De Mormonen,
Een r\eger~bisschop.
=5ö (f=
Bonte Blaren.
Sprokkelingen,
DE HAVEN VAX SOMMELSDIJK.
Deze haven werd gegraven in 1808, toen de Westplaat bedijkt werd. Vroeger liep zij
naar het Noorden. De scheepswerf, zie links op dé plaat, stond op de plaats, waar nu de schuur
van den landbouwer Van Driel is gebouwd. Aan de Oostzijde liepen de nieuwgebouwde schepen
van stapel in het breede water, dat nu in eenen polder herschapen is. In de 14de en 15de eeuw
moesten de schepen tol betalen de inkomsten waren voor den Graaf. Jacoba van Beieren ver
gunde echter in 1480 aan de vaartuigen van Sommelsdijk tolvrij te varen voorbij alle tollen, wat
door haar neef, Filips van Bourgondië werd bevestigd in het jaar 1481.
Zich den geheelen arbeid opvraagt en
in den zondaar eischt gewillige gehoor
zaamheid.
Laat de geschiedenis van den rijken
jongeling tot onderzoek nopen aangaande
eigen staat. Zijn er die van Christus
willen leeren en de H. Schrift als richt
snoer niet verwerpen, stel u voor de
vraag Kunt gij van alles afstand doen,
indien het gevraagd wordt, wat uw hart
heeft ingenomen? Niets hoven God stel
len, is eisch van het eeuwige leven. En
hebt gij alles gesteld in handen van
den Heere, dan zullen u alle dingen
worden toegeworpen, daar armen met
goederen worden vervuld. En zoo wie
zal verlaten hebben huizen, of broeders
of zusters, of vader of moeder, of vrouw
of kinderen, of akkers, om mijns naams
wille, die zal honderdvoud ontvangen,
en het eeuwige leven beërven.
IV.
In ile geloofsstellingen der Mormonen
wordt, gelijk bij alle afwijkende van de H.
Schrift, gevonden een te kort doen aan de
eere Gods en een te hoogschatten van
menschelijke kracht. Bij de goede belijders
wordt steeds gevonden wat de Psalmdich
ter zingt; niet ons, o Heere. maar uwen
naam zij eere Het kenmerk van den ware
geloovige is het verschrikkelijke der zonden
tegen God diep te erkennen en te bejam
meren terwijl de valsch geloovige zijne
overtredingen van Gods geboden te licht
schat, voor zoover hij nog overtredingen
in zich ziet.
De Mormonen ontkennen niet, dat de
mensch zondigt, maar loochenen de erf-
schuld, die de val over Adam's nakomelin
gen gebracht heeft. Doch, waar de dood
ook komt tot zeer jonge kinderen, die nog
geen dadelijke zonden hebben, is het dui
delijk, dat „door de misdaad van eenen,
velen gestorven zijn" (Rom. 515.)
Van de Gereformeerde leer verschilt ook
hun voorstelling, dat alle menschen kunnen
zalig worden. Echter is Christus gekomen
om zijn ziel te geven tot een rantsoen voor
velen. Hij kwam 0111 te zoeken en zalig te
maken wat verloren was, maar liet het
niet aan den mensch om Hein eerst te
zoeken
Geheel Bijbelsch schijnen de Mormonen
te zijn door vast te houden aan de in
richting in den eersten tijd der Christelijke
keilt, Apostelen, Profeten enz.
Laten wij echter niet vergeten, dat de
Apostelen rechtstreeks van Christus geroe
pen zijn (ook Paulus) en slechts 12 in aan
tal mochten zijn wegens de 12 stammen
Israels. Profeten, menschen, die Gods wil
verkondigden ook in zaken, die aan hen
door God geopenbaard waren en verborgen
voor anderen, zijn er altijd geweest, maar
mulder begaafd dan de Bijbelsehe Profeten.
Evenzoo de verschillende gaven, in groote
kracht zichtbaar bij de vroegere kerk, zijn
niet allen gebleven, onulat de bijzondere
gave des Geestes nu wordt gemist.
Nog lezen wij, dat zij het Boek van
Mormon als liet woord van God erkennen
naast een Bijbel. Zij beroepen zich op de
volgende uitspraken der H. Schrift, Jesaja
29 4,9-24. Ezechiël37 15-28, Hosea 8:12
en Johannes 10: 16. De lezer wil dit wel
naslaan en zich aftobben of hij iets van
liet boek van Mormon in die plaatsen ver
meld vindt.
Dok laten wij gaarne over te zoeken
naar bewijsplaatsen, dat Sion zal gebouwd
worden op het westelijk vasteland, d. i.
Amerika. Wij kunnen geen enkel woord in
den Bijbel aanwijzen, dat dit hun geloof
bevestigt.
