EERSTE BLAD.
Zaterdag 27 Juni 1908.
1
A it tirevo lu tionair
23sle Jaargang N°. 1358.
Orgaan
vimiè lie ZiiiclfiolUimlMclif rit Zeeuwsclie Eilanden.
IN HOC SIGNO VINCES
T. BOEKHOVEN,
SOMMELSDIJK.
Alle stukken voor «le ifteilactie bestemd, Advertentiën en verdere Administratie franco toe te zenden aan den Uilg-ever.
Lit Indie.
Deze Courant verschijnt eiken Woensdag en Zaterdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per poet 50 Cent.
Buitenland bij vooruitbetaling f 4,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 CeDt.
UITGEVER
Telefoon Intercomm. Ulo. 2.
Advertentiën 10 Cent per regel en 3/2 maal.
Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3
Reclames 20 per regel,
maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent per plaatsing.
Groote letters en'vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaan.
Advertentiën wordep ingewacht tot Dinsdag- en Vrijdagmorgen 10 uur.
Drie zaken over Indië zijn er, die
thans de gemoederen in roering bren
gen. Eerstens: het Atjeh-Rapport
tweedensde onlusten bij Padang
derdenshet vergaan van prauwen
met een 3 tot 400 inlanders, zonder
dat er spoedige hulp opdaagde. Over
elk een kort woord.
Het Atjeh-Rapport.
Al sinds een jaar of drie gingen
geruchten, dat de politieke toestand
in Atjeh meer achter- dan vooruit
ging. Meer onrust, meer strijd, meer
dooden, meer gruweldaden, in één
woord: wat men eertijds noemde de
pacificatie van Atjeh, d i. de vredige
toestand op Atjeh, veranderde ineen
tijdvak van onrustbarenden wrevel
van de zijde der bevolking en bar-
baarsch optreden onzer Militairen.
Al lang had dit de aandacht ge
trokken dit, dat na de benoeming
van den heer Van Heutz tot Gouver
neur Generaal van Indië, die eertijds
Gouverneur van Atjeh was, de Atjeh
sche bevolking zich ging verzetten
tegen den heer Van Daalen, die op
Atjeh de plaatsvervanger werd.
En de vraag rees duswaarom
heeft de heer Van Heutz meegewerkt
om den heer Van Daalen op zoo'n
belangrijken post te brengen als Atjeh
is, indien nu van achteren blijkt, dat
de heer Van Daalen de rechte man
op de rechte plaats niet is.
Er is toen gevraagd om een Rap
port gevraagd, dat de heer Van Heutz
zelf eens naar Atjeh zou gaan om eens
een onderzoek in loco in te stellen,
waarom er toch zooveel wrevel ge
komen was onder Van Daalens be
stuur; een en ander heeft geleid
hiertoe, dat aan de Kamer is over
gelegd een uitvoerig schrijven, waarin
het optreden van Van Daalen, maar
ook het toezicht van Van Heutz op
Atjeh in donker licht komt te staan.
Om maar het oordeel van een paar
bladen over te nemen naar aanleiding
van het Rapport
Zoo schrijft het N. v. d. D.
In Atjeh is de teerste plek van Indië.
En de heer Snouck Hurgronje is er niet
meer om den gouverneur van Atjeh ter
plaatse bij te staan in zijn bestuurstaak.
Dit legde op den gouverneur-generaal
te Buitenzorg een zeer bijzondere ver
antwoordelijkheid. Hij wist dat de heer
v. Daalen, daargelaten diens hoedanig
heden als krijgsman, als bestuurder een
meer dan gewoon toezicht, pijnlijke op
lettendheid van de zijde der centrale
regeering vereischte.
Vier jaren duurde die toestand. Aan
waarschuwingen en critiek heeft 't waarlijk
niet ontbroken, iedereen wist dat daar
ginds niet alles ging zooals het behoorde.
En nu de gouverneur-generaal den
toestand eindelijk in bijzonderheden kan
nagaan, is 't alsof hij een ontdek
king doet
En de Standaard:
Van tweeën één zouden we zeggen.
