Iets uit het leven van Maarten Luther, »Wat zee bouwt, j heeft een hart». I Sprokkelingen. Uitspraken over de H. Schrift. belijdenis der waarheid afgelegd. Die belijdenis, dat getuigen in deze wereld zal zijn liet ontstaan en het behoud van mijne gemeente. Zullen dan vervolgin gen aanvechtingen niet uitblijven, reken op mijne hulp. Vrees niet, zelfs de woon plaats des duivels zal den strijd tegen u moeten opgeven. De geschiedenis der Kerk is een be vestiging dezer woorden. Werd vrij moedig beleden van het hoofd der Ge meente, Jezus Christus, dan werd d; kamp hevig. Maar onder alle benauwd; heid bleef de steun van den Heere he bij en tot op den dag van heden T het de poorten der hel nog niet gt', lukt, Gods volk te vernietigen. e Een heerlijke roeping heeft het vrn gekochte volk. Een oorzaak van blijer schap om te spreken van den groots 1 koning, die streed voor al de zijnn- ontbreekt niet. ig Hebben zij dan zoo groote genadegjk ontvangen, waarom het niet bekje- gemaakt tot onderricht van ander' al ls zoo groote belofte hun geschon! ng wat doet dan vreezen Zij zullen en vreezen, als zij zien op de mach rit hulp des Heeren. Aanschouwen zij te macht der vijanden, zichtbare en ft zichtbare, hoe vervaard kan hunne zi^t zijn. Het valt immers niet steeds lie te roemen in Christus, den Zone Gods. Als de geest wel gewillig is, maar het vleesch zwak, welk een kracht vergt het te houden, wat de Heere zijn volk heeft opgelegd. Petrus struikelde al spoedig na zijn vrijmoedige getuigenis, als de Heere hem voorzegde, dat de Zoon des men schen moest lijden en sterven. Dat kon Petrus' hart vervuld van liefde, niet verdragen. Nu sprak niet Petrus door den Vader, maar zijn menschelijk me delijden. Hier was het vleesch sterker dan de geest. En Petrus verstond nog niet, hoe de ware liefde de vrees buiten drijft. Op de belijdenis van den Zone Gods is de gemeente gegrond. Daarop staat zij vast. Als op een rots te midden der baren, is de zekerheid groot. Wie een maal op het voetstuk gezet is, zal nimmermeer worden afgerukt. Daarvoor is Christus Borg die deze belofte gaf. Geen vastigheid is er buiten Hem, gelijk de profeet Jesaja uitspreekt: De goddeloozen hebben geenen vrede; zijzijn als een voortgedreven, felbewogen zee. Wie zekerheid begeert, zal tot Christus moeten komen. De onrust en onvrede van een leven zonder God en vervreemd van de belofte kan alleen weggenomen door den Vredevorst. Eerst na de belijdenisGij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods, keert de ziele tot haar rust. Wie tot die verklaring niet kwam, zal geen rust en vrede zich moge toeschrijven. Wanneer zal deze belijdenis recht zijn Als de ziel Hem erkent, als haren Zaligmaker en Verlosser. Dan wordt naar waarheid beleden, als Christus dierbaar is geworden. Zoo dierbaar, dat er geen leven, rust en vrede kan zijn buiten Hem. Daartoe noodigt Hij de zondaren uit met Zijne liefelijke uitnoodiging.Komt tot Mij allen, die vermoeid en beladen zijt en Ik zal u rust geven. Vermoeiden van het werken om zaligheid te ver krijgen en derhalve beladenen met schuld en zonden, vliedt tot HemHij geeft rust en vrede en brengt tot de goede belijdenis. Hij zet u op deze petra. (Slot.) Drie jaren verkeerde Luther in liet kloos ter en trad daarna op als priester. Het volgend jaar echter werd hij benoemd tot hoogleeraar te Wittenberg. Daar sprak hij eiken dag over en uit den Bijbel. Eens trof hem het 4e vers van het tweede hoofdstuk van HabakukDe rechtvaardige zal door het geloof leven, 't Was of de Heer hem dit woord in zijn ziel legde. Men hoorde Luther gaarne. Niet lang daarna werd hij afgevaardigd naar Rome Blijde toog hij heen naar die stad, de woonplaats van den paus. Verrukt riep hij uit, ziende de stad