30 APRIL Hemelvaartslied. Jezus, de goede Herder Grootje voor haar Bijbel. Hoe men een gemeente kan verwoester). Stier Hij Uw voetjes in 't pad Zijner trouwe. Neig' Hij Uw hart naar Oranjes verbond, Vorm Hij Uw ziel. dat Gij Hem steeds beschouwe Sterkt' van Uw harte, en lof van Uw mond Wap'rende vanen en jub'lende koren Stoeien vandaag als om d' eersten te zijn. Werd niet Prinses Juliana geboren Juist voor een jaar? 't Is Oranje-festijn! Hemelwaarts, Neerland, uw offers geheven I Offers van dank en aanbidding en lof Gode gebracht, Die ons spaarde het leven, Teer nog, maar hope van Volk en van Hof, Zie in ontferming, o, Hemelsche Vader. Neer op Wilhelma's en Hendriks lief Kind Schakel der keten, die Neerland weêr nader TTÏet het aloude Oranje verbindt, Geef, dat én grooten én kleinen te zamen, Armen en rijken erkennen Uw macht Nederlands jeugd zich Uw vreeze niet schamen Huldigen steeds Julianas geslacht. KABI5. Kindeke, bloesem van Nassau's geslachten, Gave van God aan Vorstin en aan Land, Kroon' U d' Hlgoede met gunst en met krachten Kweek' Hij U op als een werk Zijner hand Laten nu allen, die zich mogen noe men vrijgekochten des Lams, de eenheid in het gebed en schuldbelijdenis van wege de verdeeldheid niet terzijde stellen. Waar zelfs de allerheiligste slechts een klein beginsel der gehoorzaamheid heeft, zij het hun gebed om aanwijzing van de breuke en de schuld, die op hen zelf ligt. Een smeekstem stijge op naar den Hooge of het den Heere behagen mocht Zijne beloften in vervulling te doen gaan. Hij toch ziet neder uit den hemel op Zijn volk; Hij belooft hun de Voor spraak te zullen zijn. Zijn Geest zendt Hij om het de Zijnen te verkondigen, wat zij behoeven. Meer werk op de knieën, roepen de discipelen ons toe in hun eendrachtelijk bidden en smeeken. Dan zal het geleerd en verstaan worden, die gelooven haas ten niet. Moeilijk werk voor wereldlingen om als een man te bidden en te smeeken en de hulp van boven af te wachten. Bezwaarlijk, omdat zij geene beloften hebben ontvangen. Hoe zullen zij dan bidden'? Hebben zij recht? Durven zij met al hunne ongerechtigheden voor God verschijnen Al mag het voor een omzwervende in onzekerheid moeilijk schijnen om te smeeken, is het in waarheid aldus De Geest bidt zelfs met onuitsprekelijke zuchtingen. Doch eerst als eene belofte hun deel is, kan er smeeking komen en gebed, dat hun eenige bemoediging schenkt. Nu zal er een eendrachtig smeekgebed moeten zijn van al Gods volk met de verslagenen van geest om een verster kend woord van hoop en om doorleiding tot de volle verzekerdheid des geloofs. Want als éen lid lijdt, lijden alle leden. God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuin. Ps. 47:6 Üe dag der krooning is gekomen O all' gij Vorsten kust den Zoon Hij heeft c' helburcht ingenomen De Triumfeerder stijgt ten troon Aarde en Hemel galmen Sion van uw psalmen II a ven, het Heelal God s opgevaren Met gejuich der scharen Met bazuingeschal Dien dag reeds groette met verlangen Het heilverbeidend voorgeslacht Dien riepen ze uit met ommegangen Toen de Arke Gods werd opgebracht Met gewijde reien, Trommels en schalmeien Vierde reeds dit feest, Dezen dag der eere Van zijn Zoon en Heere David in den Geest De schaduwbeeldnis is verdwenen Die Isrel door 't geloof verstond En in zijn Tempel is verschenen De Levende Ark van 't Godsverbond. Buigt u voor den drempel Van dien hemeltempel, Kerke Gods op aard Looft Hem in den hoogen, HeiPgen, voor wier oogen. God zich dus verklaart Ge ontsloot u voor den Vorst der eere, O poorten der gerechtigheid Ge ontvinet der legerscharen Heere In Zijne Midd'Iaarsmajesteit Jezus daalde neder