slijt TWEE BLADEN. I ^er Yrijdag 23 September 1904. I- 1 Antirevolutionair Negentiende Jaarg. No. 988. Orgaan voor de Zuidliollaiidsche en Kefnwiüche Eilanden. I )NS, IN HOC SIGN O VINCES FEUILLETON. Het hedendaagsch Socialisme Eerste Blad. emers ont- jandbouw- ret toene- >ld, ten 2e n geleverd NlIS. i- JK. lam. M Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar. Afzonderlijke nummers 5 Cent. uitgever: Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel. Roekaankondiging 5 Cent per regel en */s maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing, Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaat. Advert utiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur. Alle siukkesi voor de Kletiacfie bestemd, AdvertesstiéM esi verdere Administratie irasioo toe te eenden aan desa SJêtgever. Dit nummer bcssaat uit Armelijke toestanden in Indiè'. Gevolg gevende aan 't voornemen, uitgesproken bij de behandeling van de begrooting van Nederlandsch-Indië voor 'tjaar 4903-1904, had de Min. van Koloniën aan desk undigen ver zocht hem voor .te lichten omtrent den economischen toestand der be volking van Java en Madoera omtrent den finantieelen toestand van Ned- Indië en omtrent de middelen, welke tot verhooging van 't economisch peil der bevolking zouden kunnen leiden. Naar aanleiding daarvan ontving hij drie adviezen 1. Overzicht van den economischen toestand der inlandsche bevolking van Java en Madoera, samengesteld onder leiding van en door Mr. C. Th. van Deventer. 2. De Finantiën van Ned.-Indie, door Dr. E. B. Kielstra. 3. Beschouwingen en voorstellen met betrekking tot de verbetering van den economischen toestand der in landsche bevolking van Java en Ma doera, door mr. D. Fock. Hoewel deze adviezen alleen nog maar aan de Kamerleden zijn gezon den, en ze nog niet in druk zijn verschenen, wat echter niet lang op zich zal laten wachten en ook aan een ieder hoogst welkom zal zijn, die belang stelt in den armen Javaan is er reeds een en ander gepubliceerd, dat der overdenking waardig is en we hier een plaats inrpimen. Zóó o. a. schrijft Mr. van Deventer Over de Finantiën van Ned-Indië schreef Dr. Kielstra o. m. De heer Fock geeft middelen aan ter verbetering en schrijft R. J. YV. RÜDOLPII. Daarbij wenscht hij, dat de voor schriften op de toelating van Ooster lingen in Java enz., die zoo'n nauw verband houdt met de economische toestanden aldaar, verscherpt zullen worden. Verscherpt, zoowel wat hun vrijheid van beweging als wat hun vaste vestiging betreft. En dan geeft hij voorts de volgende punten in overweging SC BI. rIS te Oude IVINK te rreerende i. enz. rikaat. T. BOEKHOVEN. Alles te zamen genomen, valt dus voor den javaanschen landbouwer achter uitgang, stellig geen vooruitgang in wel vaart te constateeren. Deze achteruitgang openbaart zich in een voortdurend geld gebrek, dat een groot deel der bevolking in de macht heeft gebracht van woeke raars en haar dientengevolge in steeds ongunstiger toestand doet geraken. De bronnen van inkomst, die naast het landbouwbedrijf, in zijn vollen omgang genomen, bestaan, zijn in den loop der laatste kwarteeuw niet noemenswaard toegenomen. De groot-industrie neemt een uiterst bescheiden plaats in. De in dustrieën der bevolking, hoe veel over blijfselen van voormalige grootheid en kiemen van toekomstig leven in haar worden aangetroffen, zijn, in hetzelfde tijdsverloop, dooreengenomen en zachtst- gesproken, stationnair gebleven. Van een krachtigen opbloei van eenige inheemsche nijverheid, die een aanzienlijk deel der steeds wassende bevolking van den land bouw tot het handwerk had kunnen brengen, is in elk geval geen sprake geweest. Evenmin hebben handel en scheepvaart zich opgebeurd uit de stel ling van minderwaardigheid, waartoe zij