Gelijk een hert schreeuwt naar de watei stroomen, Iets uit het leven van Maarten Luther. Woorden van Luther. als dé onmogelijkheid om de werken der Wet te volbrengen niet meer te loochenen valt. En daarna zal de onwil aan het licht komen. De mensch wil zich niet onderwerpen aan hetgeen God heeft beschreven en doet. Menig voorbeeld ware aan te halen ten bewijze, hoe de natuur zich wel stelt boven de leer. Al richtte Luthers onderwijs zich op goede werken, ook waar onderwezen wordt, dat het niet mogelijk is goed te doen, zijn de goede werken volbracht in eigen kracht, nog niet verdwenen. Nu stelt de H. Schrift het ware leven van den rechtvaardige uit het geloof, dus alles Gods werk. De vrije genade Gods in het arbeiden tot zaligheid aan een zondaar wordt geplaatst tegenover het werken van den gebonden wil van een zondaar. Dan is het geen verdien ste de verlossing van schuld deelachtig te zijn, maar een eeuwig genadeblijk des Heeren. Dan is »in het harte ge werkt door den H. Geest, dat niet al leen anderen, maar ook wij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is uit loutere genade, alleen 0111 de verdienste van Christus wille.Aldus omschrijft de Catechismus het ware geloof, dat zich voegt bij het historische geloof. Uit deze verklaring wordt wel gezien hoe onmogelijk het is zichzelf dit geloof, die zekerheid en vast vertrouwen, te verschaffen. Neen, wie zichzelven helpen wil, kan niet meer dan hopen, dat het wel met hem zal afloopen. De vaste wetenschap van het deelhebben aan de verdienste van Christus, kan alleen de Heere schenken. Genadig trad de Heere Luther tegen 0111 hem het nuttelooze en ijdele van zijn pogen aan te toonen en hem te brengen tot wachten op het heil des Heeren. De dwalenden brengt hij in het rechte spoor. Zijne vrije genade geeft het noodige onderricht op den rechten tijd. Zoo leerde Luther verstaan de dier baarheid van Christus. Uit zijne goede werken zou hij nooit gekomen zijn tot de erkentenisHij is om onze overtre dingen verwond, 0111 onze ongerechtig heden is hij verbrijzeld; de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hein, en door zijne striemen is ons genezing geworden. Hij moest ingaan door de nauwe poort en mocht niet over den muur klimmen. Nog iets leert ons de geschiedenis van Luther. Reeds vroeger was zijne aandacht bepaald bij dit woord van Habakuk. Toen ecbter had hij niet gezien en verstaan de ware beduidenis. De Heere wilde nog eens terugkomen 0111 hem geheel en al duidelijk te ma ken, wat hij moest doen. Dus wordt de genade Gods nog heerlijker open baar, dat Hij niet een, maar meermalen komt met onderwijzing. En ook toont het zoo klaar, hoe moeilijk het is te gelooven naar den eisch. Zullen wij nu recht overdenken het heugelijke feit in de wereldgeschiede nis, den dag van Luthers optreden in het geloof, dan is ook 011s noodig overeenkomstig hetzelfde woord te leven uit het geloof. 't Is niet genoeg kinderen der Her vorming te zijn geen inenscheneer mag bedoeld, maar alleen de eere Gods. Eu deze wordt in ons het meest ge vonden, als er is geloof in de recht- vaardigmaking uit vrije genade, dooi den H. Geest in het harte gewerkt. Dp dezen dag gaat een roepstem uit Staat gij in het geloof van den Her vormer V Of zou Luther moeten zeggen Gij die de vruchten plukt van wat de Heere mij heeft laten verrichten, gij zijt niet waardig die te hebben. Dat dan ieder sta naar dat geloof en zichzelf beproeve. Nauw onderzoek eischt het Woord, ook bij het volk des Heeren. Laten zij gedenken aan hunnen weg op dezen Hervormingsdag en de gebe den voor land en kerk tet den troon der genade opstijgen om vermeerdering van hen, die kunnen belijden in waar heid De rechtvaardige zal uit het geloof leven. (Bij