BLOEMEN. Het gaat 1810. vooruit I 1910. Uit onze Oost. geopenbaard, hoe een zondaar kan vergeving vinden, als hij vanwege zijne zonden treurt en klaagt. Immers zal de ongerechtigheid goed gekend zijn door de Wet, dan kan geen vrede in dien staat heerschen. Tegen den liefde rijken God gezondigd te hebben, brengt onrast voort. En voor die ziele spreekt de Zone Gods: Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en beladen, en Ik zal u ruste geven. Jezus kwam om verder te brengen op den weg des levens, die door den Vader op dat pad waren gezet. Door de Wet tot zondekennis en door de zondekennis tot de verlossing werkt de Heere. Alles uitvloeisel van de genade Gods, die niet verplicht is eenig menschenkind te onderwijzen tot zaligheid. Zoo is dan de Wet een tuchtmeester tot Christus. De Wet stelt zich boven den wil van den mensch om te buigen tot het vol brengen van den wil des Heeren in de Wet en in het Evangelie. De tegenstand tegen de Wet moet gebroken om deel te kunnen hebben aan de gerechtigheid van Christus. Dan wekt de Wet geen toorn, maar vreugde, nu zij is een richtsnoer voor de werken der dankbaarheid. Blijdschap in het onderzoeken der geboden wordt dan gevonden bij het kind Gods, die uitroeptWat zal ik den Heere ver gelden voor alle Zijne weldaden aan mij bewezen Bij de plaat. s Doornen en disteleii zal u de aarde voortbrengen en in liet zweet uws aan- schijns zult gij brood eten,« zoo sprak God tot den gevallen mensch. En voorzeker, deze aarde draagt mede de gevolgen van den zondeval en allerwege getuigt zij van den vloek, over haar uitgesproken. En toch stemmen wij geheel in met den schrijver, die verklaart; «Genadig en barmhartig is de Heere God, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Zelfs waar Hij vloek', zegent Hij nog. Aan het werken verbindt hij niet slechts het zweet des aauschijns, waarvan Hij spreekt, maar ook het genot van den arbeid en zijn loon. waarvan Hij zwijgten geen doorn ot' distel vergunt Hij uit den schoot der vervloekte aarde liet hoofd naar omhoog te steken, of Hij heeft ze met bloemen bekranst. 0, indn 11 deze gevloekte aarde reeds zulk een kleu renpracht en geurenvraclit te aanschouwen en in te ademen heeft, wat zal de geze gende aarde aan de gezegende des Vaders niet aanbiedenU Inderdaad, over de harde korst van den vloek heeft Gods hand een kleed van louter genade uitgespreid in groen en bloemen. Getuigen de bloemen niet in haar eigen taal vaii zijne liefde en zijne almacht Zie mij aan. bezorgde van hart,zoo spreekt de lelie des velds, »ik arbeid niet en ik spin niet. Indien dan God mij alzoo bekleedt met een pracht, die een Salomo niet heeft gekend zal Hij u niet veelmeer kleeden, gij kleingeloovige »Wend u tot mij,« zoo lokt de roos, »en laat mij tot uw droeve ziel van den hemel spreken in mijn blozen en mijn geuren «Uw Heiland heeft uw kruis gedragen, zoo predikt de passiebloem, »laat mij u zijn lijden voor den verslagen geest roe pens «Leven en onsterfelijkheid bloeit zelfs op uw graven,zoo troosten u de de immortellen. »Het gras verdort, de bloem valt af,« zoo fiuisteren ze u allen toe, nog in haar welken, maar de goeder tierenheid des Heeren blijft in eeuwigheid over degenen die hem vreezen.Gevloekte aarde, als gij zelfs zooveel zegen bergt in uw schoot, wat zal het dan zijn, als de vloek wordt opgeheven, en ge niets dan zegen meer uitbotten zult Onze teekenaar heeft het recht begrepen: jeugd en bloemen zoeken elkaar. Ze behoo- ren bij elkaar, ze zijn elkander nauw ver want. Beiden zijn ze schoone, teere kinderen der lente, en leven van liefde en zonneschijn, van ruimte, lucht en warmte, en van wat Gods rijke en milde Vaderhand hun op te voor den komenden zomer en het zaad voor een nieuwe lente. Een vermaning voor hen, die slechts bij de vrucht leven, bij s.'offelijk genieten, alsof niet in dat kleuren- en geu- renspel het vruchtbeginsel verscholen was, alsof niet bloem en mensch samen te bou wen hadden voor een nieuwe aarde en een nieuw geslacht, dat ze zal bewonen. En gelijk het nu voor de bloem van zooveel belang is, dat ze een goeden, gezonden bodem heeft, dat ze onbelemmerd de stralen van Gods lieve zon en de druppelen van Zijn regen in haar kelk opvangt, opdat zij glanze in al de schoonheid en den rijkdom van haar jeugd, en dat jonge en krachtige leven aan vrucht en zaad mededeele, die zich te midden van haar kleurenwaas en