Het recht van den sterkste.
De Bijbel in een herberg.
Uit den ouden tijd.
Sprokkelingen,
God doet nog heden
wonderen.
-
STELLENDAM.
(Zie de plaat).
„Het recht van den sterkste" zou men
onder deze schoone plaat kunnen schrijven.
Reintje de vos heeft den onnoozelen haas
listig bespied, gegrepen en vermoord. Nu
zal hij zich aan de prooi te goed doen.
Maar daar schiet plotseling uit de lucht
een vijand neer, een ttveede roover, waarop
de eerste niet gerekend had. Met felle klauw
grijpt de valk den vos aan, smakt hem
omver en richt den scherpen snavel op de
oogen van zijn tegenpartij. Zijn die weg
gepikt, dan is de vos weerloos, spijt zijn
scherpe tanden. Weet hij 't nog te ontsprin
gen, de haas ontgaat hem in elk geval.
Want hij wordt bestreden uit een clement,,
de lucht, waarin hij zijn gevederde vijand
niet kan volgen. De sterkste overwint den
sterke.
dienstoefeningen aan de vrienden van Zijn
huis het voorbeeld gegeven van het genoe
gen dat hij smaken zal, wanneer deze lie
deren door al de ledematen der Kerk zon
der onderscheid tot God Almachtig worden
opgezongen en .door Zijnen zegen alle harten
stichten en verblijden mogen.
Wanneer ik dus deze liederen, thans aan
de kerkgemeenten uit een nieuw oogpunt
te bezien geve, en, als door den beminden
Vorst van Nederland goedgekeurd en ge
bruikt, aanprijzc, dan durf ik mij van de
brave ingezetenen van Holland vleien, dat
liefde voor Oranje, zucht tot ware eendragt,
en verlangen naar cone eenstemmige Gods-
vereering allen bezielen, en door liet alge
meen gebruik der bedoelde gezangen limine
onderlinge stigtmg zal doen bevorderen.
Het zal mij hoogst aangenaam zijn 2.K. H.
eerlang te kunnen berichten, dat hoogst-
deszelfs voorbeeld en verlangen, die eens
gezindheid bij zijne geloofsgenooten heeft
achtergelaten, welke hij onder al de inge
zetenen van het dierbaar Vaderland als de
vrucht zijner regeering wensclit te vestigen.
Ik heb de eer met achting te zijn
De Commissaris-Généraal voornoemd,
Van Tets van Gouhiuaax.
Geen dwang bedoelde dit schrijven, o
neenmaar een goed opmerker zal de be
doeling wel verstaan, waarom juist het
gebruiken van gezangen door Koning Wil
lem I aan de gemeenten werd voorgehou
den.
i.
In het jaar 1S49 kwam een godvreezend
man in een herberg, niet ver van Parijs.
Hij trad in de' gelagkamer en zag daar op
tafel liggen, dat maar uiterst zelden in
zulk een kamer gevonden wordt. Het was
een Bijbel. Hij kon niet nalaten zijne ver
wondering te kennen te geven en vroeg
den waard Leest gij in den Bijbel Ja
mijnheer, antwoordde deze, en met veel
zegen. Dat hij geene onwaaiheid sprak,
bewees het uiterlijk van den Bijbel, die
Geheel anders is het geval, met
dezulken, die slapen in den tijd der
genade.
Het Woord wordt gepredikt, maar
zij achten het nog niet noodig te gaan
hooren. Den kwaden dag stellen zij verre.
Zij haasten zich niet, doch koesteren en
volgen hun eigen begeerten. Gehoor
zaamheid wordt betoond aan het nalaten
van des Heeren eischen. Geen gedachte
is er aan den tijd, waarin de mogelijk
heid om te vergaderen is weggenomen.
Zorgeloos wordt het leven geleid om te
komen eenmaal tot de verschrikkelijke
werkelijkheidZoeken in te gaan en
niet kunnen.
