Godsdi
Zaterda.
Heimwee.
Een avondbezoek in eer\
dessa.
Calvijr\ en de melodiën
onzer Psalmer\.
Gerei
Oud Gi
Ml
Onder Rel
Offlc
(Bij de plaat)
Ze is alleen
Alleen hier, bij de zee alleen in
het vreemde land alleen in liet leven
Ze is alleen, zelfs wanneer ze verkeert in
een druk gezelschap daar nog meer dan
hier in de stilte.
't. Liefst zit ze op dit eenzame plekje te
staren naar de verte, te staren naar liet
verleden. En de tegenstelling van dat zon
nige verleden met het donkere heden, voelt
ze ieder oogenblik.
Weenen doet ze niet; ze treurt.
Ze lijdt zoo onzegbaar veel en zoo on
zegbaar diep. En ze laat het dieplood neer
in dat lijden liarer eenzaamheidmaar een
bodem vindt ze niet.
Het is haar zoo droef, zoo bang. Ze is
als een klein kind in een groot, vreemd huis.
Hoort, Hoort! De zee zingt zacht haar
ruischend lied, en het suist haar tegen als
het lied der verlatenheid. En in haar hart
harmonieert het lied van den weemoed met
den zang van de zee.
Soms ziet ze de golven ze komen en
ze gaan, zooals die jaren van haar onbe
zorgde jeugd kwamen en gingen elkander
opvolgend, regelmatig.
En als ze in de verte de wolken ziet
samenpakken, en deze ziet naderen in haar
dreigende gestalten, donker en verdonkerend,
dan ziet ze ook die andere wolken weer, die
haar leven kwamen verduisteren, en dan
voelt ze weer dien angst komen, die haar
hart beklemd, benauwd had, toen zij naar
't vreemde land moest gaan, ver van de
lieve plekjes der jeugd.
Heimwee
Geen bloemen brengen meer een glimlach
aan den zwijgenden mond Gods lieve
zonnestralen spelen wel om haar heen, en
tooveren wel flikkerlichtjes in de kabbelende
golfjes, maar ze leest deze letteren in het
boek der natuur niet.
Want meestal staart ze maar ziet ze
niets.
Ziet ze niets
Ja, ze ziet toch, en naarmate het oog
strakker staat, en het de beelden al doffer
opvangt, ziet dat andere oog beter, bespeurt
het geestesoog de kleinigheden van het
verleden, en als ze straks opstaat en zich
naar haar arbeid begeeft, is ze meer moede
dan ooit, moe van al het „zien."
De rust mat haar af de rustelooze
Ze uit haar lijden niet in wilde kreten
Voorin. 9,3C
voelt het wel het lijden sloopt haar krach
ten, en zij is als een lampje, dat langzaam
uitkwijnt.
Naar huis naar huis
Wat zullen we haar zeggen, haar en alle
eenzame en veriatenen
Waarmee zullen we troosten onze wee
zen, onze weduwen
Maar immers met dat troostwoord uit
het psalmboek, dat ons zegt. hoe God
aanschouwt de moeite en het verdriet,
op da t 111 en h e t i n Z ij n h a 11 d g e ve
»0p II verlaat zich de arme; Gij zijt.ge
weest een Helper van den wees
Dochter der smarte - hoort ge liet niet.
tot u komen, dat Woord van Hem, die
tranen drogen kan, zooals niemand het
vermag? Die in meer dan een zin het ge
waad des lofs heeft voor een benauwden
geest Vreemdelinge in èèn ding zij
toch uw leven symboliek van het onze
Gij zijt hier niet thuis.
Zoo zijn vele «vreemdelingenop deze
aarde slechts getroost door de gedacht
aan liet Vaderhuis met zijn woningen.
Veel stort in dit leven in puin.
Maar die gelooven, vertwijfelen op de
ruïnen nietzij zingen van een blijvende
stad, die fondamenten heeft, welker Kunste
naar en Bouwmeester God is
Utrecht A. L. van Hulzen.
11.
Maar daar zijn wij aan het doel van
onzen tocht. De rijstvelden houden op.
Allerlei bamboeriet en geboomte wordt zicht
baar het teelcen, dat wij bij een dessa zijn.