De gouverneur-generaal heeft reeds
vroeger geweten, hoe het in Atjeh toe
ging en dan had hij tusschen beide
moeten komen. Of wel, hij heeft 't niet
geweten, en dan had hij verzuimd het
noodige verband te leggen tusschen zijn
secretarie en den gouverneur van Atjeh.
Ook het katholieke Huisgezin
Indien ons één ding nog meer ver
wondert en haast nog bedenkelijker
schijnt dan de benoeming zelf van den
heer Van Daalen, dan is het dit, dat
de heer Van Heutsz, wetend wat voor
een man Van Daalen was, eerst op het
eind van het vorig jaar, op verzoek van
den minister, naar Atjeh is gegaan om
een onderzoek in te stellen, in plaats
van tot zulk een onderzoek zelf het
initiatief te nemen.
Het wil ons toeschijnen, dat door dit
na te laten totdal hij daartoe de opdracht
ontving, door den heer Van Heutsz een
zeer ernstig verzuim is gepleegd en dat
hij door dit verzuim mede aansprakelijk
staat voor de ellendige dingen, die, toen
hij eindelijk een onderzoek instelde, aan
het licht kwamen.
Moet hiermee de zaak uit zijn Heeft
de heer Van Heutsz, eerst door een
man als Van Daalen voor het gouver
neurschap aan te bevelen, daarna door
zijn betreurenswaardig en onverschoonbaar
verzuim, wel zóó gehandeld, dat de zaak
voor hem geen gevolgen behoeft te
hebben
Dit staat o. i. nog te bezien.
Van Daalen heeft reeds ontslag
gekregen als gouverneurmaar of de
heer Van Heutz 't ook zonder kleer
scheuren zal
bezien.
afbrengen is nog te
Tweedens: de onlusten-bij Padang.
Ook op Sumatra zijn de inlanders
in formeelen opstand gekomen en
het kost tot heden ons heel wat
moeite [om dien opstand te onderdruk
ken. Oorzaak daarvan is het heifen
van belastingen. Maar er zit wel meer
achter dan alleen die gelden.
En wat in Atjeh gebeurd is in de
laatste jaren, èn de strijd van Japan
tegen Rusland, waarin het Oostersche
element het Westersche overwon
èn de ingeboren haat van de Moha-
medanen tegen de Christenen enz.
het komt alles bij elkaar om het ons
in Padang zeer lastig te maken. Er
broeit allang wat in Sumatra en die
gisting komt nu tot uiting. Tot rust
zal het zeer zeker wel weer komen
«Krupp heeft nog kogels genoeg«
maar al die opstanden zijn ondermij
nend voor ons toch niet zoo onwan
kelbaar gezag.
Derdenshet vergaan van een 3
tot 400 menschen. En hoe heeft men
die menschen aan hun lot overgelaten.
Zie hier weer wat er gemeld wordt
Het blijkt nu dat de Nederlandsche
autoriteiten bij het vernemen dezer ramp
op schandelijk-onverschillige wijze wer
keloos gebleven zijn. Zoowel het Bat.
Nbl. als de Javabode verzekeren, dat
reeds des Donderdagsmorgens vroeg te
Batavia bekend was dat de ramp Woens
dag was voorgevallen. Toch duurde het
tot Vrijdagmiddag, voordat men een
hand uitstak om de lijken te gaan op
zoeken, mogelijk schipbreukelingen te
gaan redden.
De Javabode schrijft;
»Ter reede van Batavia was omtrent
het gebeurde reeds Donderdagmorgen 't
een en ander bekend. Op zee was het
toen nog vrij wild en het stoombarkasje
van den havendienst is geenszins zee
waardig. Aan uitloopen kon dus niet
worden gedacht. Wèl echter zal nog
moeten worden uitgemaakt, waarom dien
ganschen dag niets is verricht om klaar
heid te verkrijgln aangaande de ramp.«
Vrijdagmiddag ging men er met de
stoooibarkas op uit en 's avonds kwam
men met 43 lijken terug,
Na terugkeer wilde men den assistent
resident met de bevinding telefonisch in
kennis stellen. De heer Ketj'en was echter
toevallig niet te zijnen huize, evenmin
als schout Hinne kon worden opgebeld.
