BBBSTS ML Zaterdag 13 Augustus 1910. 25ste Jaargang JN°. 1580. Antirevolutionair Orgaan IN HOC SIGNO VINCES voor «Ie ZuMïiollaiiflselfte en ^eenwselie Eülanden. T. BOEKHOVEN. SOMMELSDIJK. Alle stukken voor «ie tiedaeSae bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aam den üityeveg Vrije flSeroepskeuze. OP 1>EN fUlTHUM. Tuiii~ en Uasadtoonw. Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Zaterdag. Abonnementsprijs per drie maanden fr. p. p. met Zondagsblad 75 Cent. zonder 50 Buitenland bij vooruitbetaling met Zondagsblad ƒ7,50 zonder 4,50 per jaar. ifzouderlijke nnmmers 5 Cent. Met Zondagsblad 7 Cent. UITGEVER Telefoon Intercomn. So. 2. I Advertentiën 10 cent per regel en s/s maai, .Reclames Ë0 per regal. I Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/s Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing. Groot® letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaau I Advertentie® worden ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 uur. Het waö te verwachten, dat het wetsontwerp »Bepalingen tot beveili ging van werklieden bij steenhouwers- arbeid« ook in de Kamer zou aangeval len worden op 't punt van vrijheid der beroepskeuze. Het Wetsontwerp is ingediend den 11 Mei 1910 door Minister Talmaen schrijft in art. 3 De toelating (tot den steenhouwers- arbeid) geschiedt door uitreiking van een steenhouwerskaart aan den arbeider, indien bij onderzoek blijft, dat bet verrichten van steenhou- wersarbeid voor zijn gezondheid geen bijzonder gevaar oplevert. Het onderzoek geschiedt op ver zoek van den arbeider door een door onzen Minis'er aangewezen geneeskundige en kosteloos. Het verzoek wordt gericht tot een districtshoofd der arbeidersinspectie Indien bij het onderzoek blijkt, dat de arbeider kan worden toege laten, geeft de geneeskundige daar van ten spoedigste schriftelijk kennis aan den burgemeester van de ge meente, waar de arbeider zijn woon- of verblijfplaats beeft, met vermel ding van den dag, waarop het onderzoek heeft gepiaats gehad. De burgemeester geeft den arbeider, indien deze den leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, een steenhouwerskaart af en houdt daarvan aanteekening in een register; bij de afgifte ver strekt bij hem kosteloos een exemplaar der in art. 10 bedoelde voorlichting. Enz. enz. Hier wordt dus het vrije beroep beteugeld. Niemand mag een knecht in dienst hebben bij'tsteenhouwersvak, tenzij die knecht bezitte een gezond heidsverklaring, dat hij tegen dat doodende werk bestand zij. Wei mag een patroon zelf, die geen knecht heeft, zonder gezondskaart werken, want art. 2 schrijft voor: Het is verboden steenhouwersar- beid te verrichten zonder tot dezen arbeid te zijn toegelaten. Een patroon wordt onzes inziens »niet toegelatentot zijn eigen zaak wel een leerling, een knecht. Maar op den duur zal art. 3, de niet vrije beroepskeuze op hem toch ook van toepassing zijn, omdat een patroon toch ook als leerling moet optreden. En ons dunkt, dat dan dat woord «toegelatenook wel zal slaan op die leerlingen, die bij hun vader in de leer zijn. Is dit niet 't geval, dan zou de Minister dat »toegelaten« nog wat beter moeten preciseeren of aandui den want om een knecht te dwingen zich te laten keuren is goeddoch 't eigen kind, dat ook steenhouwer wordt in vaders zaak, dient dan ook gekeurd. Ook in het voorloopig verslag is reeds op die nadere verklaring van »toelaten« gewezen, waar we lezen: Verscheidene leden waren van oor deel, dat, nu op overtreding van art. 2 een