de plaat) Eindelijk breidt zich de duisternis uit over het woud en niet haar de rust. Nog klinken, maar al verder, de ruwe en vroo- lijke stemmen der jagers en het g bas der honden, maar het vuurroer loert niet meer tusschen de boomen en geen moordend schot stoort de stilte, waarmede de nacht zich omhult, Nog bevend van de doodelijke spanning, die al I11111 levenskracht heeft verteerd, nog onrustig den kop beurend en den matten blik naar alle zijden speurend, alsof ook het ruischen van de stilte en het suizen van de koelte nog dood en verderf brengen kon, staan daar de aemechtige dieren en lesschen den brandenden dorst, die hen verteert, en snuiven de stilte en de rust op met het zalig bewustzijn, dat de jacht, de bange, wreede jacht, al verder wijkt met die stemmen en dat gebas ginds; naarmate de stilte en de donkerheid groeit en de glans van de in den stroom spiege lende maan huil scherper in het oog blinkt. Nu is het geleden, maar straks toen de snuivende brakken hen overal vonden, toen de brieschende rossen wedijverden met hun gevleugelde» voet, alleen over troffen in hunne snelheid door hun angst en den knallenden en knetterenden dood, toen zij voortrenden in duizelingwekkende sprongen 0111 des levens wil. nergens veilig en nooit één enkel oogenblik van ademen gegund, toen een wilde kreet 0111 een enkele teug van lafenis en verkwikking hun keel ontperst werd, ook al kostte die kreet hun den dood, toen, ja, hebben de armen met een hangen dag vol struggle for life* dit ééne oogenblik van wellust duur, zóó ont zettend duur betaald. Niet waar, lezer! terwijl ik schrijf en gij leest, voltooien we in onze gedachten het lied des verlangens van den koninklijken dichter „Gelijk een hert schreeuwt naar de water- stroomen, alzoo schreeuwt mijn ziel tot u, o God „Mijne ziel dorst naar God, naar den levenden Godwanneer zal ik ingaan eii voor Gods aangezicht verschijnen En uwe gedachte dwalen met de mijne naar de woeste en trotsche toppen en kloven van Juda's gebergte, naar de steen rotsen, waaronder, en de kloven, waardóór de Jordaan zich bruisend wringt, totdat onze blik op den gekroonde» dichter rust. Maar neen, al de poëzie zijner ziel geeft zich lucht in een enkelen schreeuw als dien van het ten doode gejaagde hert, dat dorst naar de waterstroomen, maar een doek is 0111 zijn hoofd gewonden en ascli rust op zijn schedel en een ander draagt zijn kroon. En die ander, is hij niet Absalom, zijn zoon, zijn zoon, voor wieu hij straks wenschen zou gestorven te zijn Sion, Jeruzalem, heeft hij als een vluchteling moeten verlaten en slechts weinige ge trouwen hebben hem gevolgd, weenende over zijne smart, als hij daar voorttrad de bleekc maan tegen de storm-en onweers wolken, en als deze een oogenblik wijken voor den glans des vertrouwens, dan vangt ge dat credo van geloof en hope op: »Wat buigt gij u neder, o mijne ziel en wat zijt gij onrustig in mij „Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossing mijns aangezichts Maar daar horten de wolken saam en jagen en zweepen haar donderkoppen tegen het licht in, en een «Waar is uw God!« snijdt door de gewonde ziel en werpt haar licht op den toestand, waarin hij zich be vindt, de gevloekte zwerveling, juist alsof daar een straal de woeste natuur rondom hem verlichtte. En steil verheffen zich voor zijn oog de rotsspitsen van het klein ge bergte en de sneeuwtoppen van den Her- 111011, en dreigend gapen de afgronden daar beneden en hun wanden weerkaatsen met ontzetting: „Waar is uw God!" Bruisende bergstroom en, door liet onweder ontroerd, storten schuimend langs de hellingen naar omlaag, en spatten brekend op den armen strijder, alsof de volle fiolen van Gods toorn zich over hem in wilde haren ont