten 't wel, overal waar we
rondkijken in Gods schepping, daar vinden
we bij alle verscheidenheid de schoonste
regelmaat. Maar daarover hadden we 't nu
eigenlijk niet. We willen liet speenkruid
zoeken en we vinden dat niet zoozeer op
liet weiland, maar meer in het bosch en
onder de lieg, en als we 't gevonden heb
ben, dan zien we meteen, dat liet ronde
bladeren heeft, in plaats van de scherpe
ingesnedene van de boterbloem Dat speen
kruid nu, dat kleine teere plantje, dat in
liet woud leeft, is reeds wie weet hoeveel
jaren oud. Toen de herfst kwam, is liet
afgestorven boven den grond, maar in den
grond is liet blijven leven. Daar heeft het
nl. de knolletjes gevormd die voedsel be
vatten voor de toekomstige spruiten, en
zoodra de lente komt, groeit de spruit uit
en komt boven den grond. Ja, liet is alsof
het speenkruidje weet, dat het weinig tijd
heeft. De kruiden in het bosch moeten zich
reppen. Vroeg in het voorjaar moeten ze
bloeien, want dat kunnen ze niet zonder
zonneschijn, en ach, zunneschijn krijgen ze
in den zomer niet te zien. Dan nemen de
groote boomen alles. Zoo vinden we dan
ook. dat de bodem van het bosch juist
in de vroege lente bloeit. En onder deze
planten vinden we juist een groote menigte,
die door onderaardsche stengeldeelenknol
len, bollen en wortelstokken blijven voort
bestaan. Waar wij menscben ons met de
cultuur van deze planten bezig houden,
daar bewaren wij de bollen en knollen wel,
zooals bij den aardappel en bij de ui, maar
in de vrije natuur is er ook voor gezorgd
dat de plant niet bevriest Is er beter
plaatsje te vinden dan in het bosch op den
grond De groote boomen vangen den
kouden wind, en op den bodem ligt een
laag afgevallen bladeren, die door hun
verrotting eenige warmte geven Vele van
de plantjes ontwikkelen dan ook hun
nieuwe spruiten zóó aardig in den winter,
dat nauwelijks een warme zonnestraal zicli
laat gevoelen, of ze komen voor den dag
en ze bloeien, als de sneeuwklokjes bijv. ter
wijl de sneeuw nog nauwelijks gesmolten is.
De boomen zeil' moeten zicli echter ook
beschermen tegen den wind Ook zij laten
hun bladeren, die zooveel koude zouden
opnemen, vallenen de plaats waar die
afgebroken zijn, die open poorten voor de
kou zouden vormen, bedekken ze heel
netjes met een laagje kurk Die hoefijzer
vormige kurklaagjes kunt ge nog lang in
't voorjaar zien; eerst langzamerhand ver
groeien ze met de schors Maar dan is
nog niet alles in orde De groote vijand
van de planten is nog niet zoozeer de
vorst, als wel de droogte Daarom trekken
de stammen het vocht weer naar binnen
en dc sappen, die in de schors zijn, ver
anderen ze in een vetaclitige stof Onze
berken, beuken en linden hebben daar uit
nemend slag van, en deze boomen zijn 'tdan
ook, die 't verst naar 'tnoordendoordringen.
Knoppen voor takken en bloesems voor
het volgende jaar zijn reeds aanwezig,
doch warm zijn ze ingepakt, niet in blaad
jes, maar in dikke vette schubben, en 0111
te zorgen, dat tusschen de schubben door
geen koude binnendringt, hebben ze een
vette, kleverige gom tusschen die schubben
doen ontstaan. Bekijk dc knoppen van de
kastanje eens en van den escli, en gij zult
u verheugen over de goede vorstverzekering.
Enkele boomen en planten hebben wij
ook in onze streken, die hun bladeren be
houden, de holsten bv. en de verschillende
coniferen (kegeldragers, zoo genoemd naar
hun vruchten) de dennen, sparren en larixen
Deze nemen dezelfde voorzorgsmaatregelen
als de andere boomen, maar voor hun
bladeren hebben ze niet te zorgen die zijn
veel harder en grover van samenstelling.
De naaldboomen gaan dan ook nog verder
naar liet noorden dan de berken.
Waterplanten hebben niet zooveel gevaar
van de kou als landplanten, omdat eigen
lijk de droogte de gnotste vijand is. We
zien dan ook, vooral in stroomend water
tot midden in den winter een frisschen
plantengroei. In stilstaand water, dat veel
eerder bevriest,, sterven de bovenste deelen
dei' planten af, zooals bij waterleliën, ter
wijl onder op den bodem de groei voortgaat.
0111, zoodra de lente begint, zich weer te
vernieuwen tot aan de oppervlakte. In beken
en stroomen hebben de planten liet op zijn
best. Zoolang het water stroomt, blijft het
ook warm genoeg en is er niets te klagen.
E11 als het water bevriest, dan beschut juist
het ijs de planten tegen uitdroging. Wee
echter de watergewassen, wanneer door de
droogte van den winter de ^waterspiegel
daalt en ten slotte de beek droog wordt;
ze zijn dan onherroepelijk verloren.
We hebben daar eens weer een bladzijde
gelezen in liet boek der natuur, die meestal
overgeslagen wordt. En toch hebben we ook
hier weer kunnen opmerken de trouwe zorg
van God over al zijn schepselen. De winter,
de strenge vorst, is goed en nuttig voor
den bodem, is opwekkend en verkwikkend
voor den mensch; en aan de planten, die
door dienzelfden winter zouden worden ge
dood, heeft Hij de eigenschappen gegeven,
waardoor ze zich kunnen verdedigen. De
wijsheid, waarmede zij haar maatregelen
schijnen te nemen, is zijn wijsheid, en Hem
aanbidden we ook, waar we de bewaring
der planten opmerken. In Jezus Christus
zijn al de schatten der wijsheid en der ken
nis verborgen. (Kol. II 3).
Timotheüs. albert.