strafrechtelijke sanctie ontbreekt, de redactie een onjuisten indruk geeft van des zelfs strekking. Inderdaad immers staat het een ieder vrij, ook zonder te zijn toege laten, steenhouwersarbeid te ver richten geen enkel overheidsorgaan zal hem dat beletten of daarvoor straffen. Daarentegen is de werkgever, die in zijn onderneming werklieden, die niet tot dien arbeid zijn toegelaten, steenhouwersarbeid laat verrichten, volgens art. 4 van het wetsontwerp strafbaar. Met het stelsel van de wet, alleen op den werkgever verplichtingen te leggen, zijn de woorden van art. 2 in lijnrechten strijd. Beter ware, naar de meening der hier aan "t woord zijnde leden, een redactie in dezen geest. Het is verboden steenhouwersarbeid te verrichten voor wie tot dien arbeid niet is toegelaten. Voor deze laatste redactie voelen we zeer veelwant daar is ook de patroon, die alleen werkt, zonder knecht of zonder zoontje, in dat artikel begrepen. De Minister zal zeer zeker nog wel een wijziging in dien geest voorstellen, want anders ware art. 2 onrecht vaardig jegens art. 3, waar den leer lingen en knechts op straffe verboden wordt te arbeiden in den steenhouwers arbeid zonder gezondheidskaart. Maar afgedacht daarvan, komt de vraag naar vorenis 't stelsel van den Minister geoorloofd, om iemand in zijn beroepskeus tegen te werken door eerst eens naar zijn gezondheid te informeeren /Slot volgt.) 't Was een zeer prozaïsch kranten-be richtje, dat me plotseling een der meest verheven gedeelten uit het boek Jesaja te binnen bracht. Ieder kent die heerlijke beschrijving. »De wildernis zal zich verheugen en zal bloeien als een roos. Zij zal lustig bloeien en zich verheugen, ia met verheuging, en juichen: de heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Karmel en Saron.... 't Is of de profeet de kleuren niet schitterend genoeg mengen kan, om te doen uitblinken de heerlijkheid der van zonde gezuiverde en van de^ dood verloste aarde, waarop »de vrijgekochten des Heeren zullen wederkeeren en tot Hem komen met ge juich* »Hoe zal dat zijn vragen we ons dikwijls af. Hoe zal deze aarde er uitzien op den dag der wederkomst van Jezus Christus, als de elementen brandende zullen vergaan en uit die eind-catastrophe nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zullen te voorschijn komen Wie zal ons dat zeggen Gods Woord zegt er weinig van en dan nog veelszins omsluierende bewoordingen, maar de gissing lijkt me toch niet te ge waagd, dat in dit ^laatste der dagen* de menschelijke cultuur een hoogte jbereikt en een vlucht genomen hebben zal, die wij in onze stoutste droomen nu niet bedenken kunnen en dat de mensch als God zitten zal ten troon te midden van dat verfijnde cultuurleven en de aarde overziende zeggen zal»Is dat niet de schoone wereld, die ik alzoo gemaakt heb Maar die heerlijk-schoone aarde zal in nerlijk geheel verkankerd zijn door de zonde, die haar geheel doorvreten heeft en als de vinger van den Koning haar aanraakt, zal ze ineénvallen tot slof Doch uit dat stof zal de nieuwe aarde door de almacht Gods te voorschijn komen en al de heerlijkheid der oude, vergane, door de zonde vervoosde aarde zal eeuwig schitteren in de herschepping aller dingen, als geen zonde meer zijn zal. En daarom 't word tijd, dat ik van de hoogte mijner bespiegelingen tot den vlakken grond wederkeer kan die aarde den christen niet onverschillig zijn. Onvrome overgeestelijkheid alleen houdt zich uitsluitend bezig met het heil der ziele. De christen naar Gods Woord