i
1
B
M
il
il
J
BLOEMEN.
1810.
Het gaat vooruit
1910.
Uit onze Oost.
f
De
»St
gewer
Veree
derwi
Van
uit. Hi
de 't
wijzer
hun
en be
zicht
in d<
leerva
De K
neer
üveri
tiging
haar
diens
overti
leervö
Kerk
saam
in de
Aid
den s
die te
er tal
de St
i Synoc
ïgroep
F Uit
i Gesch
de S
den k
Nog
schrij
der B
f Van
Kerk
prooi,
de sp
sing
had de
Kerk
ters
Son
SOMMELSDIJK in 1596.
6 s
ii
i
■i
f
'7
geopenbaard, hoe een zondaar kan
vergeving vinden, als hij vanwege zijne
zonden treurt en klaagt. Immers zal
de ongerechtigheid goed gekend zijn
door de Wet, dan kan geen vrede in
dien staat heerschen. Tegen den liefde-
Tijken God gezondigd te hebben, brengt
onrust voort.
En voor die ziele spreekt de Zone
I «Gods: Komt tot Mij, allen die vermoeid
SI ff f'Q be.ast zijt en beladen, en Ik zal u
ruste geven. Jezus kwam om verder
brengen op den weg des levens, die
oor den Vader op dat pad waren
zet Door de Wet tot zondekennis en
de zondekennis tot de verlossing
rkt de Heere. Alles uitvloeisel van
genade Gods, die niet verplicht is
ig menschenkind te onderwijzen tot
gheid.
Zoo is dan de Wet een tuchtmeester
tot Christus.
De Wet stelt zich boven den wil van
mensch om te buigen tot het vol-
ngen van den wil des Heeren in de
in het Evangelie,
tegenstand tegen de Wet moet
ken om deel te kunnen hebben
Je gerechtigheid van Christus.
Dan wekt de Wet geen toorn, maar
vreugde, nu zij is een richtsnoer voor
de werken der dankbaarheid. Blijdschap
in het onderzoeken der geboden wordt
dan gevonden bij het kind Gods, die
uitroeptWat zal ik den Heere ver
belden voor alle Zijne weldaden aan
mij bewezen
Bij de plaat.
s>Doornen en distelen zal u de aarde
v<>,«rt,brengen en in liet zweet uws aan
schik s zult gij brood eten,« zoo sprak God
tot den gevallen mensch. En voorzeker,
deze aarde draagt mede de gevolgen van
den zondeval en allerwege getuigt zij van
den vloek, over haar uitgesproken. En toch
stemmen wij geheel in met den schrijver,
die verklaart; «Genadig en barmhartig is
~de Heere God, lankmoedig en groot van
goedertierenheid. Zelfs waar Hij vloekt,
zegent Hij nog. Aan het werken verbindi
hij niet slechts het zweet des aanschijns,
waarvan Hij spreekt, maar ook het genot
van den arbeid en zijn loon. waarvan Hij
Izwijgten geen doorn of distel vergunt
Hij uit den schoot der vervloekte aarde
het hoofd naar omhoog t.e steken, of Hij
heeft ze met bloemen bekranst. 0, indii n
deze gevloekte aarde reeds zulle een kleu
renpracht en geurenvracht te aanschouwen
en in te ademen heeft, wat zal de geze
gende aarde aan de gezegende des Vaders
niet aanbieden!« Inderdaad, over de harde
korst van den vloek heeft Gods hand een
-kleed van louter genade uitgespreid in
groen en bloemen. Getuigen de bloemen
niet in haar eigen taal van zijne liefde en
Izijne almacht «Zie mij aan. bezorgde
'van hart,« zoo spreekt de lelie des velds,
»ik arbeid niet en ik spin niet. Indien
dan God mij alzoo bekleedt niet een pracht,
die een Salomo niet heeft gekend zal Hij
u niet veelmeer kleeden, gij kleingeloovige
«Wend u tot mij,» zoo lokt de roos, »en
laat mij tot uw droeve ziel van den hemel
spreken in mijn blozen en mijn geuren
IJw Heiland heeft uw kruis gedragen,
zoo predikt de passiebloem, Gaat mij u
zijn lijden voor den verslagen geest roe
pen. «Leven en onsterfelijkheid bloeit