Hoe treffend wijst ons het beeld van
den Spreukendichter, ontleend aan den
oogst, op het feit, dat het gaat om het
leven. Om het levensonderhoud op aarde
te ontvangen in voorraad, moet gear
beid met zelfverloochenenden ijver. Hoe
veel te meer zal voor de zaligheid
gearbeid worden in verloochening van
al wat aftrekt van God. Het moge dan
liefelijk en zoet zijn voor den mensch
het staat hem in den weg.
Weest nuchteren en waakt roept
het woord den menschen toe.
Strijd om in te gaan als het uw
tijd is.
Wanneer is het tijd Als God u
tegenkomt met Zijn Geest en Woord.
Als de Heere inwendig de toekomst
laat verstaan en uitwendig het woord
doet hooren, komt de zomertijd. En
het veld zal wit zijn om te oogsten
als gij werkt en arbeid om te ontvlie
den den dag van gebrek en de ellende
vaD den winter.
Wie niet werkt zal niet eten
Departement der monden van de
Maas
aan
De Kerkeraden van het Departe
ment der monden van de Maas
WelEerwaarde Hoeren
De zucht om de inwendige rust in al de
deelen van mijn Departement, zo veel in
mij is, te helpen bevorderen, en het ver
langen dat de goede ingezetenen, door
hartelijne tevredenheid, de vruchten smaken
der zegeningen, welke de Voorzienigheid
ons, door de herstelling van het Doorluch
tig Huis van Oranje geschonken heeft,
hebben mijne aandacht doen vestigen op
liet verschillend oogpunt, uit. hetwelk de
Evangelische gezangen hij eenige kerkge
meenten van Holland beschouwd worden
en de treurige verdeeldheden tot welke dit
aanleiding geeft.
Het is intusscken zeker, dat wel ver
dat deze gezangen met den geest van
vroegere partijschappen in eenig het ge-
ii.
Ofschoon de kerkelijke vergaderingen
alles in het werk stelden 0111 het zingen
van gezangen algemeen te maken, schijnt
het gevolg niet zoo gunstig te zijn geweest
in die dagen als de ij veraars wel wen sek
ten. En toch ontbrak het niet aan verma
ningen aan de onwilligen. Zelfs van re-
geeringswege werd in deze zuiver kerke
lijke zaak ingegrepen.
Ziehier een voorbeeld daaraan
's Gravenhage den 17 Maart 1814.
De Commissaris-Generaal van het
Departement der monden van de
Maas aan den Kerkeraad.
WelEerwaarde Heeren!
DIRKSLAND.
Bijgaande missive strekt tot voldoening
aan het verlangen van Zijne K. H., om het
gebruik der Evangelische gezangen meer
algemeen tej maken, en alle verschillen,
welke des wegens ontstaan zijn, te doen
ophouden
Ik inviteer U Eerw. de voorlezing der-
zelve bij de eerste openbare godsdienstoefe
ning te doen plaats hebben. Het spreekt
vanzelve intussohen, dat daar, waar deze
vermaning geene behoefte is, en U Eerw
zouden oordeelen, dat even daarom deze
maatregel meer kwaad dan goed zoudedoen,
derzelver publiciteit voor de gemeente kan
achterblijven.
Ik heb de eer U Eerw. van mijne bij
zondere hoogachting te verzekeren.
Van Tets van Goudriaan.
Bovenbedoelde missive luidt aldus
's Gravenhage den 17 Maart 1814.
De Commissaris-Generaal van het
ringste verband staan zouden, zij integen
deel veel meer geschikt en gericht zijn om
door onderlinge stichting dien vrede der
gemeente op te boawen, welke dé geest
zo wel als het wezen is van onzen dier
baren godsdienst.
Z. K. H. de heer Prins van Oranje, Sou-
verein Vorst van Nederland, heeft dan ook
aanstonds na zijn komst tot do regeoring
dezer landen, deze kerkgezangen, derzelver
oorsprong en bedoeling tot het onderwerp
van hoogsteszelfs onderzoek gestelden
na zich volkomen te hebben overtuigd, dat
dezelve voor de behoefte en opbouw der
Hervormde Kerk van Nederland zeer dien
stig en bevorderlijk waren, heeft voorn.