lasten en de woeste golven van wraak en vernietiging over den arme heengaan. Bange kamp. maar uit dien geweldigen vloed steekt liet. geloof het hoofd omhoog, het geloof aan zijn God en diens genade, liet geloof aan behoud en gunst »Maar de Heere zal des daags zijne goedertierenheid gebieden en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, liet gebed tot den God mijns levens Het klemt zich vast en herneemt zijn recht op genade en gunst, het vraagt den God, die zijn God is en blijft, die ook nu en hier bij hem is. „Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! Waarom vergeet (tij mij? Waarom ga ik in het zwart vanwege (les vijands onder drukking Met een doodsteek in mijne beenderen honen mij mijne wederpartijders, als zij den ganschon dag tot mij zeggen zich meer neder en de onrust heeft uit, en het afgejaagde hert zal aan den stroom des levenden waters den dorst voor eeuwig lesschen en vergeten in zaligheid P. J. K. Ik ben een vrome monnik geweest. Als ooit een monnik door zijn werken in den hemel ware gekomen, dan zou ik 't geweest zijn. Dat kunnen alle monniken van Erfurt getuigen. Ik martelde mij met waken, bidden vasten, lezen.* Deze getuigenis legde Luther af, toen hij tot inzicht was gekomen van de rechtvaardigheid door het geloof. Moeilijk was de weg voor Luther geweest eer hij vrede vond door het bloed des kruises. Opgevoed in het Rooinsche geloof, verstond hij niet, hoe Christus in de wereld gekomen is 0111 zondaren zalig te maken. Maar, laat ons eerst verhalen hoe Luther in het klooster gekomen is, hoe zijn weg door den Heere bestuurd werd. Maarten Luther noch zijne ouders hadden ooit er over gedacht een klooster als ver blijf op te zoeken. Lutlier's vader was een arme houthakker, zoo zeide eens Luther, en mijn moeder heeft dikwijls takkebossen op haar rug moeten dragen, 0111 iets voor onze voeding en kleeding te verdienen zij hebben voor ons ten bloede toe moeten werken. Trouw in de vervulling hunner godsdienstplichten, werkten zij hart voor liet dagelijkseh brood. Diens overeenkomstig ontvingen do kinderen hunne opvoeding. Doch onze Maarten werd bestemd, vanwege zijn uitmuntenden aanleg, 0111 meester of geleorde te worden. Eerst ging hij naar een school, waar de eerste beginselen werden aangeleerd. Toen hij 14 jaar oud was, werd hij gezonden naar een school te Maagden burg. Zijne ouders konden hem niet veel helpen en dus ging Luther met andere jongens langs de huizen zingen om oenig ging en nachtwaken. Dikwerf bestond zijn eeiiig voedsel uit een stukje brood en haring. Vrede echter vond hij niet het bleef onrustig in hem. De Heere leidde hem tot die waai heldwelke goede werken kunnen er voortkomen uit een hart als het mijne. Toen zag ik, zoo zeide hij, dat ik een groot zondaar was in de oogen van (tod en ik geloofde niet, dat liet mogelijk was Hem met mijne eigen verdienstelijkheid te behagen. Dit deed de onrust grooter worden hoewel hij de kloostervoorschriften te baat nam en dagelijks ter biecht ging. Zoover ging het in zijn strijd, dat hij zich gerui- men tijd opsloot in zijn cel en eindelijk, toen de deur opengebroken werd, men Luther vond bewusteloos op den grond liggende. Kort 11a dien tijd kwam in liet klooster een bezoek brengen een zacht en vro. man, Staupitz genaamd. Hij zeide tot Luther toen deze in zichzelf gekeerd en stil aan tafel zat: Waarom zijt go zoo trein 1- broeder Martijn Ach. antwoordde Li ik weet niet wat er van mij worden zal Daarop hernam Staupitz, deze beproevingen zijn 11 nuttiger dan eten en drinken. Van toen af werd menig woord tusschen hen beiden gewisseld en niet zonder zegen. Langzamerhand ging liet licht in hem op, dat de bode was van den nieuwru dageraad. tS'lot volgt.) Wij