Jezus keerde weder In Zijn heerlijkheid, Daar Hij voor de Zijnen» Tot Hij zal verschijnen, Bidt, en plaats bereidt I. da CosTA. Wijlen Dr. JOHN A. OTTE f en zijn werk. „Te Anioy, de tractaathaven van Tukiën, is de pest uitgebroken reeds zijn twaalf Europeanen daaraan bezweken," zoo meldt een bericht in de „N. R. Ct." van 17 April. Een der eerste slachtoffers was Dr. John A. O 11 e, de geneesheer-directeur van Ne- derlandsch Wilhelmina Vrouwenhospitaal. Herhaaldelijk zijn pestepidemieën in Anioy voorgekomenmaar steeds is Dr. 011 e voor die vreeselijke ziekte gespaard geble ven, tot het Gods tijd was om hem op te roepen van zijn arbeidsveld, en zoo is hij daar, ver van vrouw en kinderen, wier gemis hij zoo pijnlijk gevoelde, aan die vreeselijke ziekte bezweken. b. aan de inensclien vertellen dat men nu eenmaal in de gemeente is door den drang der omstandigheden, maar voor liet overige niets geeft om hetgeen zij doet of Iaat. c. de gebreken der broederen openbaren en vooral vergrooten. d. de inensclien nooit tot kerk gaan opwekken. e. aan 't werk tot uitbreiding van God- koninkrijk nabij en ver, nooit eenige steun verleenen. f. bij elke gelegenheid uitbazuinen, ut men in de eene of andere gemeentelijke zaak geen vertrouwen heeft profetceren dat zij ten gronde zal gaan en niet^geven zal en loopt dan weg. Wanneer men aldus werkt stellende eigen eer en naam boven Gods eer en wet, zul men den Vader der leugenen, den vija.al van het Rijk Gods tot een bondgenoot hebben. De lezer bemerkt hoe de Engelsche schrij ver ondersteld dat niet de predikant, herder, de gemeente verwoest. Wie Jezus tot zijn Herder heeft, Begunstigd met Zijn hoede, Is de allerzaligst', die er leeft, Hoe leeuw en wolven woeden Hij is beveiligd tegen 't kwaad, Niets is er dat ontbreekt of schaad'. Wie dus wordt begenadigd. Dien Jezus weidt in 't voedzaam gi -, En leidt aan 's levens waterplas, Wordt met Zijn goed verzadigd. Die Herder houdt getrouw de wacht, Hij zorgt nauw voor Zijn schapen. Men zag Hem daarom dag of nacht Nooit sluimeren of slapen Wat is die Opperherder goed! Hij kocht Zijn kudde met hartebloed, En stelt voor haar Zijn leven Terwijl de huurling trouwloos vliedt, Wil Hij Zijn dierbre schaapskooi niet Verlaten of begeven. Van heel Zijn kudde ontbreekt er geen, 't Verdwaalde zoekt Hij weder. Hij brengt de gansche hoop tot een, En zijn er zwak en teeder, Hij draagt die in Zijn arm en school, Of op Zijn sclioudren. Hare nood Raakt innig Hem aan 't harte. Wie valt of struikelt richt Hij weer, Wie moe is sterkt Hij, en haar zeer Verstrekt Hem zelfs tot smarte. Hij gaat met staf en stem haar voor, Dien Zijne schapen kennen Hij wijst hen dus het rechte spoor En doet ze aan Hem gewennen. Zijn staf dient tot bestier en tucht, Zoodat Zijn kudde Hem mint en ducht Hij heelt de zielewonden Met Zijnen balsem. En Hij lijdt Niet dat het wild gedierte bijt Maar rukt ze uit klauw en monden. Hij teekent met Zijn eigen merk, Wie tot Zijn kudde behooren. Zijn oog is snel, Zijn hand is sterk, Dus gaat er geen verloren. Welk herder lieft zijn kooi zoo zeer Als deze Herder, die de Heer Alleen is van Zijn schapen Al gaat de Satan brieschend om. Nooit rooft hij Jezus' eigendom, Die mogen zeker slapen. Die valsche herder denkt slechts aan Verleiden en verstoren Maar Jezus leert Zijn schapen gaan. Dat zij geen vreemden liooren. Zij onderkennen schijn uit zijn, En heilzaam voedsel uit venijn, Schoon wolven zich bedekken Met schapenvacht. Verdelg hen, Heer. Die met geweld of leugenleer Uw schapen af wil trekken. Breng, Zielelierder! tot Uw stal, Die Satans roof nog waren En laaf Uw stem toch overal Uw schapen saamvergaren. O 1 roep toch Jood Heidendom, Dat zij zich met ontelbre drom Tot U, als Herder, keeren Bewerk ook, groote Herder, mij Dat ik een van Uw schaapjes zij, Niets kan ik meer begeeren. 