voor zijn oogen liggenIk groet u, heilig Rome! Teleurstelling wachtte hem echter, maar teleurstelling, die hem een winste zou aan brengen. Niet alleen wat hij zag stelde hem teleur, ook zijn pogen om de aflaat van vergeving der zonde te verdienen faalde. Terwijl hij den z.g trap van Pilatus be klom, klonk een stem in zijn binnenste De rechtvaardige zal door het geloof leven. Heerlijke tegenwerking des Heeren Luther deelt ons de verandering des har ten in dien stond aldus medeOfschoon .ik als monnik godvruchtig en onberispelijk mocht heeten. was mijn geweten niette min met bekommering en onrust vervuld. Ik kon de woorden Gods gerechtigheid niet verdragen. Ik bezat geen liefde voor den heiligen en gerechtigen God, die de zonda ren straft. Ik was met heimelijken wrevel tegen Hem vervuld. Ik haatte Hem, omdat Hij niet slechts ons ellendige zondaren, die toch reeds verdorven waren door de erf zonde, met de Wet en de nooden des levens verschrikte, maar onze pijniging nog ver zwaarde door het Evangelie maar toen ik, door Gods Geest,' deze woorden lende maan hun scherper in het oog blinkt. Nu is het geleden, maar straks toen de snuivende brakken hen overal vonden, toen de briesehende rossen wedijverden met hun gevleugelden voet, alleen over troffen in hunne snelheid door hun angst en den knallenden en knetterenden dood, toen zij voortrenden in duizelingwekkende sprongen om des levens wil, nergens veilig en nooit één enkel oogenblik van ademen gegund, toen een wilde kreet om een enkele teug van lafenis en verkwikking hun keel ontperst werd, ook al kostte die kreet hun den dood, toen, ja. hebben de armen met een bangen dag vol «struggle for lifo« dit ééne oogenblik van wellust duur. zóó ont zettend duur betaald. Niet waar, lezer! terwijl ik schrijf en gij leest, voltooien we in onze gedachten het lied des verlangens van den koninklijken 1 dichter „Gelijk een hert schreeuwt naar de water- stroomen, alzoo schreeuwt mijn ziel tot, u, o God „Mijne ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen En uwe gedachte dwalen met de mijne naar de woeste en trotsche toppen en kloven van Juda's gebergte, naar de steen rotsen, waaronder, en de kloven, waardóór de Jordaan zich bruisend wringt, totdat onze blik op den gekroonden dichter rust.. Maar neen, al de poëzie zijner ziel geeft zich lucht in een enkelen schreeuw als dien het ten doode gejaagde hert, dat dorst ,a A? •.••it/W"<vjuien. maar een doek is de gift is der vrije genauu uour liet geloof toen gevoelde ik mij weder geboren, als een nieuw mensoli, en ik trad door de geopende deuren het paradijs Gods binnen. Van nu aan beschouwde ik de ge liefde Heilige Schriften ook met andere oogen. Ik dooizocht den Bijbel, ik bracht een groot aantal plaatsen te zamen, die mij den aard van het Goddelijk werk der behoudenis leerden kennen. En gelijk ik vroeger uit grond mijns harten de woorden Gods gerechtigheid had gehaat, begon ik van die ure aan deze woorden hoog te schatten en lief te hebben, als de zoetste en troostrijkste woorden uit den geheelen Ten besluite laten wij nog enkele stel lingen volgen 1. Als onze Heere en meester Jezus gOhristus zegt, bekeert u, zoo bedoelt Hij dat het geheele leven der geloovigen op "aarde eene gestadige en voortdurende be- keering zij 2. Dit woord kan niet verstaan worden van het sacrament der boete (dat is biecht jen voldoening) gelijk dat bedoeld wordt hloor den priester. si 27. Zij die leeren dat de ziel het vage- li uur verlaat, zoodra het geld klinkt in de v ist, verkondigen slechts menschelijke d 'waasheid. 32. Zij die zich van hunne behoudenis celeer wanen door de aflaten, zullen ten verderve gaan met dezulken die hen alzoo leeren. 