let ook op zijn lichaam, let op zijn kleeding, let op zijn woning, let op het aangezicht der aarde. De sport woede is een tijdelijke zinsver bijstering gelijk, maar dat een christenmensch zijn lichaam goed verzorgt, het wascht en spoelt, alle vuil eu onreinheid uit de ver- borgenste hoeken zorgvuldig wegkrabt en uitborstelt 't is zijn plicht. De modepop mag met recht gevraagd, waarom ze zich zooveel moeite geeft om het handvol stof op te pronkeD, dat straks ten prooi der wormen wordt, terwijl ze haar onsterfelijke ziel verhongeren laat, maar, een christenmensch, die weet hoe die hand vol stof tot eeuwige heerlijkheid zal worden opgewekt, is verplicht dat kunstig maaksel des Scheppers niet te ontsieren door een slordig gewaad. En zoo ook moeten wij deze aarde be schouwen in 't licht der eeuwigheid. De Heere God, als Schepper, heeft met eerbied gezegd de moeile genomen, om deze aarde uit niet te voorschijn te roepen en haar toe te bereiden. Zij was goed als de gansche schepping Gods. Toen kwam de zonde daartusschen en als gevolg der zon de de vloek. Doornen en distelen bracht zij voort. Gifplanten wier sap de mensch verdooft en doodt. Zandwoestijnen vormden zich, waar geen leven tiert en de dood heerschappij voert. De glans der aarde sterft weg M aar Christus is gekomen. Voor den in zonde gevallen mensch. Doch ook voor de gansche schepping. Die gansche schepping wacht eens de j-wedergeboorte* waaruit zij tevoorschijn komeD zal, heerlijlker dan eenmaal uit de formeerende hand van God En ik geloof vast, dat de mensch, waar hij bezig is de 2 woestijn en de dorre plaat sen* door den arbeid zijner handen en de toepassing van de lessen der wetenschap óók een gave Gods om te tooveren in groene weiden en vruchtbare akkers, bezig is, of hij 't weten wil of niet, als instrument in Gods hand de gevolgen der zonde te bestrijden, die de Heere Christus eenmaal ganschelijk wegnemen zal In mijn jeugd leerde ik, dat één vijfde van den bodem van Nederland bestond uit »woeste gronden.* Ik kan me niet voorstellen, dat die er in den morgenstond der Schepping ook geweest zijn, evenmin als ik me kan voorstellen dat toen de leeuw uitging om te verscheuren, dat de tijger dorste naar bloed of dat de slang loerde op het vogeltje. En mijn hart klopt blijde, als ik loop en fiets en spoor langs zoovele vruchtbare akkers, die vóór weinige jaren ook woest en ledig* waren en waar nu 't rundvee verzadigd nederligt of de boer de zicht in de rijpe halmen slaat. Dat is me een zeer zwakke profetie eener heerlijke toekomst. Zooals het loflied van Christus' kerk een zwak praeludium is op den zang der zaligen, die eenmaal op de nieuwe aarde weerklinken zal. Naar den geest der eeuw is het niet. Het is geen rekensom Ik kan niet narekeneo, hoe veel of hoe weinig die woeste gronden waard geweest zijn hoeveel geld eraan verarbeid is en de jaarlijksche oogst kan ik ook niet kapitali- seeren, om er de zuivere winst uit op te maken. Maar ik hoor en zie en lees er genoeg vaD, om anderen op te wekken, hierin te zien een klein stuksken van de groote wer ken Gods, die hij door menschen uitvoeren wil Dezer dagen kreeg ik in handen een overzicht van hetgeen de Nederlandsche Heidemaatschappij in 't jaar 1909 heeft verricht. Tegelijk las ik een bericht, dat deze Maatschappij van de Renkumsche heide, 300 H.A. groot, een bod van f 60.000 gedaan heeft. Prozaischer kan het al niet. 