'k Weet dat ik derwaarts heen moet gaan Waar de onderherders wonen, Waar Uwer schapen stappen staan, Daar wilt Gij U vertoonen. Uw Geest, Uw Woord, Uw Avondmaa Verschaft daar 't lieflijkst zielsonthaal. Dat is het leven van mijn leven, 'k Zal aan Uw rechterhand dan met Uw schapen ook eens zijn gezet Dien Gij Uw Rijk zult geven. Jlir. Mr. IJ. M. J. VAN ASCH VAN WIJCK. f Ons land verloor weer door den dood een zijner beste mannen: Jlir. Mr. H. M J. van A s c h va n W ij k, lid van de Eerste Ka mer der Staten-Generaal. Ouder groot, belangstelling had Woensdag ld April zijn begrafenis plaats. „Wat zeiden die Emmaüsgangers Wij hoopten, dat Hij was Degene, die Israël verlossen zoude doch ook benevens dit alles is het heden de derde dag van dat deze dingen geschiedt zijn". - Datzelfde hadden zij ook anders kunnen uitdrukken. Zij hadden het bijv. ook zóó kunnen zeggen Wij hoopten, dat Hij was degene, die Israël verlossen zou, maar het was een ijdele hoop, want dat Kruis was een streep door de rekening." Na deze opmerking glimlachte Grootje over de kortzichtigheid dier mannen en vervolgde „Dat Kruis een streep door de rekening? Dat Kruis, dat juist het eenig middel was hunner verlossing Dat Kruis, die boom des levens, die ons eeuwig juichen doet O, verblinde Emmaüsgangers Straks, als de gezegende Heiland u het geheim van dat Kruis zal hebben verklaard, dan zullen uw oogen geopend worden en dan zult gij het uitjubelen, uitjubelen van zaligheid, Dan zult gij het anders zeggen, zoo bijv. „Wij vreesden, dat dat Kruis een streep door de rekening was, maar we zien nu duidelijk, dat dat Kruis ons juist de verlossing heeft geschonken." Nu keerde Grootje tot zich zeiven in en zette als volgt haar overpeinzing voort punt gekomen. Daarom zette zij haar bril weer op en las het verhaal der Emmaüs gangers ten einde en toen vouwde zij opeens haar handen samen op het Boek, sloot haar oogen en bad (dat gebeurde meer. dat haar lezen plotseling in bidden overging) „Heere blijf bij mij, want het is bij den avond en de dag is gedaald. Amen!,, Daarna sloot zij haar Bijbel, („Kerk blaadje") Grootje zat voor haar Bijbel. Haar bril zette zij op. Zij schikte zich, om haar ziel te verkwikken aan de woorden Gods, waar naar zij verlangde als een dorstig land naar milden regen. Het was een eerbiedwaardige verschijning die oude vrouw daar. Stille vrede lag op haar gelaat. Echte vroomheid sprak uit haar gelaat. Echte vroomheid sprak uit haar wezen. Als zilver zoo wit was Grootmoeder's haar, doch Grootmoeder was ook al tachtig jaar. Bij alle woord, dat uit den mond Gods uitgang, leefde zij. Als zij zich maar af zonderen mocht met haar Bijbel, eenzaam maar met God gemeenzaam, dan was zij op haar Thabors- hoogte en ademde reine lucht in. Dan had zij den hemel in het hart en het hart in den heinel. Dan stond zij op gewijden grond Grootje zat voor haar Bijbel. Het was Tweede Paasclidag. Gaarne was zij mede opgegaan naar het huis des gebeds met de feestvierende menigte, om het nog eens weder door de discipelen des Heeren te liooren verzekeren »De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien !«Maar Hoe men dit met goed gevolg kan doen, verhaalt ons een Engelsch geschrift, aldus liet is noodig dat men 1. den prediker ootmoedige. 2. de gemeenteleden ontmoedige, 8. het vertrouwen in de gemeente ver store. 