Zwervelingen. Christelijke staatkunde. Sprokkelingen, Uitspraken over de H. Schrift. Nevels. _1 ellende bij rijk en arm, bij heer en knecht. Het maatschappelijk leven gaf niet wat ieder er van had verwacht. En dit alles overkwam den inwo ners volgens het woord van den pro feet: Omdat het hnis des Heeren woest lag en een ieder liep voor zijn eigen huis. Wel woont de Heere des hemels en der aarde niet in een huis, van menschen gemaakt, niettemin wil Hij een plaats gesticht zien, gewijd aan de eere Zijns Naams; Een plaats van sa menkomst, ver van het aardsch ge- druisch. Ofschoon op alle plaatsen gelegenheid is om te spreken van des Heeren werken en te bidden, beveelt Hij, de Almachtige, saam te vergaderen in een huis, alleen aan Zijn dienst gewijd. Dat het verloste volk zoo weinig bekommernis gevoelde over het gemis van een huis Gods, teekent ons hun beklagenswaardigen toestand des har ten. Ja, met medelijden moet men zien op menschen, die genoeg hebben aan het loopen voor eigen huis. Ofschoon ijverig in hun handel en wandel, zijn zij te beklagen door een ieder die den Heere in oprechtheid vreest. Als de ure van sterven komt, zal de dood een zoodanigen verrassen wellicht in zijn drukken werkkring en zal hem rukken uit zijnen arbeid, waarvan alles achter gelaten wordt. Daarom zal er zijn een ijveren voor den dienst des Heeren, opdat de mensch ook door en in dat zichtbare huis Gods bepaald worde bij het vergankelijke van dit aardsche. En is het huis des Heeren door vijan den verwoest of onbewoonbaar geworden de profeet roept het uit: Geen zegen zal uw deel zijn, als niet het huis, de voorhof van het Vaderhuis, is geworden een plaats van offeranden en van ge beden. De vermaning komt, gelijk tot Israël te Jeruzalem, ten allen tijde tot het volk des Nieuwen Verbonds, als het huis Gods door vijanden is aangegrepen. Zoodra de Heere dan de druk van ongeloof en bijgeloof heeft verlicht, zal gewerkt worden aan den Tempel, waarin God de Heere Zijns Naams gedachtenis heeft gesticht. En om goed te arbeiden is noodig te hebben Jezus Christus als de Middelaar. Van Hem geleerd, weet men hoe en waar te bouwen en te herbouwen. Daar staat immers van Hem geschre ven De ijver van uw huis heeft Mij verteerd. Dan zoekt men het niet in herstel van het uiterlijke gebouw alleen, doch bovenal in het brengen der harten tot den troon der genade. Dan is het werk gericht op het heugelijke feit, dat de H. Geest een tempel maakt in den mensch. Zoo is het huis Gods eene vergader plaats der geloovigen. En kan geen vreeze bestaan of niet de Heere komen zal en zeggenDit volk eert mij wel met de lippen, maar hun harte is verre van mij. 't Rechte bouwen en herbouwen van het huis des Heeren geschiedt door hen, die staan in vrijwilligen dienst van den grooten Bouwheer. Bij de plaat. Den langen, langen weg door 't wijde land Gaan ze eiken dag. Schoon zo nerhitte brandt Op veld en hei, straks weer doorweekt van [regen Al giert op 't heuvligpad de wind hun tegen, Zij wandlen voort: de vader en zijn kind. Waarheen? Wie zegt het? waar het |toeval blind. Hen leidten worden ze van ver vernomen, Dan juicht de jeugd: de Muzikanten komen En kraait de hoorders saam. Dan grijpt hij de vedel, zoo menig jaar Een trouwe gezel hem, en stemt de snaar. Straks ruischen de tonen hel en klaar In vroolijke melodij, En zingend paart zij Heur zoete stemme aan vaders muziek En de een vindt het »mooi« en de aer [«komiek (Dat is het «applaus* van hun «publiek. Wat deert het? Als het loonen mag! Gespeeld maarMorgen komt weer een [dag In wiss'ling bont Gaat het tweetal zijn répertoire»; rond. Een liedeken blij, een toon van smart, Een kreet uit het hart, Een zang des geloofs, die den vrome sticht En straks een deuntje, lucht en licht. 