37. Ieder waar Christen, hetzij dood of levend, deelt in al de zegeningen van Christus of der Kerk, door de gave Gods en zonder een aflaatbrief. (Bij de plaat). »YVat zee bouwt, heeft een hart«, zegt j1(ieets zoo meesterlijk eenvoudig in zijn jl( >erend »Pleuntje«. We zouden echter een geheel verkeerde ai evolgtrekking maken, zoo we meenden, .at dat hart, dat teergevoelige, medelijdende, warm kloppende hart een vrucht was van de zee. Een moedig hart kan de zee geven onversaagd te midden der gevaren kan ze den schepeling maken. Maar een deelnemend hart geeft de zee evenmin als het woud, de akker of de woestijn. Wil ik het u aantoonen'? Ga met mij terug in de geschiedenis, zoo ge wilt, tot Gansken, den Kaninefaatschen zeeroover, dien de Romeinen Gannascus noemden. Voorzeker was hij niet de eerste zeeroover; de laatste was hij in geen geval. Herinner u wat ge van zeeroovers gelezen hebt. Zie. daar vaart vredig de koopvaarder op den Oceaan, vol blijde verwachting, dat hij met zijn rijke lading groote winst zal maken. Doch daar doemt een schip op aan punten. Maar nu is het nacht, een booze nacht. Het schip heeft van den storm reeds geleden; het is lek geslagen en het pompen geeft heel wat werk. Was het maar dag, dan zou men de haven kunnen zoeken. Dat duurt echter nog zoo lang! Doch wat is dat Een lichtEen licht aan de kustDaar wonen menschen. Dat is bepaald een licht, door een bezorgde echtgenoote voor het venster geplaatst, opdat haar visseher in den donkeren nacht het pad naar huis kan vinden, Dat licht leidt naar de havenWe wagen het en sturen recht op het licht aan. Doch hoe zeer worden we bedrogenDat licht was daar opzettelijk geplaatst, niet om ons te leiden, maar om ons te misleiden, 't Was de lantaarn van de straudroovers, die ons tot schipbreuk voert. Ons schip loopt op het strand of op blinde klippen te pletter de strandbewoners komen toe met hun booten, niet om ons te redden ze zullen ons met hun riemen afslaan als we den dood trachten te ontkomen door in hun booten te klimmen ze komen om ons te berooven; of ons leven daarmee gemoeid is, dat kan hun niet schelen. »Wat zee bouwt, heeft een hart", maar de zee op zichzelf geeft nog geen hart. En nu, zie het hart van onze visschers, hoe het klopt voor den naaste, voor den onbekende, voor den vreemdeling wellicht. Onze plaat voert ons naar Frankrijk, naai de rotsige kust van het kanaal. Ze zijn pas thuisgekomen van de vischvangst, de kloek gebouwde mannen, doch ze hebben ditmaal geen tijd om de door zeewater doorweekte kleeren en de vol water staande laarzen te verwisselen voor droge, want het wordt hun bij het binnenvaren reeds mee gedeeld van den top der rots, ginds bij het kruis, hebben de vrouwen een schip gezien, dat de noodvlag in top heeft. Die mededeeling is voldoende, om het oog en het hart der mannen weer naar de zee te richten. De reddingsboot behoeven zij niet meer te halende vrouwen hebben ze reeds met vereende kracht naar den oever gebracht. Een viertal mannen is aanstonds bereid om als vrijwilliger uit te trekken in den schoonen strijd, niet tot vernieling, Ge schijnt gelijk te hebben, maar weet ge dan niet, dat de beschaving der Christelijke landen het kruis tot grondslag heeft tndien niet. waarom plaatst dan zelfs het heidensche Japan op zijn ambulances het Roode Kruis Is dat niet een zwijgende hulde, die Boeddha aan Christus bracht? „Nauwelijks zal iemand voor een recht vaardige sterven", zegt de apostel, en zeker dacht hij daarbij aan daden van zelfop offering, gelijk de geschiedenis der oudheid er enkele heeft geboekt. Maar bij de meeste dezer daden was de beweegreden liefde tot den stam, tot het geslacht, tot het vader land of de vaderstad, een uitbreiding dus van de eigenliefde. Opoffering voor tj^n naaste, voor een