moeten moedig en vrij worden en den geest der vrijheid niet door verdicht'' woorden der pausen laten verschrikker, maar alles, wat zij doen en laten, 0vei- cenkoinstig ons geloovig verstand derSchri 1 vrijmoedig beoordeelen en ze dwingen h betere te volgen en niet hun eigen verstan I Het betaamt iederen Christen, dat hij 1 zich 0111 bckommere, het geloof te verstaan langs den Kidron, een balling van zijne stad en van zijn paleis, van Jeruzalem en het heiligdom zijns Gods. Een vluchte ling, wiens voet vertraagd wordt dooi de herinnering van hot woord des blcedprofeten«Het kwaad zal van uw huis niet wijken!* Een vluchteling, maar vergezeld door zonen van Zeruja, dorstend naar liet bloed der Siinei's, de doode honden, ir.aar die levend geworden zijn en den Ko ning jagen, waar hij voortwankelt. Wat heeft hij met Zeruja's zonen te doenZij kennen zijn dorst niet! Laat Simei vloeken! De Heere toch heeft tot hem gezegdvloek David; wie zou dan zeggen: waarom hebt gij alzoo gedaan! Ziet, zijn zoon. die uit zijn lijf voortgekomen is, zoekt zijne ziel hoeveel te meer dan nu deze zoou van JeminiLaat hem geworden, dat hij vloeke, want de Heere heeft het hem gezegd. Mis schien zal de Heere zijne ellende aanzien en de Heere zal hem goed vergelden voor zijn vloek te dezen dage. En zoo gaat hij voort, door Simei's steenen liet hart ge wond, door het stof, dat Simei opstuift, den blik beneveld, maar met dat mis schien" in de droeve ziel als een zwak stergcflonker van louter genade, borende door een nevel, zóó duister en droef. Daar rijst voor de herinnering van zijn geest het eigen 'beeld, gelijk hij niet een hart vol gejuich opging naar Gods huis, onder de feestho'idende menigte en zijn stem van vreugdegezang en lof paarde in het eigen psalmgezang. En door den stommen wee moed, waarin deze herinneringen hem doen verzinken, snijdt de tartende stem des vij ands en des lioners, als bliksemflitsen door een donker zwerk, en treft met een dood steek zijne beenderen, als zij den ganschen dag tot hem zeggen»Waar is nu uw God?" Daarom zijn zijne tranen hem tot spijs dag en nacht en stort hij zijne ziel in zich uit en toch, dat «misschien* van zooeven, hoe worstelt en kampt het, als Waar is uw God E11 nu, het beangste kind heeft heel het aangevochten, afgestreden hart aan het hart van God gelegd en thans is het stil, stil als het land der Jordaan als de storm heeft uitgewoed, rustig als de bergstroomen, door geen onweder meer beroerd vreedzaam als het klein gebergte na den wilden kamp der elementen, stout en verheven als gindsche koppen van den Hermoii, die zich in het licht der maan baden, als kroonde zijn God ze niet een weerschijn van zijn vriendelijk aangezicht. E11 de afgrond zwijgt en de golven en baren rusten van het schuimen en bruisen, en hoort ge het niet, te midden der heilige stilte? Uit een hart, zalig als dat van het afgejaagde hert, dat niet vergeefs schreeuwde naai de waterstroomen vangt ge den psalm toon des overwinnaars op „Wat buigt gij u neder, o mijne ziel en wat zijt gij onrustig in mij „Hoop op God, want ik zal Hem nog loven „Hij is de menigvuldige verlossing mijns aangezichts en mijn God!" Wien kan liet verbazen, dat de psalm van het hert, schreeuwende naar de water stroomen, altijd en overal geweest is de psalm van Christus' strijdende Kerk op aarde, haar optochtslied in den kamp tegen wereld en hel, haar lijflied in banden en verdrukking, maar ook haar triomftoon in den kerker en in de arena, op den brand stapel en het schavot Eu niet dien psalm van «het hijgend hert, der jacht ontkomen" heeft zij altijd overwonnen en Maar neen, eens zal het geloof in aan schouwen overgaan, en de hope zal sterven in de poorte der vervulling, als zij heen gaat