'n Stuk van koop en verkoop. Maar de poëzie, die er voor mij achter school was, dat wéér 'n stuk woestijn dat geen brood geeft aan den zaaijer, straks lustig bloeien zal en in zijn bloeisel juichen En steeds gaat dat proces dóór. 't Is nog met zoolang geleden, dat velen die nieuwe wijze van werken met stoomploeg en kunstmestdat uitzaaien van lupinen en beplanten met boonestekken dat omleggen tot grasland en aanbrengen van bouwland, met wantrouwen aanzageD. Die bruine eentonige heide, waar weinig groeide en die den bezitter geen gewas gaf, was van de dagen der vaderen alzoo geweest en zou wel tot het einde aller dingen zco blijveD. God had die heide nu eenmaal alzoo en niet anders geschapen Dat laatste nu geloof ik niet. Maar in elk geval, het verslag der Heide maatschappij deed me zien, dat de omme keer groot is. Duizenden bunders heeft zij reeds bewerkt. Eerst werd haar hulp sporadisch hier en daar op de Veluwe ingeroepen. Maar sedert kwam de zware stoomploeg op de heide velden van Brabant en Limburg. Dit jaar steunde en zwoegde zij en trok het zware kouten diep door den grond, ook in Drenthe en Oostelijk Utrecht. De gedaante en wildernis wordt veranderd. Nijvere handen vinden arbeid en brood. De opbrengst van den bodem neemt toe. De woestijn van voor heen zingt vroolijk en de dorre plaatsen juichen Dat mag ons niet onverschillig laten. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid. Maar die volheid moet aan den dag gebracht, wat God er in verborgen he;ft moet in 't volle licht gezet en daartoe heeft Hij den mensch een denkend hoofd en een nijvere haDd gegeven Dat is ook een stuk poëzie van den arbeid UITKIJK. DE AARDAPPELCULTUUR IR NEDERLAND Een beschrijving hiervan komt voor in No. 3 van de Verslagen en Mededeelingen van de Directie v. d. Landbouw over 1910. "Wij stippen een en ander hieruit aan. Ten aanzien van de bezette oppervlakte nemen aardappelen onder de oultuurgewassen de tweede plaats inin 1908 was met rogge beteeld 219556 HA., met aard appelen 159887 HA. of 18.4 pCt. van de totale oppervlakte bouwland. In den loop der laatste 60 jaren heeft de aardappelteelt zich belangrijk uitgebreid; van 185160 was de totale opper vlakte bouwland 13.3 pCt., in 1908, 18.4 pCt. met aardappelen beteeld. In die provinoien, waai de veenkoloniën gelegen zijn, heeft de verbouw zioh snel en voortdurend uitgebreid; in Groningen is de bezette oppervlakte na 1870 nog meer dan verdubbeld; in Drente heeft een verdubbeling zelfs nog na 1880 plaats gehad. Tot de streken, waar de aardappel het hoofd gewas vormt, moeten worden gerekend, de ge cultiveerde dalgronden in de prov. Groningen, Drente en Overijsel, waar hoofdzakelijk fabrieks aardappelen worden geteeld, de Friesohe klei- bouwstreek en voorts een deel van West Friesland In deze streken is een vierde tot de helft van het bouwland met aardappelen beteeld. Voorts zijn er streken, waar de met aardappelen bezette oppervlakte 515 pCt. der totale oppervlakte bouw en grasland inneemt; hieronder vallen in 't algemeen de zandstreken, alsmede de rivierklei in Gelderland en Utreoht, de zeeklei van de Zuid Hollandsche en Zeeuwsohe eilanden en in "West Noord Brabant en de Limburgsohe klei. Eindelijk heeft men streken, waar de aardappel teelt van geringe of zeer geringe beteekenis is, omvattende de kleibouwstreek in Groningen, alsmede alle streken met overwegenden weide- bouw, als het Zuid "Westelijk deel van Friesland en 't grootste deel van Noord en Zuid Holland en 't Westen van Utrecht. Ook in droogmake rijen en op de zeeklei in Noord Holland worden slechts weinig aardappels verbouwd. Uit