Hier hebt gij den ruimen weg, die ons
toegang geeft tot het dorp. Wij gaan den
ingang doorditmaal is het niet een bam
boepoort, maar twee vierkante zuilen van
gemetseklen steen, netjes wit gepleisterd,
daarachter het steenen wachthuisje.
Al spoedig zien wij een zijweg rechts,
die ons blijkbaar naar het huis van den
loerak brengt. Vooraan is een vierkant erf,
met grint bestrooid en netjes onderhouden,
bloemenpakkenja ze ziet nu weer al
les daar is de tafel, met het eenvoudige
servies bij het raam, daar vaders leuningstoel
met het donkere kussen, de kas waarin
moeder zoo vergenoegd kijken kon de
beelden worden scherper ze nemen toe in
aantal ze gaat van kamer naar keuken
van keuken naar kamer ze ziet in deze
de bloemfiguren van het behang de witte
wanden in gene de planken met het gerei,
de schilderijen en de vazen, zelfs de groef
jes hier, en de krasjes daar ze gaat van
binnen naar buiten ze ziet het moestuin
tje, door vader zoo goed onderhouden de
bloemen in de ovale perkjes de wilde
wingerd langs den muur, zich uit
breidend met langs takken en dichten dos
tot een beschermend dak. Ze ziet moeder
drentelen, vader werken Ze is thuis
thuis Ze hoort de vogelen jubelen
de vinken slaan, zoo helderde leeuwerik
orgeit hoog in de lucht maar het kwin-
keleeren der vogelen schijnt over te gaan
in een weemoedig gekweel Daar
ruischt weer de zee
In de verte reizen donkere koppen lang
zaam op.
En de werkelijkheid is er weer.
E11 dubbel weegt weer het leed.
Want moeder is heengegaan, er. vader
is llaar gevolgd, en zij, de weeze, moest
verlaten het huis van haar jeugd, en met
dat huis die jeugd zelve
De laatste bloem, die zij geplukt had,
was verdord, en er was nog meer verdord
dan die bloem Ook weet zij het wel zij
omgeven door een rij klapperboomen. Ter
zijde van dat erf ziet gij een flinke bam
boezen schuur: het is de rijstschuur van
het dorp, oplast van het gouvernement in
elke dessa opgericht, om dienst te doen in
den duren tijd Wij stappen voorwaarts en
komen nu aan een soort vierkant prieël
een rieten dak steunende op vierkante balken
en met een eenigszins verheven vloer van
hardgestampte aarde. Aan de kanten hangen
rieten rolgordijnen in den trant zooals men
die in Holland wel in de varanda's ziet,
doch veel eenvoudiger en leelijker. Wij blijven
staan. De helper roept„ik vraag, ik vraag."
Wij zeggen niets of roepen het maleische
woord „spade," waarvan mij de afleiding
op het oogenblik niet duidelijk is. „Ik
vraag", zouden wij niet kunnen roepen:
een Hollander wordt niet geacht te vragen,
maar te eischen. Doch daar wij het wel
wat bar vinden den toegang op te eischen,
gebruiken wij maar liever een onzijdig
maleisch woord, al verstaan zij zelf de
beteekenis er niet recht van. Al spoedig
komt een man naar voren en kunnen wij
binnentreden. Wij zijn dus nu, waar ik u
beloofde te brengen.
Het gebouwtje, dat ik u beschreef als een
vierkant prieël met rieten dak en aan de
kanten afgesloten door rieten gordijnen, is
de z.g pendapa van het huis van den
loerak (dorpchoofd) op ons geroep was de
knecht van den loerak gekomen om te zien,
welke gasten buiten wachtten. Een kleine
ontsteltenis meenen wij waar te nemen in
zijne houding, zooals hij daar vóór ons op
dan buiten in het heldere maanlicht. Een
oud Javaansch glazen lampje zonder lainpe-
glas staat links op een vierkant tafeltje te
walmen. I11 het midden van het vertrek
hangt wel een caduke, roestige hanglamp,
van het soort, dat wij in schier elke woning
van de kleine burgerij in Holland aantreffen,
doch die wordt alleen bij extra gelegenheden
gebruikt. Misschien zal de loerak, als hij
heel beleefd is, ons de eer aandoen haar
te laten opsteken. Doch dan hebben wij
nog niet veel gewonnen. Want zoo'n
»nieuwerwetsche« petroleumlamp goed te
laten branden, dat is het werk niet van
den dessaman
(Wordt vervolgd.)