Vorst niet alleen daaraan Zijne hoge goed
keuring gegeven, maar ook door het gebruik
en stigtelijk zingen van dezelve, bij alle Gods
zichtbare sporen van veelvuldig gebruik
dl'Oeg, De bezoeker was verheilgd zoodanige
verklaring te hooren en een blij „God zij
geloofd" volgde op het woord Van den
herberghouder. Deze laatste voegde terstond
er bij Dat zegt gij terecht 1 ja, God zij
geloofd voor de buitengewone wijze, waarop
Hij mij en mijn gezin tot zich getrokken
heeft.
De lozer begrijpt, hoe nieuwsgierig nu
onze gast werd en aandrong, dat tie waard
de geschiedenis zou vertellen. Deze voldeed
gaarne aan dit verzoek om de wonderbare
wegen des Heeren mede te deelen.'
Hij verhaalde dan het volgende
Eenige jaren geleden nam ik een neef in
huis als kind, daar hij zijne ouders door
den dood had verloren. Ofschoon wij hem
als onzen eigene zoon behandelden, toonde
de weduwe van Sarepta moet ondervonden
hebben Bij dé ontzettend grootte menigte
van menschen, die thans de aarde
bewonen, kan God zich niet meer om den
enkele "bekommeren. En nog eenmaalEr
is geen God, zooals de Bijbel ons dien te
aanschouwen geeft."
Ik noodigde den spreker uit den volgen
den morgen bij mij aali huis te komen. Hij
voldeed daaraan. Op den bepaalden tijd
verscheen hij en met de train reden wij
naar een ietwat afgelegen kwartier
van de hoofdstad. De plaats onzer bestem
ming, een hoog gebouw van vier verdie
pingen, was weldra bereikt. Vele donkere
trappen moesten wij beklimmen, totdat wij
eindelijk op de bovenste verdieping voor
de deur eener kamer ter rechterzijde ston
den. Op ons kloppen deed een bejaarde
dame open, en wij betraden een klein dak
kamertje. Armoedig zag het er niet uit; de
reinheid en orde, die er heerschten, maak
ten op ons een buitengewoon aangenamen
indruk. In een bed, dat tegen den muur
stond, lag eene kranke, magere vrouw, die
ons, toen wij kwamen, die sneeuwwitte,
schier doorzichtige hand reikte en ons op
gewekt begroette. Toen ik vroeg, hoe het
haar ging kwam er een vriendelijke glim
lach op haar ingevallen gelaat en zij zeide
„Dank u, mij gaat het heden bijzonder
goed zie toch hoe de lentezon liefelijk
door mijne ramen schijnt..«
Wij gingen bij haar bed zitten, en zij
vertelde ons toen, dat het juist heden 85
jaren geleden was, dat zij bedlegerig wa>
geworden. Als achtjarig meisje was zij van
een wagen gevallen, zoodat haar ruggegraat
was gekwetst van dien dag af had zij
het bed niet meer kunnen verlaten. »Mijn
vader is reeds lang dood," ging zij voort
op weemoedigen toon. „Voor ongeveer 8
jaren, stierf ook mijne moeder. Die dag was
de donkerste van mijn leven. Vermoeid
van haar werk, was zij 's avonds, tegen
hare gewoonte, in dien leunstoel gaan zit
ten, toen ik bemerkte, hoe zij eensklaps
haar hoofd achterover boog en haar oogen
sloot. Ik wilde snel opstaan en zien wat
haar scheeldede schrik verlamde mijne
leden, toen ik de koude handen der dier
bare aanraakte, mijne moeder was dood.