1. Om den prediker te ontmoedigen moet uien a. eiken Zondag van de godsdienstoife- ningen wegblijven of minstens één Zon dag van de drie wegblijven is men niet heel sterk, dan is het voldoende eens in de vier Zondagen te komen. b. den prediker goed over den hekel dan lieten haar oude voeten niet toe. Zij liep te gebrekkig, om haar woning te kunnen verlaten. Gelukkig was zij in haar vroegere jaren een trouw kerkganster geweest en zag zich nu in haar stille uren van over peinzing de rente uitgekeerd van het kapitaal dat zij zich voorheen onder de prediking des Woords verworven had. En daar bene vens zij bezat nog de Heilige Schrift in grooten duidelijken druk. Zij was wat doof, maar dat kwam haar ten goede, zeide zij. als zij in de Schrift las, want dan drongen er geen geluiden uit de wereld tot haar door, om haar af te leiden gelijk dat in haar jonge jaren helaas nog al eens vaak gebeurd was. Grootje zat voor haar Bijbel. Omdat het tweede Paaschdag was, koos zij als leesstof Luk. 24 Langzaam, half hard op, met de grootste opmerkzaamheid las zij. Bij alle gebrek des lichaams door den ouderdom had zij toch nog het voorrecht, over het volle gebruik harer geestvermogens te kun nen beschikken. Met levendige belangstelling volgde zij de Emmaüsgangers op hun wandeling door het veld. Toen zij tot vers 21 gevorderd was, rustte zij een oogenblik. Over dat vers scheen zij eens bijzonder te willen nadenken. Zij legde haar bril op het gewijde blad en hield toen de volgende oVerdonking „Gelukkig dat wij, Christenen, bij liet volle licht des Evangelies ons niet meer aan het Kruis ergeren. Maar toch ach wij zijn somtijds even kortzichtig als die Emiuaügangers en ergeren ons aan een ander Kruis, namelijk aan het kruis, dat de Heiland ons in Zijn wijsheid en liefde oplegt, om Hem na te dragen. Dan zijn onze oogen te verblind om te zien, dat Hij de zegenrijke bedoeling heeft om ons door middel van dat kruis te verlossen van onze aardschgezindheid en om ons te doen sterven aan onze vleeschelijke verwachtin gen en dan zuchten wij onder dat kruis en zeggen Wij hoopten dat wij in den dienst des Heeren zaligheid vinden zouden, maar dat éóne zware lijden, dat Hij ons oplegt, rooft ons alle geluk, en juist dat ééne, dat wil maar niet weg. Ander leed van velerlei aard zouden wij nog kunnen dragen, maar dat ééne, dat dagelijksche kruis, is ons te zwaar. En dan vervolgen wij zoo al klagende onzen weg, totdat Christus ons bij het licht des Heiligen Geestes de oogen opent en dan, dan zien wij de heerlijke bedoeling juist van dat Kruis en dan beginnen wij er voor te dan ken. En niet zelden neemt de Heere Jezus het dan van ons, omdat Hij er Zijn liefderijk doel mede bereikt heeft." Grootje was in haar deuken tof een rust- halen en weinig of in 't geheel niet voor hem bidden. c. zich er niet om bekommeren of zijn tractement wordt uitbetaald of niet. (I. hem nooitaanleidinggevenomtedenken, dat zijn welzijn of dat van zijn gezin in ons oog ooit eenige waarde hebben zou. 2. Om de gemeenteleden te ontmoedigen moet men a de reeds genoemde aanwijzingen stipt nakomen. b. over alles wat zij doen of niet doen klagen. c. zich opwerpen tot het hoofd eener partij en met haar hulp of door eigen inspanning de gemeente gedurig in beroering brengen d. terwijl men dit doet de gelegenheid niet verzuimen om te klagen over liet on recht dat ons wedervaart. c. zoo goed mogelijk op Diotrefes (8 Joh 9) en zoo min mogelijk op Paulus gelijken f. noch liefhebben, noch oprecht zijn, maar wantrouwen koesteren, terwijl woelen en plannen maken een hoofdzaak blijven moet. 8. Om het vertrouwen in de gemeente te verstoren moet men a. de reeds genoemde aanwijzingen stipt nakomen.

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1910 | | pagina 12