Toen haalde men den politie-opziener
Van der Klok aan het telefoontoestel,
doch het antwoord van dezen politieman
was hoogst merkwaardig.
Het luidde dat hij voor deze aange
legenheid geen instructies had. Alsof
voor onvoorziene rampen te voren in
structies worden uitgedeeld. Zijn raad
was, het stadsverband maar eens in den
arm te nemen.
»Bij ontstentenis van politioneele voor
zorgen werd .de open prauw, beladen met
lijken, toen aan den wal ter reede ge
meerd en ze ligt er nu Zater
dag 12 uur 's middags nog. Geen
dekzeilen zijn over die wild dooreen
liggende verzameling lijken verspreid,
den jjanschen nacht zijn ze beregend, en
den ganschen morgen door het zonne
licht geblakerd,
Het Bat. Nbl. schreef Zaterdags
»Arme bruine menschenmen wist
hier niet eens, noch bij den havenmeester,
noch bij de politie, van de ramp nog
gisteren verzochten wij om inlichtingen
»Er was niets van bekend
»Op het oogenblik dat de »Berlin«
strandde stonden wakkere kerels gereed
hun leven te wagen voor den medemensch.
En de telegraaf rustte niet vóór de wereld
in de kleinste bijzonderheden was ingelicht.
»Hier gaan nog meer menschen te niet
vlak bij de hoofdplaats van Nederlandsch-
Indiëhun lijken liggen dagen lang te
rotten de kraaien voeden zich met hun
vleesch, hun oogen Een etmaal
later was er bij de politie niets van be
kend k
Welk een indruk het gebeurde gemaakt
heeft, kan men beseffen, als men leest
wat het christelijke indische weekblad de
Getuige schrijft
^Slechts een enkele traan wordt hier
en daar gezien. Maar in het hart Bitter
heid, immers. En geen wonder. Eerst
Vrijdagmiddag werden twee stoombar-
kassen gezonden. Al wat zich drijvende
had kunnen houden, is moeten verdrinken
op een enkele na'. Het waren maar inlan
ders En de ontwikkelde onder hen Hoor
hoe hij spreekt
s Wanneer de inlander dit besefte
>Wanneer hij begreep, dal de Hollanders
»in Holland niet zouden wagen te toonen
»den treurigen moed vanhetellendig plicht
sverzuim, dat zij zich in de koloniën ver
soorloven! Wanneer hij, in massa eindelijk
sde onmetelijke kloof vermocht te peilen
szooals enkelingen reeds doen die den
snederlandschen onderdaan van bruine
skleur scheidt van den bevoorrechten blan-
sken onderdaan Er zijn oogenblikken, dat
sik den tijd nabij, heel nabij zou hunkeren,
szooals men hunkeren kan naar onthou-
sden recht.
sis het wonder Schande over de hol-
slandsche indolentie in IndieDoodslag
sop groote schaal
Wil men nog een stem
sik kan echter niet nalaten om deze
(en hemel schreiende feiten nog onder
uwe bijzondere aandacht te brengen.
't Is een diep treurig verhaal, en men
kan hier als staatsburger weinig anders
doen dan tandenknersen over zoo'n mach
teloosheid tegenover zulk een harteloosheid
bij zulk een ramp.
sis er dan geen bestuur hier, is er dan
niemand geweest die plichtsgevoel genoeg
heeft gehad om in te grijpen
sGelukkig dat de inlander fatalist is,
dat is voor dit volk het eenig mogelijke
om onder zoo'n bestuur te leven ware
het anders, het zou zich in voortdurende
opstanden moeten laten uitmoorden.
Wel zijn er in de laatste dagen
hoogst ernstige feiten voorgevallen.