zelfs op uw graven,» zoo troosten u de
de immortellen. »Het gras verdort, de
bloem valt af,« zoo fiuisteren ze u allen
toe, nog in haar welken, maar de goeder
tierenheid des Heeren blijft in eeuwigheid
over degenen die hem vreezen.Gevloekte
aarde, als gij zelfs zooveel zegen bergt in
uw schoot, wat zal het dan zijn, als de
vloek wordt opgeheven, en ge niets dan
zegen meer uitbotten zult
Onze teekenaar heeft het recht begrepen
jeugd en bloemen zoeken elkaar. Ze behoo-
ren bij elkaar, ze zijn elkander nauw ver
want. Beiden zijn ze schoone, teere kinderen
der lente, en leven van liefdeen zonneschijn,
van ruimte, lucht en warmte, en van wat
Gods rijke en milde Vaderhand hun op te
vangen geeft. Dat scheutje uit de aarde,
niets vermogend en alles behoevend; dat
teedere zwakke plantje, groeiend en groe
nend straks tot een lust voor het oog van
den kweeker; die bottende knop, waarop
zijn blik met welgevallen vol hoop en blijde
verwachting rust; die kelk met zijn geuren
en kleuren, alle illusie overtreffend is
het niet een treffende gelijkenis van dat
schoone jonge leven, waarin een menschen-
ziel al meer haar rijkdom ontvouwt? En als
daar de jongeling in al zijn kracht, de maagd
in al haar schoon zich aan uw blik ver
toont, als uit dat donker oog de fierheid
van het zelfbewustzijn, of uit dat drijvend
blauw liefde en zedigheid, reinheid en vrede
des gemoeds tot u spreken, zingt ge dan
niet in uw hart met den psalmdichter mede:
„Heere, onze Heere! wat is de mensch, dat
Gij zijner gedenkt!''
Maar ook verder zet zich de gelijkenis
voort. „Weest vruchtbaar en vermenigvul
digt en vervult de aarde!" zoo sprak de
Alwijze en Algoede over de bloemen des
velds en de bloemen der menschheid, en in
den schoonen kelk verborg Hij de vrucht
mand minachte de idealen van het jeugdig
gemoed, noch ergere zich aan haar spel en
gekoos: ze zijn de kleuren en geuren, die
vrucht omhullen en veredelen, die haar adel
zelfs mededeelen aan het zaad der toekomst.
Verderf dan dien bloeitijd niet, want er
is geen zegen in! En bidden wij den goeden
Landmail, dat onze bloemen niet welken,
vóór zij hun bloeitijd hebben voleind! Al
lerlei omstandigheden kunnen daartoe mede
werken. in en buiten ons. Wij wezen reeds
op haar plaats en haar onbelemmerd ver
keer met den hemel boven 'naar. Maar ook
een nijdige worm kan aan den wortel kna
gen, een vuile slak kan haar kelk bezwad
deren, zoodat haar de lust van het leven
vergaat, een giftige tocht kan haar dooden.
Waar schoonheid is, is mooglijk stof
[tot danken,
Maar zekerlijk is daar tot bidden stof.
Dat geldt zoowel de schoonen als de be
zitters van het schoone, en tot beiden komt
de vermaning: „Waakt en bidt!"
En gij, die u den schoonsten ruiker ver
gaart uit den hof des levens, voor wie de
roos niet te teeder en de lelie niet te blank
1. Bijna elk land in Azië en Afrika ge
sloten voor de verbreiding van het Evan
gelie. De kerk gelooft niet in den Zen-
dingsarbeid.
2. In werkelijkheid zijn er geen prote-
stantsclie christenen in heidensehe landen.
3. Slechts 100 zendelingen zijn uitge
zonden.
4. De Bijbel is slechts in 65 talen
vertaald.
5. Slechts ongeveer 5000 gulden wordt
jaarlijks voor de Zending geofferd.
6. Er zijn geen zendelingsartsen, geen
zendelingshospitalen en weeshuizen.
7. Er zijn geen predikanten uit de in
boorlingen.