onder den adem van haar geur ontwikkelen, zoo zie ieder kweeker. van wat bloem ook, in den tuin der menschheid toe, dat de bodem gezond zij, waarin zijn planten wor telen, en dat zij onbelemmerd licht en lucht van den hemel ontvangen kunnen, En nie is om ze te plukken, hoe, gij zoudt het den hemelsehen Hovenier euvel duiden, als Hij een schoone bloem overplant in Zijn hof?" Egoïst, die ge zijt! Daar zijn ze bewaard voor de zonde! Daar is het „waakt en bidt" niet meer van noode! Daar zijn ze noch broos meer, noch teeder, daar is de ver gankelijkheid vergaan! VToor 't laatst een blik op onze plaat! Zij het 0111 onze jongelingen en jongedochters te herinneren, dat God ze geplant en met zijn schoon heeft bekleed, opdat ze zouden kleuren en geuren langs den weg des levens dat ze droeven en veriatenen den blik zou den verhelderen met haar kleuren, geboge- nen zouden verkwikken met haar geuren, dat ze, meest in eigen hof, vreugde en be koring zouden Wekken en Verspreiden, en dat ze het tot eigen bemoediging onthouden: „Wien een bloem nog kan bekoren, Dien is het hart nog niet verloren!" P. J. K. De Alfoer begint nu over andere dingen met den hadji te spreken Wat heb je in dat pak Mooie kains (sarongo) je moet er maar een koopen. Neen, ik koop niet. Voor dertig pond denkeng krijg je een kain. Neen, ik neem er geen. Ik leg die kain hier maar neer Neen, ik wil niet Over acht dagen kom ik wel eens weer naar denkeng zien voor die kain, Nu komen vrouwen naderbij om dien kain te bezien. Zij zullen wel den Alfoer dwingen die sarong te houden daar rekent de hadji op. I)an heeft de Alfaer weer schuld en over een jaar is die schuld nog niet afbetaald, want de Alfaer rekent moeilijk verder dan tien en de hadji kan bijna geen afbetaling berekenen, 't Is wel lastig voor die twee Het gesprek gaat voort en de Alfaer VraagtKost het veel om hadji te worden Wel vijfhonderd herten, wel vijfhonderd kolospalmen, Wat gebeurde er, toen je hadji werd Toen vielen al mijne haren Toen in datzelfde dorp daarna een goeroe kwam, was er vijandschap en de goederen van den zendeling wilde men in zee gooieu. Schreeuwend omringde men den ouden goeroe en dansend sprong men om hem heen, roepend Wat doe jij hier we willen niets van je' weten blijft in je eigen'dorp en word een slang, een zwarte slang we willen geen Christen worden want de mond van den hadji liegt niet. Een regenbui en koude windvlagen joegen de menschen naar huis, maar de oude goeroe stond druipend met zijn goed aan het strand. Een maand lang ondervond hij groote tegenstand, toen kwam er stilte. Door zijn eenvoud en vriendelijken omgang overwon hij en de kinderen wérden bij hem op school gegeven. En toen de pendeta drie maanden later kwam, Werden negen en twintig van '.die Alfoeren onder een gespannen zeil van zijn boot in de open lucht gedoopt. vangen geeft. Dat scheutje uit de aarde, niets vermogend en alles behoevend; dat teedere zwakke plantje, groeiend en groe nend straks tot een lust voor het oog van den kweeker; die bottende knop, waarop zijn blik met welgevallen vol hoop en blijde verwachting rust; die kelk met zijn geuren en kleuren, alle illusie overtreffend is het niet een treffende gelijkenis van dat schoone jonge leven, waarin een mensch en- ziel al meer haar rijkdom ontvouwt? En als daar de jongeling in al zijn kracht, de maagd in al haar schoon zich aan uw blik ver toont, als uit dat donker oog de fierheid van liet zelfbewustzijn, of uit dat drijvend blauw liefde en zedigheid, reinheid en vrede des gemoeds tot u spreken, zingt ge dan niet in uw hart met den psalmdichter mede „Heere, onze Heere! wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt!" Maar ook verder zet zicli de gelijkenis voort, „Weest vruchtbaar en vermenigvul digt en vervult de aarde!" zoo sprak de Alwijze en Algoede over de bloemen des velds en de bloemen der menschheid, en in den sclioonen kelk verborg Hij de vrucht mand minaclite de idealen van het jeugdig gemoed, noch ergere zich aan haar spel en gelcoos: ze zijn de kleuren en geuren, die vrucht omhullen en veredelen, die haar adel zelfs mededeelen aan het zaad der toekomst. Verderf dan dien bloeitijd niet, want er is geen zegen in! En bidden wij den goeden Landman, dat onze bloemen niet welken, vóór zij hun bloeitijd hebben voleind! Al lerlei omstandigheden kunnen daartoe mede werken, in en buiten ons. Wij wezen reeds op haar