onder de schare en met hen treedt binnen Gods huis met een stem van vreugdegezang en gejuich onder de feest- houdende menigte, Dan buigt geen ziel geld te bekomen. De Heere beschikte het zoo, dat eene aanzienlijke dame zich Lut her's lot aantrok en hem in zijne studiën ondersteunde. Zoo kwam hij eindelijk aan de hoogeschool. E11 hier maakte hij op zekeren dag kennis met de H. Schrift, die hem in handen kwam, toen hij boeken zocht in de hoogeschool bibliotheek. Hij leest, waar zijn aandacht op valt, n.l. de eerste bladzijden uit het boek van Samuël. Sinds dien tijd las hij meerdere malen in het Woord Gods. Luther leefde niet onverschil lig, gelijk wij hieruit bespeuren, maar hem ontbrak het ware licht. Hij zou nooit aan zijne studiën beginnen, als hij niet eerst had gebeden en ter kerk was geweest. Zijn spreuk luide ernstig gebeden, is meer dan de halve studie. Het ging hem voorspoedig aan de hoo geschool in zijn arbeid en zijn vader ver heugde zich in liet vooruitzicht weldra te mogen vernemen van den roem, die zijn zoon inoogsten zou als geleerde. Doch Gods gedachten waren anders. Door plotselinge» dood van een vriend en angst voor eigen einde, werd Luther gedreven tot de belofte, zoo het leven hem bleef gespaard, hij zich geheel aan God zou wijden. Behouden thuisgekomen, maakt hij alles gereed, neemt afscheid van zijne vrienden en vortrekt naar een klooster. Daar blijft hij, ofschoon zijn vader vertoornd was. Al het werk hem opgedragen in zijn nieuwe verblijf volbracht hij gewillig. En de tijd, die hem overbleef besteedde hij aan lezen, ook van de H. Schrift. Veel onderzocht hij daarin, ja. leerde gedeelten van buiten. Hij studeerde soms zooveel dat hij langen tijd zijne godsdienstplichten niet waarnam Dan sloot hij zich weer op om alles goed te maken en dacht niet aan eten en drin ken en sliep maar weinig. Hij wenschte een heilige te zijn en was zeer gestreng jegens zichzelf. Hij poogde zijn vleesch te kruisigen door vasten, zelfpijni er voor op te komen en alle dwalingen te veroordeelen. Slechts altijd moed gevat en gedachtik heb een God, al gaat alles ook onderst be ven. Wat vraag ik dan naar alles, wat te gen mij is Wie niet wil lachen, die toorne wie niet geven wil, die late hethij sla er maar stevig op los in zijn trots, haat en nijd en loope naar den duivel met zijn afgoden en late mij mijn God. „Ja, ik wil u bij den nek pakken", spreekt de wereld met haren lieer den duivel, en in de gevangenis werpen, u alle denkbare martelingen aandoen en u dooden. toon dan wat gij aan uwen God hebt." Welaan probeer het en doe, wat gij niet kunt laten! Wat hebt gij dan nog, al martelt en doodt gij mij ook Zoo dikwijls kunt gij mij niet dooden, of Hij kan mij weder levend maken zooveel schande, schade en leed kunt gij mij niet aandoen, of Hij kan mij duizendvoudig meer eer en goed daarvoor b talen en vergelden. Wanneer wij in gehoorzaamheid aan God wandelen en 0111 Zijnentwil huis en hot en andere goederen moeten verlaten, behoeven wij daarom niet treurig te zijn of 011s zwaar te bekommeren. Met de goederen zal het ook veel beter toegaan dan te vo ren men heeft ze aan de hoede van den rechten Huisvader toevertrouwd. Gods Woord blijft eeuwig. De boteokenis het houdt vast, is zeker, wijkt niet, stuip trekt niet, zinkt niet, laat niet falen. Waar dit Woord in 't hart komt inet een waal- geloof daar maakt het 't hart aan hetzel ve gelijk ook vast, gewis en zeker, dat het zoo stijf, vaststaande en hard wordt tegenover alle aanvechting, duivel en dood dat het fier en hoogmoedig alles veracht en bespot, wat twijfelen, versagen, boos en toornig zijn wil, want het weet, dat Gods Woord niet kan liegen.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 14