S. De Zending wordt niet gewaardeerd
aan de Amerikaansche en Engelsche hoo-
gescholen.
9. Er zijn geen ongehuwde vrouwelijke
zendelingen, en er is geen georganiseerd
werk voor vrouwen.
10. Er zijn geen zendingsdrukkerijen
of andere gelegenheden voor het uitgeven
en verspreiden van christelijke litteratuur
in niet-christelijke landen.
Welk een lauwheid in dezen tijd, in de
Christenlanden. Nederland, met. zijn kolo
niën, door God zoo rijk begiftigd, ijverde
wel, maar toen de bezittingen ontnomen
waren, scheen alle zendingsvuur bijna uit-
gebluscht.
1. Bijna elk land ter wereld is geopend
voor de verbreiding van het Evangelie.
2. Meer dan 20u0000 protestantsche
christenen zijn vergaderd in de heidensehe
landen, behalvè zij, die reeds in het geloof
ontslapen zijn,
3. Er zijn ongeveer 22000 zendelingen
over de wereld verspreid.
4. De Bijbel is in ongeveer 500 talen
en dialecten vertaald. -
5. Ongeveer 62000000 gulden wordt
jaarlijks voor de zending verzameld.
6. Duizenden zendingsartsen behandelen
3000000 patiënten in de heidensehe landen.
Er zijn 400 zendingshospitalen en 500
weeshuizen en toevluchtsoorden.
7. Er zijn ongeveer 93000 p'redikanten.
evangelisten enz uit inboorlingen werkzaam
onder eigen volksgenooten.
8. Er zijn ongeveer 3000 scholen en
onderwijsinrichtingen, die verzorgd worden
door protestantsche zendelingen in hei
densehe landen.
9. Er zijn meer dan 6000 ongehuwde
vrouwen, die als zendelingen onder de
heidensehe vrouwen en kinderen arbeiden.
10. Er zijn meer dan ISO zendingsdruk
kerijen en uitgeverszaken, en 400 Christe
lijke bladen verschijnen op de zendingsvel-
den.
Duizenden studenten zijn op het zendings
terrein en duizenden bereiden zich voor
om te gaan.
En nog zijn er 1000 millioen mensehen
onbekend met den eenigen naam onder den
hemel tot zaligheid gegeven.
Hoevele nog in de duisternis verkeeren,
zult gij u wel eenigzins kunnen voorstellen,
als ge u voorstelt (gelijk Ds. Dijkstra in
zijn brief naar Antiochië Augs. schrijft) dat
elke minuut 30 menschen u voorbij gaan,
altijd door, dag en nacht, jaar in jaar uit.
In één jaar zoudt ge dan ruim 15 mil
lioen gezien hebben en in 70 jaren zou
heel het blinde heidendom en al de Moham
medanen u voorbij zijn gedaan.
De hadji zoekt den Alfaer bang te maken
en zegt daarom tot hem Als je den pen-
deta gelooft, moet je zoon soldaat worden
(vele christenen op Ceram gaan in dienst
als soldaat, echter zonder dwang) De
pendeta zegt van neen, en vertelt, dat God
mijne ziel zoekt en ook de ziel van mijn
kind. Als wij, Mohammedanen, dood
gaan, gaan wij naar God en heerschen is
pracht, maar als de Hollanders en Christenen
sterven worden zij slangen eD zwart.
Wie vertelt je datOnze profeet en
deze weet meer dan de pendeta.
van het hoofd en het lichaam uit. Waar
om dat Omdat ik toen rein geworden
was en mijn lippen kregen een nieuwe
huid. Waarom omdat ik vroeger
zooveel gelogen had en de menschen beet
nam.
Dit antwoord doet den Alfaer weer aan
den sarong denken en hij vraagtGeef mij
die kain voor tien pond denkeng. Over
acht dagen kom ik weer terug, dan zullen
we wel zien. Laat die pendeta je maar
geen goera, (inlandsch onderwijzer of leer-
aar) geven vertrouw hem niet, hij is een
kwade.