plaats en haar onbelemmerd ver keer met den hemel boven 'naar. Maar ook een nijdige worm kan aan den wortel kna gen, een vuile slak kan haar kelk bezwad deren, zoodat haar de lust van het leven vergaat, een giftige tocht kan haar dooden. Waar schoonheid is, is mooglijk stof [tot danken, Maar zekerlijk is Jaar tot bidden stof. Dat geldt zoowel de sclioonen als de be zitters van het schoone, en tot beiden komt de vermaning; „Waakt en bidt!" En gij, die u den sehoonsten ruiker ver gaart uit den hof des levens, voor wie de roos niet te teeder en de lelie niet te blank 1. Bijna elk land in Azië en Afrika ge sloten voor de verbreiding van het Evan gelie. De kerk gelooft niet in den Zen- dingsarbeid. 2. In werkelijkheid zijn er geen prote- stairtsche christenen in heidensehe landen. 3. Slechts 100 zendelingen zijn uitge zonden. 4. De Bijbel is slechts in 65 talen vertaald. 5. Slechts ongeveer 5000 gulden wordt jaarlijks voor de Zending geofferd, 6. Er zijn geen zendelingsartsen-, geen zendelingshospitalen en weeshuizen. 7. Er zijn geen predikanten uit de in boorlingen. 8. De Zending wordt niet gewaardeerd aan de Amerikaan,sclie en Engelsche hoo- gescholen. 9. Er zijn geen ongehuwde vrouwelijke zendelingen, en er is geen georganiseerd werk voor vrouwen. 10. Er zijn geen zendingsdrukkerijen of andere gelegenheden voor het uitgeven en verspreiden van christelijke litteratuur in niet-ckristelijke landen. Welk een lauwheid in dezen tijd, in de Christenlanden. Nederland, met zijn kolo niën, door God zoo rijk begiftigd, ijverde wel, maar toen de bezittingen ontnomen waren, scheen alle zendingsvuur bijna uit- gebluscht. 1. Bijna elk land ter wereld is geopend voor de verbreiding van het Evangelie 2. Meer dan 20o0000 protestantsche christenen zijn vergaderd in de heidensehe landen, behalve zij, die reeds in liet geloof ontslapen zijn. 3. Er zijn ongeveer 22000 zendelingen over de wereld verspreid. 4. De Bijbel is in ongeveer 500 talen en dialecten vertaald. 5. Ongeveer 62000000 gulden wordt jaarlijks voor de zending verzameld. 6. Duizenden zendingsartsen behandelen 3000000 patiënten in de heidensehe landen. Er zijn 400 zendingshospitalen en 500 weeshuizen en toevluchtsoorden. 7. Er zijn ongeveer 93000 predikanten, evangelisten enz uit inboorlingen werkzaam onder eigen volksgenooten. 8. Er zijn ongeveer 8000 scholen en onderwijsinrichtingen, die verzorgd worden door protestantsche zendelingen in hei densehe landen. 9. Er zijn meer dan 6000 ongehuwde vrouwen, die als zendelingen onder de heidensehe vrouwen en kinderen arbeiden. 10. Er zijn meer dan ISO zendingsdruk kerijen en uitgeverszaken, en 400 Christe lijke bladen verschijnen op de zendingsvel- den. Duizenden studenten zijn op hetzendings- terrein en duizenden bereiden zich voor om te gaan. En nog zijn er 1000 millioep menschen onbekend met den eenigen naam onder den hemel tot zaligheid gegeven. Hoevele nog in de duisternis verkeereu zult gij u wel eenigzins kunnen voorstellen, als ge u voorstelt (gelijk Ds. Dijkstra in zijn brief naar Antiochië Augs. schrijft) dat elke minuut 30 menschen u voorbij gaan, altijd door, dag en nacht, jaar in jaar uil. In één jaar zoudt ge dan ruim 15 mil- lioen gezien hebben en in 70 jaren zo heel het blinde heidendom en al de Moliam medanen u voorbij zijn gedaan. De hadji zoekt den Alfaer bang te maken en zegt daarom tot hem Ais je den pen deta gelooft, moet je zoon soldaat worden (vele christenen op Ceram gaan in dienst als soldaat, echter zonder dwang) De pendeta zegt van neen, en vertelt, dat God mijne ziel zoekt en ook de ziel van mijn kind. Als wij, Mohammedanen, dood gaan, gaan wij naar God en heerschen is pracht, maar als de Hollanders en Christenen sterven worden zij slangen en zwart. Wie vertelt je dat Onze profeet en deze weet meer dan de pendeta. van het hoofd en het lichaam uit. Waai om dat? Omdat ik toen rein geworde was en mijn lippen kregen een nieuw huid. Waarom omdat ik vroegt zooveel gelogen had en de menschen beet nam. Dit antwoord doet den Alfaer weer aa den sarong denken en hij vraagtGeef m die kain voor tien pond denkeng. Ovt acht dagen kom ik weer terug, dan zulle i we wel zien. Laat die pendeta je ma: geen goera (inlandsch onderwijzer of lee, aar) geven vertrouw hem niet, hij is ee i kwade. Daarop gaan de Mohammedanen heen. SOMMELSDIJK in 1596.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 10