gaandeweg gebracht werden. De visscher.j en de vischteelt konden de uitbreiding der bevolking zoo weinig volgen, dat in de bestaande behoefte aan visch in steeds klimmende mate door aanvoer van elders moest worden voorzien. De bedrijven, waarin dagloonen verdiend worden, die den Inlander in staat stellen zich meer dan de allernoodigste levens behoeften te verschaften, behooren tot de hooge uitzonderingen. Over het al gemeen zijn de Inlanders van Java en Madoera, hetzij zij bij den landbouw, hetzij zij op andere wijzen aan den kost komen, in den letterlijken zin des woords 3>minimum-lijders<. In het historisch overzicht is, zoo objectief mogelijk, aangetoond, dat het moederland zeer veel, in fiuancieelen zin, aan Indië te danken heeft. Door de vroegere opvatting der verhouding tus- schen moederland en koloniën, is zijn staatsschuld belangrijk verminderd, ook tot andere doeleinden heeft het, in vroe gere jaren, meer dan voor Indië s ont wikkeling rechtvaardig was en ook men deuke aan de samenstelling van den bekenden rentepost van 9.8 millioen, in strijd met bij de wetten van 1836, '37 en '38 gegeven toezeggingen, vele millioenen van Indie genoten. Daartegenover zal het thans de plicht zijn van het moederland, om voor Indie nieuwe bronnen van welvaart te helpen openenen waar Indie niet in staat is, zelve de daarvoor noodige gelden te verschaften, zullen deze slechts gevonden kunnen worden door de hulp van het moederland. Die hulp schijnt, waar de billijkheid van den thans op de Indische begrooting voorkomenden rentepost ad f3,861,000 geenszins vaststaat, wel het beste te kunnen worden verleend, door, althans tijdelijk, van de betaling van die som aL>te zien. Met de geldelijke voordeelen, van Atjeh's bevrediging te verwachten, zal er dan in de eerstvolgende jaren de gelegenheid zijn om, door aanleg van bevloeiingswerken en van niet dadelijk rendeerende spoorwegen, door bevor dering van practisch handwerk- en land- bouwonderwijs, door organisatie van landbouwcrediet enz. den economischen toestand van Indie voor de toekomst belangrijk te verbeteren. Zonder hulp uit Nederland heeft Indie daarvoor, voorloopig althans de mid delen niet. DOOR 2) INLEIDING. Reeds voor ongeveer twee en een half duizend jaren werd zij op voortreffelijke wijze vertolkt door den ouden Romein, Menenius Agrippa, in zijn redevoering tot de Plebejers, die om hunne onderdrukking door de Patriciërs uit Rome waren gewe ken. Zij hadden hunne tenten opgeslagen op den Mons Sacer buiten Rome, en alle pogingen om hen tot terugkeeren te be wegen waren vruchteloos. Endelijk werd de oude, blinde Menenius Agrippa tot hen uitgeleid. Hij sprak de Plebejers aldus aan: »Op zekeren dag gebeurde het, dat »er oneenigheid onder de leden van het »menschelijk lichaam kwam. Het oog zeide, >wat ik zie, grijpt de handde hand, wat »ik pak, neemt de mond de mond, wat Mk vermaal, neemt de maag tot zich de »maag, wat ik verteer, gaat naar het ge- >heele lichaam toe. De oneenigheid liep »zoo hoog, dat door allen het werk werd >gestaakt. Het oog hield op van zien, de >hand van nemen, de mond van kauwen, ï-de maag van verteeren. Maar wat ge beurde Het oog werd duister, de hand j>verdorde, de mond werd flauw, de maag j>verging van honger, en het gansche lichaam ^verkwijnde". Wat wilde Menenius Agrippa hiermede leeren Hij wilde hierdoor op overtuigende wijze doen zien, dat alle ran gen en standen in de samenleving een roeping jegens elkander hebben te vervullen, dat allen zich solidair met elkander ver bonden moeten weten, en dat allen elkander moeten dragen en dienen om den welstand van het gansche lichaan des volks te be werken. Ziedaar de zuivere sociale beschou wing. Deze beschouwing is ook de beschouwing der Heilige Schrift, gelijk zij ons in 1 Cor. 