En Minister Idenburg staat hier voor
een niet zoo gemakkelijke taakniet
alleen moeilijk om de schuldigen te
vinden, maar om in de toekomst zulke
maatregelen te treffen, dat een en
ander voorkomen wordt of gewis tot
aanmerkelijke verbeteringen leidt.
Minister te zijn onder zulke om
standigheden is zeer moeilijk.
OP OËf UITSilJü.
Voor oude boeken heb ik een bepaalde
voorliefde.
Dwaze domheden kon men erin vinden
vaak, waarover men glimlacht, ja het uit
proest, als ze zoo gansch onverwacht u
voor oogen komen.
Maar ge pikt er altijd iets uit op, waar
door ge het verledene beter leert kennen
en dus ook het heden beter leert begrijpen.
Edoch al voorafspraaks genoeg.
Ik kreeg dezer dagen in handen een
uitvoerige stede-beschrijving van Alkmaar,
die 'k voorheen eens kocht tegen goeden
prijs de antikaars weten, wat zulke
2>oudheden« waard zijn, maar 'k had ze
noodig! waar ik later niet meer naar om
keek, maar die me nu 2>toevallig« weer in
handen kwam en wier bladeren ik schier
gedachteloos door de vingers glijden liet.
Daar kwam 'n herinnering bij me op!
Toen ik vroeger de beschrijving had
moeten gebruiken, trof me o.m, de wijze,
waarop de stedelijke magistraat door stede
lijke ordonantiè'n, heel eigenaardig wille
keurengenaamd (d. i. een zkeurz of 3wets,
waarin de overheid haar wil te kennen gaf)
de vrijheid harer burgers durfde aan banden
leggen.
Men weet, hoe 't in voortijden ging.
Het centraal gezag had weinig klem de
overheid, waarmee de burgers dag aan dag
in aanraking kwam, was de vroedschap der
eigen stad, voorzoover hij ten minste binnen
de veilige wallen eener ommuurde stede
zijn verblijf hield.
Nu weet men, hoe het ter huidigen dage
staat met het vraagstuk aangaande de
macht der Overheid .Hoe eenerzijds de
meest krasse overheidsbemoeiing wordt
voorgestaan, die het Staatssocialisme nadert,
terwijl daartegenover de mannen staan, die
altijd weer alarm slaan, als de overheid
maar even naar de particuliere vrijheid wijst,
ook waar die vrijheid de bandeloosheid zeer
nabij komt.
Daartusschen tien en meer varië
teiten
Nu ga ik niet pleiten vóór of tégen
Overheid-bemoeiing. Allerminst ga ik er een
^steile theorie« over opzetten. Ook blijf ik,
als goed antirevolutionair zeer huiverig voor
de lange grijp- en kleefvingers van vader-
Staat maar dat alles schud ik nu
van me af.
'k Zat weer te bladeren in m'n boek en
na te snuffelen, hoe het vaderlijk stadsbe
stuur in oude tijden dorst ingrijpen en de
persoonlijke vrijheid der burgers een band
aanleggen, als het dit noodig keurde.
Ik geef er nu enkele staaltjes van, zonder
een enkel woord van goed- of afkeuring;
alléén om eens te laten zien, hoe 't er
vroeger naar toe ging en met de welge
meende waarschuwing erbij, dat de toestan
den van toen en heden maar niet zoo met
elkaar kan vergelijken
Aan gezondheids-maatregelen deed men
niet veel. De varkens wroet'ten in de straten
en de uitgedroogde uitwerpselen veler huis
dieren plaveiden den weg! Geen wonder,
dat besmettelijke ziekten soms twee van
elke drie menschen wegraapten en gansche
steden soms maanden onbewoonbaar waren
Toch begrepen de stedelijke regenten
toen reeds, dat afzondering het beste voor
behoedmiddel was tegen verspreiding der
smetstof al kende de medische wetenschap
helaas nog geen middel, ja dacht ze er
niet aan, om door ontsmetting de ver
spreiding der ziektekiemen tegen te gaan.