persoonlijken vriend «nauwelijks" kwam ze voor. Liefde tot den vreemde, de wereld kende ze niet; liefde tot, den vijand, daaraan had vóór de komst van Christus niemand gedacht. Maar in die wereld van zelfzucht, die wij in ons eigen hart zoo goed kunnen waarnemen, plaatste Christus de prediking van zijn kruis In stad en dorp werd eer lang van rustdag tot rustdag dat kruis geprediktop de hoeken der wegen en straten werd het afgebeeld. En die predi king van het kruis heeft volstrekt niet de wereld bekeerd, want dat het kruis is opgericht om de ziel des zondaars met God te verzoenen en daarnaar luistert alleen, wie heeft leeren uitroepen: „O God! wees mij, zondaar, genadig Daarvan verstond de wereld dus niets, maar wel hiervan kon zij iets verstaan, dat aan dat kruis Iemand zijn eigen leven gaf, vrijwillig gaf, om anderen te behouden. Al begreep zij die behoudens niet, dat kruis werd haar toch het symbool van opoffering, en langzamer hand drong in de bewustheid der natiën het besef door, dat liefde tot den naaste, liefde tot den vreemde, tot den vijand iets schoons, iets verhevens, iets grootsch is, iets, dat voldoening geeft aan het gemoed, en een oogenblik van vreugde schenkt te midden van het wee der zelfzucht. En in haar beste oogenblikken gevoelt de wereld niet alleen de schoonheid der reddende liefde, maar zet zij dat gevoel om in een daadonze plaat toont het u. Bijbel. In waarheid, deze plaats uit den brief van Paulus is voor mij de deur ge weest van het paradijs. Van nu af stond hij pal voor deze waar heid, zoodat hij b.v. in 1531 schreefIk doctor Martijn Luther, onwaardig verkon diger van het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus, belijd dit artikel, dat name lijk geloof alleen zonder werken recht vaardigt voor God en ik verklaar dat dit artikel ten eeuwigen dagen bestaan en blijven zal, ten spijt van den Roomschen keizer, den keizer der Turken, den keizer der Tartaren, den keizer der Perzianen, in spijt van den paus en alle kardinalen, met de bisschoppen, priesters, monniken en nonnen, ten spijt van koningen, vorsten en edelen, en ten spijt van de geheele wereld en van alle duivels en dat zij zoo zij beproeven deze waarheid te bestrijden, de vlammen der hel over hun hoofd zullen brengen. Dit is het ware en heilige Evan gelie, en de verklaring van mij, doctor Luther naar de onderwijzing van den H. Geest. Is het te verwonderen dat deze man te gen den aflaathandel van Tetzel optrad. Neen, hij kon niet anders dan op den mid dag van 31 October 1517. den dag voor Allerheiligen, zijne 95 stellingen den volke bekend maken. Hij verzette zich destijds nog niet tegen den paus, wijl hij achtte dat deze onbekend was met de handelwijze en het optreden van den aflaathandelaar. Eerst later is hij er toe gekomen ook het pauselijk gezag te verwerpen. Luther's stellingen waren weldra alier- wege in en buiten Duitschland bekend en het licht van Gods Woord begon helder der te schijnen in verschillende landen. den gezichteinder. Snel komt het nader, een vlag vertoont het niet. Vlucht is onmogelijk, de clipper Van den zeeroover is zoo rank gebouwd en zoo uitnemend van zeilen voor zien, dat onze bark hem niet ontkomen kan. Goed gewapend is hij ook; verzet kan be proefd worden, doch zal machteloos blijken. Niet lang duurt het. of ons schip voelt de enterhaken in de verschansing; de piraten springen over, gewapend tot de tanden; ze slaan neer wat weerstand biedt, ze boeien de schepelingen en sluiten ze op in het ruim, ze nemen schip en lading in bezit, en mis schien zijn ook de menschen een buit, die geldswaarde heeft; de plantages van Algiers, Tunis en Marokko zouden u kunnen ver tellen van de tienduizenden blanke slaven, door zeeroovers aan de markt