Daarop gaan de Mohammedanen heen.
voor den komenden zomer en het zaad voor
een nieuwe lente. Een vermaning voor hen,
die slechts bij de vrucht leven, bij s'offelijk
genieten, alsof niet in dat kleuren- en geu-
renspel het vruchtbeginsel verscholen was,
alsof niet bloem en mensch samen te bon
wen hadden voor een nieuwe aarde en een
nieuw geslacht, dat ze zal bewonen. En
gelijk het nu voor de bloem van zooveel
belang is, dat ze een goeden, gezonden
bodem heeft, dat ze onbelemmerd de stralen
van Gods lieve zon en de druppelen van
Zijn regen in haar kelk opvangt, opdat zij
glanze in al de schoonheid en den rijkdom
van haar jeugd, en dat jonge en krachtige
leven aan vrucht en zaad mededeele, die
zich te midden van haar kleuren waas en
ouder den adem van haar geur ontwikkelen,
zoo zie ieder kweeker. van wat bloem ook,
in den tuin der menschheid toe, dat de
bodem gezond zij, waarin zijn planten wor
telen, en dat zij onbelemmerd licht en lucht
van den hemel ontvangen kunnen, En uie-
is om ze te plukken, hoe, gij zoudt het den
hemelschen Hovenier euvel duiden, als Hij
een schoone bloem overplant in Zijn hof?"
Egoïst, die ge zijt! Daar zijn ze bewaard
voor de zonde! Daar is het „waakt en bidt"
niet meer van noode! Daar zijn ze noch
broos meer, noch teeder, daar is de ver
gankelijkheid vergaan!
Voor 't laatst een blik op onze plaat! Zij
het om onze jongelingen en jongedochters
te herinneren, dat God ze geplant en met
zijn schoon heeft bekleed, opdat ze zouden
kleuren en geuren langs den weg des levens
dat ze droeven en veriatenen den blik zou
den verhelderen met haar kleuren, geboge-
nen zouden verkwikken met haar geuren,
dat ze, meest in eigen hof, vreugde en be
koring zouden wekken en Verspreiden, en
dat ze het tot eigen bemoediging onthouden:
„Wien een bloem nog kan bekoren.
Dien is het hart nog niet verloren!"
P. J. K.
De Alfoer begint nu over andere dingen
met den hadji te spreken Wat heb je in
dat pak Mooie kains (sa.rongo) je
nioet er maar een koopen. Neen, ik koop
niet. Voor dertig pond denkeng krijg je
een kain. Neen, ik neem er geen. Ik
leg die kain hier maar neer Neen, ik
wil niet I Over acht dagen kom ik wel
eens weer naar denkeng zien voor die kain.
Nu komen vrouwen naderbij om dien
kain te bezien. Zij zullen wel den
Alfoer dwingen die sarong te houden daar
rekent de hadji op. I)an heeft de Alfaer
weer schuld en over een jaar is die schuld
nog niet afbetaald, want de Alfaer rekent
moeilijk verder dan tien en de hadji kan
bijna geen afbetaling berekenen, 't Is wel
lastig voor die twee
Het gesprek gaat voort en de Alfaer
VraagtKost het veel om hadji te worden
Wel vijfhonderd herten, Wel vijfhonderd
kolospalmen, Wat gebeurde er, toen je
hadji werd Toen vielen al mijne haren
Toen in datzelfde dorp daarna een goeroe
kwam, was er vijandschap en de goederen
van den zendeling wilde men in zee gooien.
Schreeuwend omringde men den ouden
goeroe en dansend sprong men om hem
heen, roepend Wat doe jij hier we willen
niets van je weten blijft in je eigen dorp
en word een slang, een zwarte slang we
willen geen Christen worden want de mond
van den hadji liegt niet.
Een regenbui en koude windvlagen joegen
de menschen naar huis, maar de oude goeroe
stond druipend met zijn goed aan het strand.
Een maand lang ondervond hij groote
tegenstand, toen kwam er stilte. Door zijn
eenvoud en vriendelijken omgang overwon
hij en de kinderen werden bij hem op school
gegeven.
En toen de pendeta drie maanden later
kwam, Werden negen en twintig van die
Alfoeren onder een gespannen zeil van zij"
boot in de open lucht gedoopt.
Deze
Aboni
Buite
Afzon