y I'll 1II IJ 11 Ingezonden In het Graf En dan? Een vreeselijk einde. Japansche zeden. JL Keizer en arbeider. JERUZALEM. Sprokkelingen. V' Wik I I 1 |j Te meer onvergetelijk, toen de zonen des Konings werden opgeroepen uit dit leven, en Wilhelmina als kroonprinses werd begroet En welk een blijdschap, toen zij mocht aanvaarden de regeering des lands en kroon en scepter haar werden toevertrouwd. Een blijde jubel steeg op bij het bekend worden van den man, die met haar door het leven zou gaan. En gansch Nederland verheugde zich in het geluk der Vorstinne. Grooter was nog de vreugde, toen het den Heere behaagde het koninklijk huis te verblijden met het prinsesje. Ja, Neerlands volk leeft mede met zijn Koninginne. Al die weldaden, zij worden op dezen dag herdacht. Ongemerkt kan die dag niet voorbijgaan. Er is te veel dankensstof Worde deze dag nog van vele gevolgd door de gunste onzes Gods, tot Zijne eere, tot welzijn der Vorstinne en haar huis en tot zegen van ons land en volk. Dankt nu allen God! Luister, vriend, gij die genoeg hebt Aan hetgeen deez' aarde geeft, En alsof er niets meer was, Zoo gerust daarhenen leeft Opstaan, werken, weer gaan slapen. Leven als ordentlijk man, Loflijk is 't maar of 't genoeg is? Gij zult sterven vriend. En dan? Jongeling, die uw jeugdig leven In den stroom der wereld waagt. En, het waar genot miskennend, Naar genot en wellust jaagt! Zoek toch elders wat de wereld Nimmer geeft of geven kan; En bedenk u, want vannacht nog Komt de dood misschien. En dan? Dronkaards, spotters, vloekers, lasteraars, Die om God nog duivel geeft. Om uw ziel zoo min bekommert Als het dier dat naast u leeft? Gij moogt spotten met de zonde, Maar God houdt er rekening van; Eens ontmoet gij Hem als Rechter, 't Kan vandaag nog zijn. - En dan? En gij, die de zonde zwijgend In uw boezem huist en voedt, Maar daarbinnen toch iets meedraagt Dat u wel eens beven doet; 't Zwijgt niet, 't preekt, 't weegt in 't [verborgen Op uw leven als een ban; Draag het in den dood niet mede, Want daar volgt het u. En dan? Gij, die met den last der jaren Ook uw zondenlast nog draagt. En nog toeft tot God te komen, Die zoolang reeds naar u vraagt Langzaam, langzaam ziet g' uw einde Naderen, en gij schrikt er van; Anderen kunnen, gij moet sterven: 't Kan vandaag nog zijn. En dan? Christus is het eeuwig leven, Wat der wereld is vergaat. Kies dan 't leven nu 't nog tijd is; Laat de wereld, eer z' u laat Wie zegt, wat de dag van morgen Zijn zal, en u brengen kan? Morgen kan 't met u gedaan zijn, Hier beneên althans. En dan? Blijde Boodschap voor Nederland. Steeds donkerder werd de lucht en een hevig onweer dreigde. Snel sprongen drie jongemannen, die zich in het vlakke veld bevonden, op hunne paarden om nog voor de bui in huis te zijn. Een van deze drie, de jongste, was een onverschillige jonge man. John Freeman, zoo heette hij,durfde tijdens het rijden te spotten: Waarom, zei hij, is het toch zoo lang droog geweest? Een God die zoo iets doen kan, die zijne mensehen zoolang het noodige kan onthouden, betee- kent waarlijk niet veel. Een spottend lachen begeleidde deze woorden. Eensklaps komt een bliksemstraal en een kort daarop volgende donderslag doet het drietal doodelijk verschrikken. Een oogenblik is de spotter verbijsterd, maar niet lang duurt het of hij begint weer opnieuw den Schepper, ook zijn Schepper te las teren. Zijn metgezellen ontroeren er van. Geen tijd blijft hun echter over om den jongeman te vermanen, want hij komt plot seling