12 1425 wordt geleerd, waar Paulus aldus schrijft: 5.Want ook het Michaam is niet een lid, maar vele leden. Indien de voet zeide dewijl ik de hand Miiet ben, zoo ben ik van het lichaam niet sis die daarom niet van het lichaam En Mndien het oor zeide dewijl ik het oog »niet ben, zoo ben ik niet van het lichaam »is het daarom niet van het lichaan Ware »het geheele lichaam het oog, waar zou »het gehoor zijn? Ware het geheele li- »chaam gehoor, waar zoude de reuk zijn blaar nu heeft God de leden gezet, een Megelijk van dezelve in het lichaam, gelijk »Hij gewild heeft. Waren zij allen maar »een lid, waar zoude het lichaam zijn »Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar >een lichaam. En het oog kan niet zeg- »gen tot de hand Ik heb u niet van noode j>of wederom het hoofd tot de voeten »Ik heb u niet van noode. Ja veeleer, de Meden die ons dunken de zwakste des Michaams te zijn, die zijn noodig. En die s>ons dunken de minst eerlijke leden des Michaams te zijn, denzelven doen wij over vloediger eer aanen onze onsierlijke Meden hebben overvloediger versiering. »Doch onze sierlijke hebben het niet van »noode maar God heeft het lichaam alzoo Me zamen gevoegd, gevende overvloediger »eer aan hetgeen dezelve gebrek heeft »opdat geene tweedracht in het lichaam »zij, maar de leden voor elkander gelijke »zorg zouden dragen Ziedaar de sociale opvatting van de samenleving, gelijk deze ook door de Schrift geboden wordt. En is deze echt sociale opvatting der samenleving nu in het hedendaagsch soci alisme het zuiverst en het krachtigst ver tolkt Maar het tegendeel is immers het geval Het hedendaagsch socialisme is juist de prediking van den klassenstrijd. Het verdeelt de menschheid in twee klassen, de beide klassen der proletariërs en kapitalisten, die in eeuwendurenden strijd met elkander zijn gewikkeld, en ook moeten zijn gewikkeld, want uit de barensweeën van den klassen strijd moet eindelijk de socialistische maat schappij geboren worden. Maar deze leer van den klassenstrijd is in lijnrechten strijd »Ga ik de behoeften na, waaraan zoo spoedig mogelijk moet worden voldaan, dan t meen ik, ook zonder genoodzaakt te zijn in uitvoerige toelichtingen te treden, te mogen concludeeren dat de te nemen maatregelen ten doel moeten hebben de verbetering der voorwaarden voor de uitoefening van het hoofdbe drijf van den Inlanderden landbouw, en de verruiming van het arbeidsveld, zoowel in eigenlijken zinuitbreiding der ontginningen, als m figuurlijken zin 1 het openen van nieuwe bestaansbronnen. »De voorwaarden, waaronder de In lander zijn bedrijf uitoefent, kunnen ver beterd worden door een goede zorg voor de bevloeiing zijner bouwgronden en door het verschaffen van een billijk landbouwcrediet. De uitbreiding der ont ginningen kan worden verkregen door verplaatsing van inlandsche landbouwers naar onontgonnen terreinen, door ver spreiding van dicht samengedrongen groe pen over een ruimer gebied Nieuwe bestaansbronnen kunnen geopend worden door naast het hoofdbedrijf andere be drijven in het leven te roepen. Over de herziening der regelingen betreffende de toelating, vestiging en beweging der Oostersche vreemdelingen, een aangelegenheid, die in meerdere opzichten ten nauwste verband houdt met de economische toestanden op Java zegt schrijver, dat het middel om den schadelijken invloed dezer Oosterlingen op de inlandsche huishouding te fnuiken of althans zoo mogelijk te keeren z. i. ligt in een verscherping der voorschrif ten op hunne toelating in de binnenlanden zoowel wat hunne vrijheid van beweging als hunne vaste vestiging betreft. Ook de regelingen op de toelating en vesti ging van de aankomende Oostersche vreemdelingen, die thans te slap zijn, moeten aan een nauwgezet onderzoek worden