't Moet altijd voort, Altijd accoord, Ze zingen van lijden Als van verblijden. Ze wekken een traan hier, en ginds een [lach Zoo gaat het den langen, lieven dag Hun eenerlei tot de avond daalt, Die 't zuurverworven loon betaalt. Bij hofstee, lusthuis en kasteel Lokt hij de tonen uit zijn veêl, Zingt zij heur lied Of 't hier het oor des ed'len streel, Of 't ginds de boerenjeugd geniet, Voor rijk en arm is veil hun kunst. De kunst, die met wel schrale gunst Zoo moeizaam streven loon Deze lbo 11 ti Buitei Afzout Wij oefenit van 11 In Hollar geval vervaL afwezi umestt noemc op de trekke meeste redigd Secret Gedep den B waarn beloon De benoer tot wi; van hi als tiji te ke ter go benoei lijk b Burge heden Hee hunne hechte sluit voordt taris van der G ongest aan keerd. taris mocht wel Gemet werd ongest de vo< wedde wedde waarn wedde ontvar bod v voor meent bestor positie aan va Zoo met later zijn, zc te mo We Ambt( wel e< rich te: standi zag i bijna, tarie admin Zéé: Secret verkri niet 1 zóó lg boven niet lijk a zelfsta niet h daar Wij Geme< taris voor n geniet van do dansende hugelkoriels, al weet ik, dat ze schade aanbrengen, en ik verheug me in de ratelende donderslagen, al denk ik aan het gevaar Winter en zomer, herfst en lente, dag en nacht, avond en morgen, ieder heeft zijn eigenaardig schoon, dat het oog streelt en het hart opheft tot Hem, van Wien alle goede gave afdaalt' Maar de mist kan mij niet bekoren Hij belet mij het vrije uitzicht op Gods schoone schepping; hij dringt in al mijn watermolen, een korenmolen, een stoom gemaal, fabrieken, een vaart, een haven met groote schepen, wegen met hoornen, een brug, een tramlijn, twee spoorlijnen, een oud kasteel, een voormalige beek zelfs mein Liebohen, wat willst du noch mehr? En op al dat moois mag uwjvriend Albert neerkijken, als hij thuis is Verwondert het u dan nog, dat hij over allerlei dingen met u praten kan Maar nu moet gij op een nevelachtigen herfstmorgen dat uitzicht zien Gisterenavond heerlijk uitzicht op den nevel Lang duurde het niet; de zon won het en deed den nevel verdwijnen De aarde en de planten hadden hun deel gekregen van de vochtigheid, en een schoone dag is gevolgd. Hedenavond, zoodra do zon is ondergegaan, zal het verschijnsel zich lier- halen, en in den helderen maneschijn zult gij in 't klein hetzelfde zien, wat ge des ochtens soms in het groot ziet, en voor wie op zijn voeten gaat, is dat nog veel schooner, vooral daar de maan zulk een 1 Cor. 15 58. Sta in 't Geloof in Christus vast: Zijt onbeweeg'lijk in zijn leer. Zoodat geen dwaalleer u verrast, Of u doet dobb'ren op en néér. Dit is des passers ééne been, Gevestigd in zijn middelpunt, Terwijl gij 't and're daaromheen Naar welgevallen draaien kunt. Het houdt den gulden middelmaat, Dewijl 't in 's Heeren wegen gaat. (Geref Weekbl.) V. Vaders voedt uwe kinderen op in de tucht des Heeren, door hen t.e onderwijzen in de H Schrift. Ignatius. ik vertrouw van u, dat ge u in de H. Schrift zult oefenen, en dat er niets van voor u verborgen blijve. Policarpus. I)e lezing en overpeinzing der H. Schrift is de zekerste weg om alles te doen vin den, wat ons noodig is te weten, in welke staat het der voorzienigheid behaagd heeft ons te plaatsen. Ieder onzer zal, als hij dit Woord bepeinst, er een onuitsprekelijk