van zijn paard te vallen. Een bliksem straal had hem doodelijk getroffen. Ontzet zien zij. toen hunne verdooving geweken was, hun vriend daar liggen. Schier elk been in zijn lichaam was verbrijzeld en zijne kleederen en schoenen waren geheel aan flarden gereten. Reeds den volgenden dag moest het lijk begraven worden. Een groote menigte, aan wie deze vreeselijke gebeurtenis was bekend geworden, kwam op het kerkhof te zamen. De kist wordt neergelaten in de groeve en aarde daarop geworpen. Terwijl allen nog staan om den grafkuil schiet een bliksem straal in het graf en keert de aarde om alsof een ploeg er door was gegaan. Nie mand der aanwezigen werd gedeerd, doch allen namen de vlucht. Aldus was het einde van den spotter John Freeman (wonend te Union Court, in den Staat Arkansas), die den dood vond op den 2 November 1881, door God neergeveld. Het Japansche volk heeft vele dingen van de Westersche beschaving overgeno men. Hun wijze van regeering en oorlog voeren is eene navolging van de Europeesche Ook kleeding en gewoonten gaan zich meer en meer richten naar die der Europeanen 'Toch zijn er nog eigenaardige gebruiken. 1—mmf ti i j Enkele daarvan willen wij den lezer mededeelen. Als gij in Japan eenen brief wilt adres- seeren, behoort gij eerst den naam van het land, daarna die van de plaats te zetten. Dan volgt de provincienaam, de straat, het huisnummer. Eerst dan komt de achternaam en de voornaam van den ontvanger van uw schrijver en daarna de titel. Aldus bv. Japan, Tokio, Asakadistrict, straat, nummer, ijamada (achternaam) R., de heer. Wanneer gij een Japansch boek in handen krijgt, denk er dan aan dat het begint, waar wij het einde zoeken en dat op de eerste bladzijde, ons titelblad, het einde wordt gevonden. Amteekeningen in een boek worden niet onder, maar boven aan de bladzijde geplaatst. In couranten vindt gij aan het begin een groote punt geplaatst. Ook wijken van onze gebruiken nog af het dragen van kinderen. Nooit ziet gij in Japan kinderen op den arm gedragen vonden steeds op den rug. Haalt een Japanner zijn schuit op den oever, hij doet het met den achtersteven vooruit. Treft hem een sterfgeval in gezin of familie, hij trekt geen zwarte rouwkleederen aan, maar witte. Vraagt gij hem naar den wind, dan zegt hij niet: de wind is Zuidwest of noordoost, maar westzuid of oostnoord. Ongewoon is ook voor ons Europeanen zijn wijze van huis bouwen De Japanner begint met het dak. Bekend is ook de buitengewoone beleefd heid der Japanners, onderling en tegenover vreemdelingen. De Britsche gezant en een vriend waren eens te gast bij graaf Kuroda den gewezen eersten minister. Zijn huis was het mooiste van heel Tokio, maar zijne vrouw noemde het tegenover hare gasten »een plaats, zulken bezoekers onwaardig.» Bij het afscheid nemen verzocht zij om verontschuldiging, dat zij door haar geheel onbelangrijke tegenwoor- een toon van vlijmende smart, als de naam van de stad, die moeder was van profeten en koningen? 