een in 't Verslag voorkomenden tabel blijkt dat in alle provinciën de opbrengsten per HA. sterk zijn toegenomen, dat de bodem dus produc tiever is geworden; sinds de jaren 187180 is de opbrengst gestegen van 125 HL. tot 206 HL. per HA., een vermeerdering van 81 HL. of 65 pCt. Het sterkst was do toename in de provin ciën, waarin de veenkoloniën gelagen zijn, als mede in Friesland; do geringste vermeerdering vertoonde de provincie Utreoht. De totale aard appelproductie bedroeg in 1908: 34 millioen 75 duizend HL., dat was per hoofd der bevolking 5,9 HL., zonder de fabrieksaardappelen 4,2 HL. De aardappelen worden hier to lande verbouwd le voor verbruik in 't gezin van den verbouwer, 2e. voor verkoop voor consumptie, Se. voor bereiding van zetmoel en aanverwanten producten voor veevoeder. Van de ruim 34 millioen HL. in 1908 werd 9 millioen 602 duizend HL. door de aardappelmeelindustrie verbruikthoeveel voor de andere doeleinden afzonderlijk kan niet worden vastgesteld. De voornaamste afnemers onzer aardappelen zijn België, Groot-Brittanje en Duitscbland, 't laatste land in de laatste jaren verreweg de grootste; in 1908 en'07 ging meer dan de helft van onzen uitvoer naar Duitseh and. De uitvoer liep in de jaren 1891 1903 uiteen vam 714 duizend waggonladingen van 10.000 KG. per jaarin de laatste jaren is bij zeer sterk toegenomen en bereikte in 1908 een bedrag van ruim 28.000 waggons. De invoer wisselt van i7 duizend waggons. C. B. Uil de Pers. Looi:, premie esi verzekering. Over 't algemeen zijn ze te laag. De loonen der veldarbeiders Ongetwijfeld men moet ze niet gaan vergelijken met de loonen van den arbeider in de groote stad. Want als de veldarbeider evenveel verdiende, dan had hij feitelijk veel meer. In de stad ia de huishuur driemaal zoo hoog vaak. De behoeften, ook van den arbeider, worden in veie opzichten grooter. En nu kan men wel aandringen op »een- voud* en zoo al meer, het is nu eenmaal zoo, dat de mensch vastzit aan z'n om geving en dan kan, om maar iets te noemen, de veldarbeider met minder geld z'n kinderen »knap voor den dag laten komen*, dan die in de stad. Met andere dingen is 't net zoo. Menig flink vakman nu verdient in de stad bij 'n io-urigen werkdag bv. 22 ct. per uur, wat een weekloon maakt van ruim 1 s gulden. Tijden van werkeloosheid staan gelijk. Die kent de stadsarbeider. Die kent ook de veldarbeider. Als nu de laatste bv. twee derden ver diende van wat zijn collega in de stad heeft, dan zou hij, naar onze meening, er net zooveel voor kunnen doen, Dat werd dus een tien gulden. Of een 500 gulden 'sjaars. Nu weet men uit de cijfers, dat dit niet zoo is. Maar de loonen zouden toth ook weer niet zoo ontzettend hoeven te rijzen, om ze op die som te brengen. Dan stond hij zoo ongeveer met zijn stadscollega ge - lijk. En konden beiden dus, wat de ver zekering tegen den 2. kwaden dag* aangaat, er evengoed komen. Zoo zou 't eigenlijk moeten. Een arbeider, die z'n leven lang hard werkt, naar Gods ordinantie, en dan niet in staat is, om door verzekering te zorgen tegen den skwaden dag*, die verdient te weinig. Want God heeft nu eenmaal Zijn ordi nantiën zoo gegeven, dat we uit den arbeid onzer handen zullen kunnen leven. Van rijk worden spreekt Hij niet. Wel van het brood onzes bescheiden deels. En dat wil Hij geven in de hand des vlijtigen. Wat echter nooit beteekenen kan, dat die vlijtige maar verhongeren moet, zoodra de hand haar dienst weigeren gaat!

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 1