Ween end lag ik voor het lijkmijn laatste
nienschelijke steun scheen mij ontvallen te
zijn. Wat zou er van mij worden alleen
onder de hevigste pijnen kon ik mij in de
kamer bewegenvan uitgaan was geen
sprake. Het laatste stuk brood was opof
ei nog geld voorhanden was, wist ik vol
strekt niet; en hoe kon ik, kranke, voor
de begrafenis mijner moeder zorgen Had
dan de Heere, die mij tot hiertoe zoo gena
dig geholpen had mij geheel verlaten Het
scheen zoo. Daar werd eensklaps geklopt,
cu eene vrouw trad binnen" de ver
haalster wees op de dame, die ons de deur
geopend had „die ik volstrekt niet ken
de, ja, nog nooit gezien had. De Heere
moet haar tot mij gezonden hebben Met
de komst van haar, die sedert mijn ver
pleegster is, was voor goed aan allen nood
een einde gekomen, en gedurende deze 35
jaren heeft mij nooit iets ontbrokendag
aan dag heeft God voor mij gezorgd, ja,
mij nog meer gegeven da» ik noodig had.
Bij deze woorden wees zij op een oud
harmonium dat in een hoek der kamer
stond, op een. tafel en op verschillende
platen, die tegen den muur hingen. »Dat
alles heeft mij de Heere gegeven."
üp mijn vraag, of zij niet door dezenen
genen, door vrienden, bezocht werd, ant
woordde zij opgewekt; Welzeker, sedert
de laatste jaren ontvang ik bezoekers uit
de buurt, die telkens terugkomen, en aan
wie ik niet genoeg van de liefde Gods
vertellen kan. Hoe goed is toch onze trou
we Vader in den Hemel! Laat ons ook nu
samen Hem danken voor Zijne goedertie
renheid."
Op haar verlangen vouwden wij de han
den en dankten en baden. Er heerschte een
plechtige stilte in het dakkamertje. Het
werd tot een heiligdom.
Na ons dankgebed namen wij afscheid,
en weldra stonden wij weder op straat.
Mijn begeleider zeide nu: „Ik hond het er
voor, dat er nog wonderen geschieden
men heeft slechts de oogen te openen om
te zien."
Men vraagt zoo menigmaal: Waarom
mis ik, Waarom mis ik, wat menigeen
heeft? Vraag ook eens: Waarom heb ik,
wat menigeen mist?
De' voorspoed is eene gave Gods ter
vertroosting, de tegenspoed is eene gave
ter vermaning. Augustinus,
hij zich zeer onhanddelbaar. Een woest
en lichtzinnig leven begon hij te leiden.
Zoo kon hij niet in onze woning blijven.
Rust cu vrede dreigden plaats te maken
voor onrust en oneenigheid. Toch wilde ik
voor hem het goede zoeken. Ik maakte het
plan hem als leerjongen in dienst van een
fabrikant te Parijs te doen, toen hij dertien
jaar oud was. Dien fabrikant kende ik als
een man, die voor zijne ondergeschikten
een goede patroon was en ook, zooveel hij
vermocht, zicli inspande om lien van slechte
paden af te houden. Zoo kon ik mijnen
neef uit mijn huis laten gaan en mocht
verwachting nog eene betere levenswijze
van hem te zullen aanschouwen.
Maar wat geschied mijn neef Paul
was zijn naam verliet op zekeren dag
ons huis en keerde niet terug. Zoo was
dan mijn plan verijdeld. Of hij nu eenigszins
kennis heeft gekregen van mijn voornemen
of de strenge tucht moede was, hoe dan
ook, hij was weg en bleef weg.
Vol angst dacht ik aan hem. Hoe zou
hij, met zijne losbandige levenswijze door
de wereld komen. Dat hij op een eerlijke
wijze zijn brood zou zoeken te verdienen,
kon ik niet gelooven.
Langen tijd hoorden wij niets van hem,
totdat hij op eens tot ons kwam.
(Wordt vervolgd.)
«Gelooft gij« zoo zeide eens iemand
tot mij, «dat er nog een God is, die nog
heden wonderen doet Ik zeg uneen
Waar zien we nog heden ten dage iets
dergelijks als de voeding van den profeet
E1 i a door raven waar een wonder als