Een gemeenschappelijk eigendom der Ge
reformeerde Kerken in verschillende landen
zijn de heerlijke melodiën onzer Psalmen.
Waar er Gereformeerde Kerken zijn, die
niet geheel haar oorsprong verloochenen,
daar vindt men ze, de welbekende wijzen,
in onze gedachten zoo geheel versmolten
met den inhoud der liederen van Sion.
Vanwaar komen ze Ze zijn ontstaan
op den wensch en onder de oogen van dien
Hervormer, die door zoovelen als vijand
van alle kunst wordt uitgekreten n.l. van
Calvijn. De meeste wijzen zijn vervaardigd
te Genua, door een man met name Bour
geois. (Goudimel, die meestal als ver
vaardiger genoemd wordt, dichtte de wijzen
Voorm. 9 u|
lendam.
Voorm. 9,3(1
's Avonds 60
Voorm. 9,3<l
Voorm. 9
Kooij. (Cl
Voorm. 9,3(
van Wesl
STAD
Voorm. 9,3(
Voorm. 9,
leeskerk.l
Stad aaii
sche colli
ol
Voorm.
Voorm. 9,3:
Voorm. 9
Voorm. 9,3
Voorm. 9,
Voorm. 9,3
leeskerk
denHij handelt nooit met ons naar
onze zonden.
Een groot wonder is het te noemen,
dat zonneschijn en regen ten deel valt
aan overtreders. Voeding en deksel
•henkt Hij, van Wien alle dingen zijn,
rk aan Zijne haters. E11 wie is er
ie niet zondigt
»De aarde is des Heeren,« het roept
te vermaning toe aan de verachters
vijanden van den Oppervoogd. Zoo-
o' Hij wil, laat Hij de aarde gebrui-
door de mensclien, die het leven
hem ontvangen. Als de tijd, te
en bepaald, daar is, zal Hij toonen
e macht boven en over al het ge-
.apene.
"aar zullen zij dan heenvlieden, die
v.enden heer en meester te zijn op
n aardbodem
O, hoe lankmoei is de Heere om
tot heden geduld en medelijden te heb
ben met Zijne schepselen. Geduld om
nog steeds te toeven met te nemen wat
Hem rechtvaardig toekomtmedelijden
door nog altijd te vermanen en te laten
aanzeggen, wat de blindheid der men-
schen verhindert te zien
Door Zijnen Zoon heeft Hij den over
ste der wereld den doodelijken slag
toegebracht en het aldus bekend ge
maakt nogmaals dat niemand tegen
Hem vermag te strijden en overwinnen.
En nu moet in de harten der menschen
dien Verleider den kroon van heerschap
pij worden ontnomen, opdat zij kunnen
met blijdschap jubelen: Hetzij dat wij
leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn
des Heeren
Niet alleen op aarde, maar ook in
het leven 11a den dood.
Verlost van den vloek over de aarde
en het menschdom 11a den val uitge
sproken, zijn zij het eigendom des Hee
ren in waarheid.
Door den losprijs van Christus is nu
één hun meester.
Tot de anderen komt God om aan
hen de straf te voltrekken.
Zalig dan het volk, wiens God de
Heere is
van smartslechts in zwijgen, dat door
eon enkelen diepen zucht wordt onderbro
ken, di de pijn in dit zwijgen te sterker
doet gevoelen, evenals de stilte op een
veld gehoord wordt in den galm van de
torenklok
De jaren, die henenvloden, namen al haar
idealen mede; de toekomst lokt niet meer;
ze dreigten de tijd, die ging, is als een
doode, dien ze beweent, en dien ze soms
schuchter aanziet met groote, bange oogen.
Gisteren nog heeft men haar droomster
genoemd maar ze weet het al te wel,
dat het geen droom is, doch vreeselijke
wezenlijkheid, die haar krachten verteert,
Ze denkt en ze peinst ze peinst en
ze denkt, en haar gedachten doorloopen
weer denzelfden cirkel der eenvormigheid,
die haar altoos vermoeit.
Ze ziet weer het vaderhuis, dat aan do
overzij der zee is, het onzichbare vaderhuis
dat toch zoo duidelijk vóór haar kan staan.