ken schat van hulp in vinden en heilzame middelen tot genezing van zijn geestelijke kwalen. Basilius, bekwaam decorateur is. De nevels maken ons vochtige landje dikwijls schoon. Heldere luchten en verre vergezichten zijn heerlijk schoon, maar schoon is het toch ook, als de nevel de scherpe omtrekken in het blauwe verschiet wegdoezelt, of als hij hetgeen ver weg is, verbergt in zijn mantel en uw oog richt op het meer nabij-zijnde En bovenal schoon is hij, als hij zeer dunnetjes de struiken en halmen met een teeder omweefsel om ringt, en als pareltjes gaat glinsteren aan elk takje en ieder bruin blaadje, als hij de spinraggen in de heggen lionherdmaal dikker doet schijnen dan ze zijn en de uiterst fijne herfstdraden der bijna onzicht bare spinnetjes als koordjes doet fladderen langs het pad. Zie, dan verheug ik me in ons vochtig klimaat, dat zulke fijne nevels kan schenken Gij weet toch, lezer, hoe de nevel ont staat? De lucht is in ons land dikwijls ver zadigd met onzichtbare» waterdamp, evenals een glas zeer sterk suikerwater verzadigd is met suiker Als ge in dat glas nog meer suiker werpt, dan zakt het na alle roereu toch weer naar den bodem, en als in die lucht nog meer waterdamp opstijgt, dan wordt die niet meer opgelost, maar hij blijft als zichtbare damp, als fijne waterblaasjes zweven in de lucht. Warm water kan echter meer suiker oplossen dan koud water, en warme lucht kan meer waterdamp oplossen dan koude lucht. De zon verwarmt de lucht, en de waterdamp, dien ze doet ontstaan, wordt in de warmere lucht opgelost. Doch als de avond valt, koelt de lucht weldra af; daar ze door geen wolkenfloers beschut wordt, straalt haar warmte uit in het heel;* daar boven Nu wxs ze al verzadigd va onzichtbaren damp; waar ze afkoelt, kan ze zooveel niet bergen, en evenals warm suikerwater bij afkoeling kandijkristallen doet ontstaan, zoo geeft de lucht haar te veel van onzichtbaren damp in den vorm van zichtbaren nevel Nevel ontstaat dus volkomen op dezelfde wijze als kandij In den zomer is de lucht dikwijls niet zoo oververzadigd Ook dan heeft er afkoeling plaats, maar de damp, inplaats van nevel te vormen, hecht zich dadelijk aan struiken en planten in den vorm van druppeltjes. We spreken dan van dauw, die dus niet uit de lucht valt, maar aanslaat aan de planten op dezelfde wijze als uw vochtigi adem tegen een koude glasruit En als die planten zeer koud zijn, dan ontstaan in plaats van dauwdruppeltjes zeer fijne ijs kristalletjes aan alle voorwerpen, en we spreken van nachtvorst Nachtvorst, dauw en nevel zijn dus geheel verwante verschijn selen Thimotheils Albert Zij komen waar de vreugde woont, Waar blijde voetjes gaan ten dans, Waar 't bruidje siert de groene krans Zij komen aan het somber huis; Waar pas de dood door't venster klom, Waar nu de rouw woont, zwarten stom. Ze zinger. u van vreugd en kruis, Al naar 't u lust; 't is toch al één, Want naar wat hun lust vraagt er geen. Hun lief, hun leed hun vreugd, hun rouw, Och wie daar ooit aan denken zou «Het is hun brood;* wat wilt ge meer? En verder wandlen ze altijd weer Hun dwaalreis, doel- en eindeloos, Of strekken voor een korte poos, Naar 't valt, de moede leden neer. Mat blikt bet oog in 't ver verschiet, Wat spelt het hun Zij weten 't niet, Die armen, die de storm van 't leven Van huis en vrienden heeft verdreven, Die vader en zijn kind Alleen de liefde is hun gebleven, De liefde, in 't leed vermenigvoud, Die 't hart des ouden jeugdig houdt En sterk, om harentwil te dragen Den last van lange en droeve dagen De liefde, die de dochter steunt, Als vader op haar schouders leunt En als de rust maar onder 't dak des vreemden Ter nacht hun moede leden heeft verkwikt, Gaan zij getroost weer 't pad door veld [en beemden, En beiden stil wat hun zal zijn beschikt; 't Is luttel last, schoon ze al hun have [dragen, En luttel 't loon der kunst, hun toegeteld. Eentonig-rijk in wissling zijn hun dagen. Zij weten 't. wel: Ze spelen maar voor |geld.