Zoo bepaalde de magistraat van Alkmaar,
dat bij elk huis, waarbinnen een pestlijder
lag, een stroowisch moest aan de voordeur
gehangen worden. De huisgenooten van zulk
een lijder mochten zich tot zes tveken na
de begrafenis of de beterschap, niet anders
in 't openbaar vertonen, dan met een lange,
witte roede in de hand, opdat elk hen
mijden kon.
Kras durfde de stedelijke overheid in
grijpen, waar het gold de bevordering en
bescherming der eigen, stedelijke nijverheid.
Zoo was destijds de bierbrouwerij een
zeer voorname bezigheid en meer dan een
stad had haar opkomst te danken aan de
voortreffelijkheid van het bier, dat binnen
haar muren gebrouwen werd. Bier toch, in
dien tijd, toen koffie en thee nog onbekend
waren, niemand ooit chocolade had geproefd,
sterke dranken niet werden gestookt en
wijn door de hooge transportkosten nog
veel duurder was dan thans bier was
de volksdrank bij uitnemendheid. En de
Magistraat zocht op allerlei wijze, ten
minste binnen de stad, het eigen bier te
bevoorrechten.
En zoo verscheen er dan in 1520 een
»keur«, waarbij de maximum-prijs voor
üelftsch, Haarlemsch en Goudsch bier werd
gezet op een halven braspenning en van
Alkmaarsch hier op een halven stuiver »het
mangelen^. De buitenlandsche bieren moch
ten dus iets hooger verkocht worden.
In 1558 werd de halve braspenning op
zeven duiten gebracht, maar ook dit hielp
niet genoeg, want twee jaar later werd
bepaald j>om 's Stads Brouwerijen te be-
vorderen«, dat geen biersteker het Delftsch
bier hooger mocht verkoopen, dan het
Alkmaarsch.
Schijnbaar 'n wonderlijke bescherming
Immers hoe duurder de vreemde bieren
verkocht werden, hoe beter voor 't Alk-
maarsche brouwsel, zou men zoo zeggen.
Toch was de »keur« logisch opgezet. De
Alkmaarsche bierhandelaars, die voor
Delftsch bier slechts een lagen prijs mochten
vragen, hadden geen zin, om aan hun
leveranciers te betalen, wat die vroegen,
om de kosten van het brouwen plus het
vervoer naar Alkmaar goed te maken
en zoo kon het Alkmaarsche bier binnen
de stad de heerschappij verkrijgen
In de 16e eeuw bracht de lakennering
schatten aanLeiden b.v. werd er rijk door.
De Alkmaarsche magistraat had er oog
voor en toen een man uit Warmenhuizen,
die wel vakkennis bezat maar, geen kapitaal
had, zich in de stad wilde vestigen, gaf ze
hem 300 keizersguldens, mits hij binnen
drie jaren 300 riakenst leverde. 'tGeld
bracht zijn rente opeen halve eeuw later
verdienden in Alkfüaar velen hun brood in
dat bedrijf en door den handel in 't ge
fabriceerde artikel.
Precies zoo ging het met de .zoutziederij,
omstreeks denzelfden tijd.
Aan twee ondernemende burgers werden
400 guldens voorgeschoten, om twee zout-
keeten te bouwen en daardoor Alkmaar met
een nieuwe industrie te verrijken.
Slechts éénmaal las ik in de interessante
beschrijving van een ingrijpen op oecono-
misch gebied door de Landsoverheid.
'tWas in 1545, toen winstgrage koren
handelaars een trusthadden gevormd, die
zich over al de >lage landent uitstrekte
er is nu eenmaal niets niéuw onder
de zon!«
'tWas een dure tijd en 't koren, dat er
nog was, werd als goud gezocht.
Doch waar het ter markt kwam en wie
bieden wilde de korenkoopers boden
er tegen in, kochten en hoopten
het op in hun pakhuizen, met plan om
dan pas te verkoopen, als de prijs naar
hftn zin hoog genoeg was gestegen.