Het heldere raam met de hageiwitte gor
dijnen de bloemen, vaders bloemen voor
de ruiten de fuchsia's met haar groote
paarse bellen de geraniums met haar volle
den grond gehurkt zit, waarschijnlijk op
gewekt door het ongewone van een avond
bezoek door een Hollander. Zeker denkt hij
dat mij „van de fabriek" (de suikerfabriek,
die machtige instellingzijn en verwacht
hij, dat wij zijn baas over den verhuur van
rijstvelden komen spreken of meent hij dat
ons bezoek aan de dessa een minder fraai
oogmerk in het schild voert, dat het
daglicht niet zien kan. Na vernomen te
hebben, dat de loerak thuis is, zeggen wij
hem dien te roepen. Hij verwijdert zich
ijlings, zonder ons een stoel aan te bieden.
Wij hooren hem in het eigenlijke huis dat
onmiddelijk aan de pendapa grenst, zeggen,
dat „de mijnheer" er is. Wees nu maar niet
gevleid met dat „de" en denk vooral niet,
dat de zendeling reeds zulk een vermaard
heid heeft, dat hij als de heer geldt. Want
de mijnheer (bendaranè) gebruiken zij van
eiken Europeaan
Terwijl wij op de komst van den loerak
wachten, nemen wij even het vertrek, waarin
wij ons bevinden, op, voorzoover wij dat
bij halfduister, dat hier heerseht, kunnen
doen. Het is hier n.l. heel wat donkerder,
's Avonds 6
delharnis.
Voorm. 9,
STAD
Voorm
30
9 ei
werd, kreeg hij zestig florijnen spoedig
werd die som op honderd gebracht maar
toen in 1551 alle tractementen verminderd
werden, daalde die som tot vijftig. Op zijn
nederig verzoek 0111 meer besloot de Raad
hem, met het oog op de aanstaande be
valling van zijne vrouw twee kazen te ge
ven. Tevergeefs sprong Calvijn voor hem
in de bres Bourgois kon van vijftig flo
rijnen niet leven. Hij vroeg den Raad
drie maanden naar Lyon te mogen gaan,
ten einde zijn werk, de op muziek gezette
Psalmen, te laten drukken. Dit werd toe
gestaan met behoud van traktement. Toen
hij verzocht nog acht weken te Lyon te
mogen blijven, zeide men, dat hij gaan kon
waar hij wilde, doch niets zou ontvangen.
Zóó verliet hij Genève.
Alle verbeteringen, die Bourgeois had
aangebracht, werden met toestemming van
Calvijn overgenomen. Bijna alle schoone
Psalmwijzen, die in twee en twintig talen
worden gezongen, zijn van Bourgeois. De
beroemde wijze van den Psalm der slag
velden* (zeker Ps. 68) werd echter reeds
voor Calvijns gemeente te Straatsburg door
een musicus aldaar, M. Greiter, vervaardigd,
en bleef door Calvijns smaak voor de
muziek bewaard.
GUEDEREEDE.
niet. maar maakte er de harmoniën bij).
Bourgeois was zangmeester. Hij leerde
de melodiën eerst aan de kinderen, waarna
het volk volk ze dan weder van de kinderen
leerde. Hij kon echter zijn arbeid niet
voltooien, maar kreeg geschil met den Raad
en moest vertrekken.
De wijze, waarop die geschiedenis vroeger
werd voorgesteld, wierp een ongunstig
licht op Calvijn. Bourgeois had namelijk
eigenmachtig de eenmaal gemaakte wijzen
(a.a. van Ps. 51) weder veranderd, en daar
over zou Calvijn zoo boos geworden zijn,
dat de verdienstelijke musicus Genève had
moeten verlaten.
Nieuwere onderzoekingen toonen aan, dat
het heel anders is toegegaan. Toen Bour
geois eigenmachtig de wijzen veranderd
had, werd de Raad boos, en zette hem ge
vangen. Calvijn was juist zijn voorspraak.
De Raad verbood de oude en nieuwe wijze
dooreen te zingen. Niet deze geschiedenis
was de oorzaak van het vertrek van Bour
geois. Zij ligt in de misplaatste zuinigheid
van den Raad bij de bezoldiging van dezen zoo
verdienstelijken man. Toen hij aangesteld
Week v
Ned.
Geen dienst j
Voorm. 9 er
0(
Voorm. 9
van Sehie
Nam. 2 uur|
Dolder.
N|
Voorm. 9,3(
GOEDEREEDE.