« Timotheils. Bij de plaat. «Schoon is geheel natuur*, zingen mijn kinderen en ik zing huil het gaarne na Doch ik maak één uitzondering Neen, ik houd niet alleen van lentelucht, en zonne schijn, van rozengeur en lieflijk maanlicht, maar ik heb ook den winter lief met zijn knappende vorst, ik laat ook gaarne den regen eens in mijn aangezicht slaan, ik poriën, ik adem hem in en voer hem in mijn lon gen, en hij maakt, om met De Genestet te spre ken, het bloed in mijn aderen tot mod dei- Lezer, hebt ge wel eens den echten mist gezien Velen uwer bepaald niet. Mist, dien men snijden kan, zag ik tot dusver alleen te Amsterdam, een mist waarbij ge de over zijde van een straat niet kunt zien, waarbij ge op een brug loopend, de leu ning aan de overzijde niet ontdekt; een mist, waarbij ge de wagens niet ziet, al hoort ge ze rollen, waarbij de trams stapvoets rijden en voort durend tingelen met do beleen mist, waarbij bet een waagstuk is, een straat over te steken, al hebt ge den troost, dat niemand hard loopt of rijdteen mist, waarbij nuchtre menschen in de gracht vallen, als ze naast de brug loopen in plaats van er over. Neen zulk een mist heeft niets opwekkends, en ge zijt blij, als ge maar weer veilig onderdak zijt. Maar mist is heel wat anders dan nevel «We genieten tegenwoordig gedurig van een prachtig uitzicht op den nevel,schreef ik onlangs aan een vriend En ik kreeg ten antwoord: «Men moet toch een onverbeter lijk optimist zijn als jij, om daarvan te ge nieten* Nu, een optimist ben ik door Gods genade (wij hebben dan altijd goeden moed) maar toch had mijn vriend mij misverstaan Niet in den mist zag ik, maar op den nevel Mag ik ii liet, uitzicht uit mijn venster eens schilderen op een nevelachtigen herfstmor gen? De lezer moet weten, dat mijn uit zicht eenig in zijn so rt is Ik zie uit mijn venster geen zee, geen bouwland en geen heuvels, drie zaken, waarop ik gaarne mijn oog zou laten rusten, maar overigens weet ik niets, dat ik van uit mijn venster niet kan zien Weiland, dorpen, torens, bosschen, waarin buitenplaatsen verscholen zijn, een zag ik het al aankomen; in den maneschijn begonnen de vaarten en slooten al te dam pen en er legde zich een witte wade over de velden En hedenochtend? De nevel was juist één verdieping hoog, en ik woon bo ven 't kon niet mooier Helderwit was de nevel, niet sneeuwwit, maar iets donkerder; doch toen de zon daar boven rees, begon men inderdaad aan sneeuw te denken En zóó dicht was de wolk, die de aarde be dekte, dat ik van al wat beneden was, niets te zien kreeg Maar kijk de hoornen langs den weg daar steken de toppen boven liet witte meer uit; de watermolen daar vóór me heft alleen zijn kap en zijn wieken omhoog; al het andere schijnt verdronken te zijn; van het oude kasteel zie ik slechts den toren en het dak en het omringend geboomtevan de dorpen in de verte de molens en de torenspitsen En wat het zoo mooi maakt, is juist dit, dat de lucht, boven den nevel helder en klaar is Had ik geen gelijk toen ik schreef van een

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 12