't Was Jeruzalem, dat de mannen van Juda bestreden in den dageraad der Joodsche volksgeschiedenisdoch al slaagden ze in het overwinnen van Adoni-zedelc, den val- schen »heer der gerechtigheid,op Jeruza- lems bezit moesten ze wachten. Jeruzalem wachtte op zijn waren lïeer, op zijn koning. Dat was David. Niet Gibea Sauls moe;t hoofdstad zijn, niet Mahanaïm, al droeg het den naam van Gods heirlegers, maar Jeru zalem, een stad buiten de stammen gelegen en daarom geen voorwerp van benijding. En mochten de Jebusieten snoeven, dat David hun lammen en kreupelen zelfs niet van de muren zou kunnen verdrijven, David maakte den naam dier lammen en kreupelen tot een spot en een smaadwoord voir allen, die niet tot het volk van Israël behoorden en niet mochten naderen tot de voorhoven van Israels heilige woning. Israels heilige woning. Niet in den koning had Israël zijn hoogsten ambtsdrager, maar in den priester; niet het paleis was middel punt van de liefde des volks, maar do tem pel. David begeerde te vinden een woning voor den God Jakobs; Salomo («Vredevorst») bouwde Hem een huis. Toen eerst kon Israël gevestigd heeten in zijn land; toen eerst hadden de omzwervingen een einde. En een wolk daalde neder tusschen de cherubim en vervulde het huis des Hoeren, zoodat de priesters niet staan konden 0111 te dienen, want God wilde wonen in het midden van een volk, dat Ilij tot Zijn volk had gemaakt. Was ooit een volk zóó gezegend geweest? Thans kon Israël in vrede neerzitten onder zijn wijnstok en zijn vijgeboom, en het kon naar Jeruzalem opgaan onder de liederen Hamaaloth met blijdschap en met verheuging- om Jehova feest te vieren, drie tijden in het jaar. Snelle afloop als der wateren! Nog geen veertig jaren, en tien stammen keerden Jeru zalem den rug en maakten zich altaren voor het werk hunner handen, en nimmermeer gedachten ze Gods heiligen tempel en nim- kinderen. Komen zou dat bloed! Maar de Koning Israëls had Zijn volk niet verworpen, al sloeg het Hem aan het kruis. Nog strekte Hij de reddende armen uit naar Jeruzalem; nog breidde Hij de vleugelen uit, om als een klokhen haar kie kens bijeen te vergaderen. Op het feest dei- weken waren ze samengekomen uit alle landen der heidenen om zich één te gevoelen in den tempel der vaderen, en daar hoorden ze in de talen van de landen hunner inwo ning de groote werken Gods verkondigen. Neen, ook thans verwierp Jeruzalem zijn Koning', steenigde Stefanus, onthoofdde Ja kobus, wierp Petrus uit. Jeruzalem had niet alleen God verlaten, Zijn Zoon gekruisigd; het verwierp thans ook den Geest Gods. Maar toch Jeruzalem zag de eerstelingen der Gemeente van Christus, die de handen uitstrekten naar het Jeruzalem dat boven is! Het aardsche Jeruzalem viel. Waar het doode lichaam was, vergaderden de arenden. De legioenen der Caesars verbrandden het dorre bout, verkochten Jeruzalems kinderen in slavernij, lieten geen steen van den tem pel op den anderen en trokken de ploeg schaar over den bodem der stad. Jeruzalem werd van de heidenen vertreden Maar Jeruzalem werd niet vergeten. In alle landen dor wereld zijn Israëls kinderen verstrooid, doch allen wenden hun aange zicht naar Jeruzalem, als zij bidden tot den God der vaderen, dien ze hebben verlaten; en wanneer ze worden neergelegd in het land der ballingschap tot de laaste ruste, dan plaatsen de rouwdragers hun voeten in de richting der beminde stad, om bij het eerste geroep te kunnen opspringen en naar Jeruzalem te kunnen trekken. Evenmin werd Jeruzalem vergeten dooi de Christenen. Toen ze verzuimden het oog te verheffen tot hun moeder, het Jeruzalem dat boven is, zagen zo weer uit naar het dienstbare Jeruzalem beneden, en trokken ze ter bedevaart naar Golgotha, naar Getli- semané, naar den hof van Jozef van Ari- mathéa. Ze bouwden er hun kapellen ter aanbidding, en keizerin Helena, de moeder van Constantijn, bouwde haar kerk van het maakten, en aan de verschillende Christelijke gezindheden, beurtelings de kerk in gebruik gaven. En de Protestanten, die geen