gebracht. „Wat zee bouwt, heeft een hart!" Pier Hein wil u wel verhalen van zijn gevan genschap in Algiers, en anders kunt ge het verhaal hooren van de duizenden, die Karei V en de nog eens duizenden, die Michiel de Ruyter bevrijdde uit de slavernij. Hoe zijn Duinkerker kapers, hoe zijn West-In dische Boekaniers, hoe zijn de bewoners van de Barbarijsche roofstaten de schrik der zeelieden geweest! Neen, wat zee bouwt, krijgt daardoor nog niet een hart. Of wilt ge 't nog erger'? Komt dan hier zien, aan de rotsige kust van Frankrijk, Ierland, Schotland, het doet er niet toe, want het geschiedde overal, 't Is nacht, een ruwe, stormachtige nacht. Hevig staat de branding op de klippen en maakt het uiterst gevaarlijk voor wie de haven zoeken wil. Een enkele ingang is er slechts, waar men veilig varen kan, en als het dag is weet de ervaren zeeman dien ingang te vinden door het oog te richten op bekende rots maar tot behoud van menschenlevens. De boot moet geheel in zee, en We zien het, ook de vrouw duwt mee, ook de viech- verkoopster met haar mand reeds op den rug, ze spannen haar krachten in om de boot te brengen in het schuimende water. Wat deert het haar, of zij daarbij nat wor den Dat is het kleinste bezwaarhet veel grootere wordt immers niet geteld, het groote, het ernstige, dat het gevaar 't welk ginds de schepelingen aangrijpt, evenzeer de redders bedreigt, de redders, haar broeders, haar zonen, haar echtgenooten. Neen, de kloeke visschersvrouw houdt haar man niet terug; als zij kan, zou ze met hem in de boot springen, ja, als hij ont breekt, dan doet zij het, dan drijft haar krachtige riemslag de reddingsboot door het water. Dat vertelt u nog in menige Engelsche matrozenherberg het portret van Grace Darling, de dochter van den toren wachter, die in het jaar 1838 verscheiden schipbreukelingen van den dood redde. Het kostte haar zelve het leven; een jaar later stierf zij aan de tering. Doch dat heeft niemand afgeschrikt; wat aan zee woont, redt menschen, die in gevaar verkeeren. Welk een afstand van het kaperschip en de strandrooverslantaarn naar de reddingsbootVanwaar dat onderscheid Vanwaar heeft, wat zee bouwt, dat hart gekregen Onze schilder geeft u het ant woord. Daar ginds, hoog op de rots teekende hij een kruis. Neen, zeg niet, dat de beschaving het deeddat de menschheid langzamerhand is opgeklommen uit den staat der barbaarsch- heid tot den huidigen toestand van onder linge welwillendheidzegt niet, dat het altruïsme geleidelijk het egoïsme overwint, I Op den achtergrond van zulk een voor stelling de schilder begreep het be hoort echter het kruis te staan, want het kruis alleen, de overgave van Christus in den dood, heeft het besef der reddende liefde in de wereld gebracht. En wie met schennende hand dat kruis uit de wereld poogt uit te rukken ik bedoel niet het kruisbeeld, maar de leer des kruises die zal de wereld weer terugvoeren naar de barbaarschheid van het Heidendom, wélk een liooge vlucht wetenschap en industrie ook zonder dat kruis mogen nemen. Albert. Gij hebt de H. Schrift gelezen en gij zijt daarin wel onderwezen houdt haar in uwe gedachtenis en zegt ze dikwijls bij uzelven op. Legt u zorgvuldig toe op de schriften, die de ware uitspraken zijn van den H. Geest. Clembns. Door de wijsheid van God is het geschied, dat de H. Schrift, die oorspronkelijk in een enkele taal werd geschreven, in een oneindig getal talen en tongvallen vermenigvuldigd is, opdat zij allerwege zou kunnen ver spreid worden, dat de menschen God zouden kunnen gelooven in dezelfde taal, waarin zij gewoon zijn te spreken, en dat alzoo geheel de kerk den dauw des hemels, de H. Schrift ontvange. Augüstinus,

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 12