onderworpen. Wat zijne voorstellen betreft, neemt schrijver achtereenvolgensinbeschouwing I. Maatregelen, welke uit de door Nederland te verschaffen fondsen kunnen worden bekostigd, te weten a. aanleg van niet-rendeerende irrigatie- werken b. regeling van het landbouwcrediet c. emigratie van Javanen, en in verband daarmede: den aanleg van spoorwegen en van gewone wegen op de Buiten bezittingen d. bevordering der nijverheid. II. Maatregelen, die door leeningen kunnen worden gedekt, te weten a. aanleg van rendeerende irrigatie- werken b. aanleg van spoorwegen op Java c. aankoop of onteigening der parti culiere landerijen. In het algemeen is het zijne bedoeling, dat de aanbevolen werken en regelingen aanstonds zullen worden uitgevoerd en toegepast, zoodra de plannen en voor bereidingen gereed zijn. Dit moet in dezen zin worden opgevat, dat niet alle voorbereiding en alle plannen voor de aangeprezen maatregelen voltooid behoe ven te zijn, vóórdat met de uitvoering wordt begonnen, doch dat die werken en voorzieningen, waarmede een aanvang kan worden gemaakt, onverwijld ten uit voer worden gelegd, onafhankelijk van de omstandigheid of wellicht de voorbereiding van de andere aanbevolen maatregelen nog korteren ot langeren tijd vereischt met de leer der saamhoorighei.d van alle rangen en standen der maatschappij. En het is derhalve volstrekt niet waar, dat het hedendaagsch socialisme de echte soci ale opvatting der samenleving het zuiverst en het schoonst vertolkt. Het is evenmin waar, dat het heden daagsch socialisme de lotsverbetering van het grootst mogelijk getal menschen zou zoeken. Doch ook nog uit anderen hoofde moe ten wij ons tegen zoodanige begripsbe paling van het hedendaagsch socialisme verzetten. Bij een zoodanige omschrijving- daarvan zouden onder den eenen naam van socialisme de meest tegenstrijdige richtingen kunnen worden saamgevoegd. Wat Proudhon eenmaal heeft gezegd, zou dan een zekeren schijn van waarheid krijgen. Eenmaal werd aan Proudhon voor het gericht gevraagd, wat toch eigenlijk het socialisme was. Proudhon antwoordde Meder streven naar verbetering der maat schappelijke verhoudingen is socialisme. Maar dan zijn wij allen socialisten, werd hem geantwoord, en is het getal der soci alisten legio. Zoo is het ook, zeide Poud- hon. E. de Laveleye, die het sosialisme uit hetzelfde oogpunt beziet, werpt in zijn werk Me Socialisme contemporain* de meest tegenstrijdige sociale en politieke richtingen dan ook op eenen grooten hoop. Hij spreekt daarin van conservatieve socialisten, van evangelische socialisten, van katholieke socialisten, van collectivistischc socialisten en van katheder-socialisten. Todt en Stöcker worden door hem als evangelische socialisten in eenen adem genoemd met Döllinger en von Ketteler als katholieke socialisten, en deze vier wederom tegelijk met de soci aal-democraten Marx en Lasalle. Maar dit is een uitwisschen van grenzen, dat op geen enkel ander gebied zijn wederga vindt. Verbeeld u, von Ketteler en Stöcker, de twee groote bestrijders der sociaal-demo cratie in eenen adem genoemd met den stichter der Internationale en den grond legger van het hedendaagsch socialisme, Karl Marx. Ook in ons land is men aan zoodanige verwarring niet vreemd. Niet zelden gebeurt het toch, dat krachtige voorstanders van sociale verbetering met den rooden kwast worden geteekend en onnadenkend als socialisten worden ge scholden. Tot zoodanige verwarring moet men dan ook wel komen, wanneer met het heden- daagsche socialisme enkel en alleen als tegenstelling van het individualisme be schouwt, en het als het streven naar de lotsverbetering van het grootst mogelijk getal menschen omschrijft. (Wordt vervolgd.) -I

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1904 | | pagina 1