bede vaarten doen, trekken toch ook zoo gaarne naar de poorten van Jeruzalem, en de Duit- sclie keizer bouwde voor hun behoefte de Verlosserskerk. Zoo is nog Jeruzalem het middelpunt der Christenheid, het middelpunt der wereld. En de zoon van Jeruzalem En de dochter van Zion Er is een tijd geweest, dat het hun op straffe des doods verboden was, de heilige stad te betreden. Ver zijn ze ge zworven, tot aan het einde der aarde maar Jeruzalem is in gedachtenis gebleven. En in de laatste jaren ruischt opnieuw in de harten van duizenden kinderen Israëls het verlangen naar Jeruzalem. Dat verlangen heeft vorm aangenomen in vereeniging en conferentiedat verlangen doet duizenden thans reeds woning zoeken in het land der vaderen, in Je geliefde stad dat verlangen doet tuinen aanleggen en olijfgaarden plan ten in de streken, die sinds eeuwen woest en onbewoond lagendat verlangen heeft de Hebreeuwsche taal weer doen spreken in de straten van Jeruzalemdat verlangen heeft verdeeldheid gewekt tusschen de Jo den, die zich niet meer tot geestdrift laten wekken voor heilige idealen, en de anderen, die het blijven gevoelen, dat hun vaderland daar ligt, waar de zon ontwaakt Of dat verlangen bevredigd zal worden Laat de profeet Zacharia het antwoord geven „Alzoo zegt de Heere derheirscharen Daar zullen nog oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem, een ieder zal zijn stok in de handen hebben vanwege de veellnjjd der dagen, en de straten dier stad zullen vervuld worden met jongens en meisjes spelende op haar straten. Alzoo zegt de Heere der heirseharen Omdat het wonderlijk is in de oogen van het overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn oogen won derlijk zijn?" Ja, de stad, waar thans nog de Arabier woont, de Turk heerscht, de Christen van allerlei belijdenis komt om te aanbidden, jflÉI GEZICHT OP JERUZALEM. De kerk met den vierkanten toren is de Verlosserskerk, digheid en gesprekken den geërden tijd harer lieve vrienden verspild had.» Het gansche Rijk mag genoemd worden een school van beleefdheid eu goede manieren, schreef tens Kaempfer. Napoleon, voor wien millioenen zich buigen moesten, liep eens met een adjudant te wandelen in de straten van Parijs. Toen een werkman hem tegemoet kwam met een zwaren zak op den rug, ging hij uit den weg om den man te laten voorbijgaan. De adjudant gaf zijne verwondering te kennen over deze daad van den machtigen heer- sclier om op zij te gaan voor een onderdaan. Maar de Keizer antwoordde Voor een lastdrager ga ik gaarne ter zijde, gelijk voor oude menschen. Bij de plaat. Welke naam heeft weerklonken over het rond der aarde als de naam van Jeruzalem Welke naam heeft gezucht over de lippen van arme ballingen, is gefluisterd met hei ligen eerbied door vrome pelgrims, heeft gedaverd als oorlogsgalm in den mond van stoere krijgslieden, is smeeking geweest in de gebeden van beproefde en bedroefde zielen, als de naam dezer „vrede-stad En welke naam wordt nog uitgesproken met zooveel liefde hier, met zooveel wee moed daar, op een toon van eerbied, op mermeer erkenden ze het koningschap van de gezalfden Gods. En de stammen, die Davids huis trouw bleven, ze werden, met Davids zonen samen, ontrouw aan den God der vaderen, tot de altaren van Baiil rookten in de straten van Jeruzalem en de gruwelijke offeranden van Moloch in het dal van den zoon van Hinnom. Maar toen viel ook de stad des grooten konings in de macht der heidenen en Juda werd overgevoerd naar Babyion. Daar Werd Jeruzalem