Zoo is dan de leer der Mormonen ver
werpelijk en behoeft niemand terwille van
het eeuwige leven of om der waarheid
wil tot hen over te gaan. Bestrijding met
het woord en met gebed, ziedaar onze
plicht. En daarbij steeds gedachtig aan des
Apostels getuigenis. Wie een andere leer
brengt, ontvangt hem in uw huis niet.
Ongeveer het jaar 1810 werd in de bin
nenlanden van West Afrika een knaapje
geboren, Adsjai genaamd, dat bestemd was
krachtige daden te verrichten in het Konin
krijk Gods. Veel moest hij echter onder
vinden eer het hem werd geschonken in
de vreeze des Heeren werkzaam te zijn.
Zijne ouders waren niet in staat hem te
onderwijzen of te doen onderwijzen in den
waren Godsdienst. Het Evangelie kenden
zij niet. Zoo groeide onze jongen dan op in
onwetendheid aangaande het èenenoodige.
Onbezorgd, gelijk kinderen eigen is speelde
hij met zijne makkers ook op den dag, dat
mohnmedaansche negers zijnegeboorteplant.s
verwoesten. Hij werd gedwongen, als jongen
van 11 jaar tot slavendienst. Het was nog
in den tijd der slavernij en geldgierige stam
men trokken uit om hier en daar negers
te rooven en alzoo koopwaar te bekomen
voor de slavenmarkt. Wel voeren Engelsche
oorlogschepen rond om slavenschepen te
nemen, maar de handel bloeide nog steeds.
Zoo gebeurde het dan dat Adsjai als
slaaf bij anderen in dienst kwam. Nu eens
hij dezen, dan weer bij een anderen heer,
kwam hij eindelijk in handen van een han
delaar, die hem in ketenen klonk en naar
de zeekust voerde.
Groot was de angst bij Adsjai, daar hij
nog thuis zijnde, wel eens vernomen had,
hoe aan de kust blanke mannen woonden
die de slaven over zee zonden, ver Weg,
om hen te dooden, hun vleesch te eten en
met hun bloed gereedschappen te verven.
Eindelijk kwam de dag, dat hij met nog
187 andere beneden in een schip werd ge
pakt, dicht opeen, en vertrok naar Amerika.
Daar zou hij niet aan land worden gezet
Zijn levensweg nam eene overwachte wen
ding.
Niet lang was het slavenschip op zee
of een Engelsch oorlogschip zette koers naar
het vaartuig en begon het te beschieten.
De arme Adsjai wistj niet, dat zijne be
vrijding nabij was. Hij verheugde zich niet
maar beefde van angst. Hij vertrouwde geen
enkele blanke, en dacht dat de kanonsko
gels, die op het dek vielen, hoofden van
gedoode slaven waren. Weldra leerde hij
beter oordeelen. Het oorlogschip overmees
terde het slavenvaartuig en bracht alle
negers naar Sierra Leone. Nu leefde hij in
vrijheid en kon onderwijs ontvangen op
eene Christelijke School.
Misschien denkt een lezer, maar zal dat
zijn gegaan Een negerjongen, die nooit
iets van beschaving heeft geleerd, op een
school en nog wel een Christelijke Adsjai
spande zich terdege in, meer dan de meeste
blanke schooljongens, want in den tijd van
een halfjaar kon hij het nieuwe Testament
in het Engelsch lezen.'
En niet alleen verstandelijke kennis,
ook 't zaligmakend geloof mocht hij erlan
gen, zoodat. hij na ruim 3 jaar werd ge
doopt. Bij die overgang ontving hij den
naam Samuel Crowther.
Niet lang daarna vertrok hij naar Enge-
geland en bekwaamde zich verder op eene
school te Liverpool. Ook daar behoefde hij
voor de Engelsche leerlingen niet onder te
doen.
Van daar keerde hij weer terug naar
Afrika, leerde voor onderwijzer en was ook
een poos als zoodanig werkzaam. In 1841
reisde hij met eenen zendeling mede langs
den Niger, Op diens aanbeveling wordt
Crowther uitgenoodigd in Eingeland tot
predikant te worden opgeleid. Na een jaar
van studie ontvangt Crowther :{ijne ordening
als de eerste neger-predikant.
In 1845 begint hij te werken in zijn
vaderland en niet zonder zegen mocht hij
daar arbeiden - In 1884 zag hij 1000 chris
tenen uit de zwarten rond zich verzameld.
Een bijzonder voorrecht werd hem ge
schonken in het jaar 1846. Toen vond hij
zijne moeder terug, van wie hij was gerukt
door de slavenh indelaars. Hij nam haar
bij zich in zijne woning. Nog langen tijd
kon zij aanschouwen de vruchten van den
arbeidt baars zoons. Welk een blijschap
gaf het haar en hem, toen ook zij tot ken
nis der waarheid kwam.