de zeer gewenschte stad. Daar knielden de Daniels drie tijden des daags voor het venster, dat open was naar Jeru zalem; daar weigerde Israël voor de ooren der heidenen de liederen Sions te zingen daar zou eerder de rechterhand zich zelve vergeten, dan dat Jeruzalem niet leefde voor den geest als het doelwit aller wenschen. Toen beval op Gods tijd de koning der heidenen den wederopbouw van stad en tempel. En het getrouwe overblijfsel des volks bouwde in benauwdheid der tijden met zwaard en truffel, tot de eeredienst van Jehova kon worden hersteld. En al konden de Joden der verstrooiing niet allen wonen in het land der begeerte, optrekken naar Jeruzalem deden ze, thans uit verder omtrek dan voorheen, in de hoop weldra in den tempel des Heeren den Heere des tempels te begroeten, op Wien Israël wachtte, nu reeds vele eeuwen achtereen. Ze zagen Hem, maar - ze kenden Hem niet! Ze sloegen Hem aan het kruis! Jeru zalem bood zijn Koning het kruis tot vor stentroon, de doornenkroon tot diadeem. Jeruzalem riep Zijn bloed over zich en haar Heilige Graf over die kapellen heen, en vond in de grot daaronder ook nog het graf van Adam, den stamvader der menschheid. Kon er heerlijker plaats van vereering zijn dan deze kerk der verdwaasde Helena? Was er beter middelpunt voor bedevaarten in de bijgeloovige middeleeuwen dan wederom Jeruzalem, thans het Jeruzalem der Chris tenheid? Een nieuwe macht daagde op uit. het Zuid-Oosten, de macht van. den Islam, en Jeruzalem moest haar poorten openen voor den Bedoeïn der woestijn. Doch eerst toen de Turksehe heidenen den Koran aannamen, begon de verdrukking en uitplundering, en leidde tot een uitbarsting van geestdrift en dweependen ijver voor Jeruzalem, zooals de wereld nog niet had gezien. Bij duizen den, bij honderdduizenden tegelijk trokken ze op, het kruis op den schouder, het para dijs in het oog, Jeruzalem in het hart en op de lippen. Een wondere ontroering hield Europa bezig, tweehonderd jaren lang, alleen om die ééne stad vrij te houden van de macht der heidenen. De Kruistochten mislukten. Jeruzalem zou naar het profetisch woord, van de heidenen vertreden worden, tot de tijden der heidenen voorbij zouden gaan. Maar ook de Muzel man leerde Jeruzalem hoogachten om Adams graf, om Issa's dood, Issa, Jezus, die toch ook een profeet was, al was hij in rang beneden Mohammed. En Grieksche.Roomsche en Armenische Christenen bleven hun bede vaarten doen naar de heilige stad, en stre den om het bezit der kerk van het Graf, tot de heidenen aan den strijd een einde die stad wordt van de heidenen vertreden, totdat de tijden der heidenen vervuld zijn. Totdat, niet langer. En daarom richt het oog van Jood en Christen en Mohammedaan zich altijd weer op die stad, eenmaal de koningin der schoonheid, altijd de geliefde stad. en in de toekomst de stad, waar de heerschappij zal worden gevoerd in waarheid en in gerechtigheid. Gods beloften falen niet; Hij heeft Jeruzalem gesteld tot een lof op aarde. A. L. Liefdadigheid is het zout van den rijkdom. Het kleinste hutje heeft ruimte genoeg voör twee geliefde. Lacht niet buiten, terwijl gij thuis zuur kijkt. Wees langzaam in het kiezen van vrienden, nog langzamer om ze te verwisselen, als gij goede vrienden bezit. Wie zijn schuld ontkent, verdubbeld zijn schuld. Het leven des Christus is de'eenige Bijbel, die door de wereld gelezen wordt. De grootste kennis is de kennis van het grootste. r nu in sta: de vie

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 10