Wij zullen Crowther niet volgen in zijne
talrijke werkzaamheden. Laat ons nog mel
den, dat hij door de Universiteit van Oxford
den graad van Doctor in de Godgeleerdheid
ontving en later te Londen gewijd werd
tot Evangelisch bisschop (volgens ordening
der Engelsche staatskerk). Tot in lioogen
ouderdom arbeidde hij, in den laatsten tijd
bijgestaan door twee predikanten uit zijne
kleurgenooten. Een korten tijd dienstknecht
der menschen, werkte hij vele jaren als
dienstknecht Gods.
(Bij de plaat.)
Tooit ge u weer met bonte kleuren.
Nu de bloemen niet meer fleuren,
Bladerkens in bosch en veld,
Van den arbeid vrijgesteld
Laat ge u-zelf nog even kijken
Moogt gij in eigen klevren prijken,
Zonder 't groen van 't arbeidskleed,
Dat de zomer dragen deed
Heel den zomer moest ge u redden,
Lucht verzaamlen, koolzuur scheppen
Voor den groei van bloem en vrucht
Naamt gij voedsel uit de lucht,
't Was een zwoegen, 't was een jagen,
Heel den duur der lange dagen
Harden arbeid moest gij doen
In uw kleed van stemmig groen.
En uw eigen bonte kleuren
Konden 't hoofdje gansch niet beuren,
Schemerden maar zwakjes door
Arbeid, arbeid, dat ging voor.
Maar nu is de herfst begonnen
Vruchten zijn alom gewonnen
Zomerarbeid is gedaan
Blaadjes kunnen rusten gaan.
Doch eer zij ter rust zich neigen,
Mogen ze eerst haar kleuren krijgen
Kleur, door lente reeds begeerd,
Maar door zomer overheerd.
Slanke wingerds, knoestige eiken
Gaan in roode tinten prijken
Olmen, elzen in den tuin
Kleeden zich in ernstig bruin
Dartle berken, schoone linden
Laten zich in 't gele. vinden.
En het lichte wilgenrijs
Kiest voor zich het stemmig grijs.
Heel de schaar van bont gebladert,
Juicht, waar 't herfstgetijde nadert:
„Weg het groen der slavernij
't,Najaar, 'tnajaar maakt ons vrij!"
Maar daar laat de wind zich hooren
En hij ratelt mij in de ooren
„Al dat mooie bonte kaf
Jaag ik van uw boomen af
'k Zal ze van de takken rukken
'k Breek de takken zelfs in stukken.
Ik verdraag die kleuren niet
Blaadren doen mij groot verdriet.
Bruine, roode, grijze, gele,
Zijn het er ook nog zoo vele,
Roode, bruine, gele, grijze,
Hoe de menschheid allen prijze,
Gele, grijze, roode. bruine,
In de wouden, in de tuinen,
Grijze, gele, bruine, roode,
Allen schrijf ik op ten doode,
Weldra, nog een korten tijd,
Dan is 't bosch zijn blaadren kwijt".
Stormwind, ja, 't zal u gelukken!
Gij zult aan de takken rukken,
En de bladerkens, zoo bont,
Zult gij strooien langs den grond.
Droevig zullen wij dan klagen
Bij het loeien van uw vlagen,
Treuren over wat ontvlood,
Over 't woeden van den dood.
Doch dat klagen zal niet blijven,
Straks komt lente u weer verdrijven,
Wekt de wereld weer tot lust,
Maakt een eind aan winterrust.
Blijde zien wij lente naadren,
Want in 't bonte groen der blaadren
Ziet ons oog de kleuren al,
Die de herfst ons geven zal.
ALBERT.
Herfstgedachten geven gewoonlijk den weemoe
digen indruk weer, dien de herfst op het gemoed
maakt. Wij hebben ons thans gesteld onder den in
vloed van het liefelijke, dat de herfst geeft, en de
bonte bladeren, die het bladgroen hebben verloren,
spraken ons van rust na den drukken arbeid van lente
en zomer. Toch duurt dat schoone maar kort, want
dezelfde herfst rukt de bladeren, bevrijd van het ar-
beidsgroen, weldra van de boomen, en dan komt de
winter. Den niet-plantkundigen lezer zij even medege
deeld, dat het bladgroen koolzuur uit de lucht op
neemt, om voor het onderhoud der plant te zorgen.
Eene waarheid, als zoovele, door ons
dikwijls vergeten, is, dat Gods zegen ver
vat is in bewolkte, zoowel ars in heldere
luchten.
De hoop is in 't bedroefd gemoed, wat
de regenboog is aan den somberen hemel.
Is er in de schepping geen doel En
de appel van uw oog is aangelegd op het
stralen van de zon aan den hemel.
Eene goede dag is de dag, die ons dagen
in herinnering brengt, waarop door ons
iets goeds is gedaan.
Bloedzuigers behooren tot het geslacht
van de wormen, maar ze komen ook wel
voor in menschelijke vormen.
Die de trouwe gidsen onzer jeugd zijn
geweest, moeten ook na hun heengaan
onze raadgevers blijven.
Dr. E. LAUR1LLAND. f