Yrij dag 29 Juli 1904.
Negentiende Jaarg. No. 980.
voor de %uidliolItiiidüelie eo Zeeuwscbe Eilanden.
BUV0E6SEL
.Antirevolutionair
Orgaan
IN HOC SIGN O VINCES
T. BOEKHO VEN.
FEUILLETON,
De Familie Palmer
uitgever:
Alle stukken voor de Mtedactie bestemd, Advertesiflësi ess verdere Administratie franco foè te «enden aan den Uitgever.
Uit «Ie Pers.
am
Deze Courant verschijnt eiken Vrijdag.
Abonnementsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent.
Amerika bij vooruitbetaling f 3,50 per jaar.
Afzonderlijke nummers 5 Cent.
Advertentiën 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel.
Roekaankondiging 5 Cent per regel en 4/3 maal.
Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing.
Groote letters en vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die zij beslaat.
Advert otiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 uur.
Bij dit nummer behoort een
Ontnemen van Brood
t*
Het vloekt tegen alle liberaliteit,
't is een schande voor iedereen 't
getuigt van een liatelijken, onver-
draagzamen, heerschzuchtigen en bru
talen geest, dat er nog personen ge
vonden worden, die een mindere in
stoffelijke goederen dreigen, (en bleet
't nog maar dreigen), zijn brood of
een deel ervan te ontnemen. De Goud-
sche heeren Brinkman en Spit, die hun
melkboer wegjoegende heer Hooi
berg te Epe, welke zijn tuinman
broodeloos trachtte te makenKloek te
Peursum in 't distr. Sliedrecht, die
zijn antir. zwager, graanhandelaar, met
vloeken de deur wees Notaris Spruit,
die den winkelier schade berokkende,
(een ieder herinnere zich de Rijn-
landsche Courant, waarin deze handel
wijze naar verdienste is geteekend
al deze heeren hebben een smaad en
vlek geworpen op hun aard, karak
ter en beginsel.
Niet de Partij, de liberale partij,
mag daarvoor verantwoordelijk ge
steld worden, tenzij in hare organen
zulke trouwelooze daden, zulk inhu
mane wangedragingen werden goed
gekeurd of met vriendelijke verschoo
ning bejegend.
Schuldig staan die personenals
persovendie daden als hun daden.
Ze hebben zich zeiven gecompromit
teerd, en daarmee aan hun liberaliteit
een knak gegeven.
Ze staan daar als geteekenden ge
brandmerkt, met 't merk van grove
onverdraagzaamheid, vol haat en af
keer van zijn tegenstander gebrand
merkt als onedele partijmannen,
onwaardige beginseldragers, niet
achtenswaardige leiders, tenzij ze
belijden.
Ontnemen van Brood
Stel u voor!
Als kind heeft men van zijn ouders
de eerste indrukken ontvangen van
een godsdienstig leven. Vader en moe
der staande in 't Verbond, lieten 't
doopen 't groeide op onder de scha
duw van den Evangelieboomen bij
ouderen leeftijd bleef de opvoeding
in de lijn, waarvan de eerste punt
gezet was bij 't Sacrament der in
lijving in de Kerk. Dit kind wordt
jongelingmet of zonder vallen en
opstaan blijft hij getrouw aan de
beginselen zijner ouders hun geloof
is '1 zijnehun Bijbel zijn handboek
hun God zijn Godhun »vulk« zijn
»volk«.
De jongeling wordt man, wordt kie
zer. Hij heeft er naar verlangd dat
recht te mogen uitoefenen't is hem
een eere, een dank dat recht te be
zitten, want met 't kiezerschap is
op zijn schouders gelegd, de verant
woordelijkheid voor zijn deel, om de
Natie in de richting te brengen van
zijn beginselen, zijner ouders beginse
len; de b eginselen van zijn huisbijbel
dien hij eiken dag openslaat. Hij ge
voelt het. Voor zijn deel moet hij
meewerken, om met azijn volk« dooi
de Stembus te spreken op wat wijze
hij zijn Vaderland wil geregeerd zien.
Naar Gods ordinantiën als »de erfenis«
der vaderen.
Hij weet 't't zou van ontrouw
getuigen, als hij den tegenstander van
zijn geloofde voorkeur gaf boven zijn
eigen partijgenoot. En ontrouw te
worden bij de stembusniet graag
wou hij met een aanklagende cons
ciëntie zijn arbeid weer beginnen
een consciëntie dat hem wijzen zou
op zijn Verbonds God. de verbonds
beloften, op de wenschen zijns vaders
en de verlangens zijner moeder.
En zoo iemand die zoo hoog staat,
die zoo geadeld is met 't zekere be
wustzijn, dat zijn plicht hem roept,
niet voor de menscben alleen, want
de stemming is geheim, maar ook
voor God, om te kiezen de mannen
van zijn christelijk beginsel,zoo iemand
wordt om zijn plichtsbetrachting, 't
brood ontnomen, om zijn christendom
wordt hij »vervolgd«.
Hoe karakterloos van hem, die ont
neemt Hoe dweepzuchtig
Hoe'n laag peil van waardeering
voor 't volbrengen van wat als heilige
roeping wordt geacht.
Zulk een is een dief, niet alleen van
stoffelijke bezittingen, maar meer
nog, van de heerlijkste, duurste goe
deren, die iemand bezit: zijn vrijheid
om naar eigen begeerte te kiezen
zijn macht om naar eigen welbewust
leven op te bouwen en af te breken
bij de stembus.
Het is goed, 't is noodzakelijk, dat
zulke dieven worden gesignaleerd,
opdat ze ten afschrik staan bij elke
komende verkiezing.
Eén zaak is er, die verblijdtwe
hooren protesten tegen die mannen.
Openlijk worden hun daden afgekeurd
door medestanders in hun politieken
strijd.
Zoo hoort 't.
Dat ieder onzer zich wachte, wie
invloed uitoefenen kan, dit nooit te
doen ten koste van iemands beginse
len. Men overtuige, en sla de hand
niet aan iemands brood en iemands
vrijheid.
Dat is duivelsch
Het pleit beslist.
De Eerste Kamer zal dus ontbon
den worden, en op den bestemden
tijd, 20 Aug. a. s. zal een nieuwe
Eerste baar plaats in ons Staatsleven
gaan innemen.
In ons Staatsleven, zeiden we want
we hebben een ander politiek leven
dan voorheen, een nieuw leven met
nieuwe doeleinden.
In ons Staatsleven niet in zulk als
in vroeger jaren, toen uitsluiting, mis
kenning, hoon, gelach en spot ons deel
was.
1 n ons Staatslevenniet zulk een
politiek leven, waarin de gekken
prijzen, wat de heeren wijzen waar
in een partijzuchtige meerderheid ons
onderdrukte op geestelijk terrein ons
liet meebetalen aan wat ons princi
pieel ten vijand wasons allerlei
rechten en voorrechten onthieldde
baantjes aan de vrienden en de rid
derorden hoogstens aan een enkelen
genialen tegenstander schonk.
Een nieuwe Eerste Kamer komt,
die overeenstemt met de nieuwe idee
van ons Staatsleven. Een nieuwe Kamer
die begrijpt, dat de teekenen der po
litieke tijden zich gaan wijzigen.
Het verheugt ons, dat de Eerste
Kamer ontbonden wordt. De kwestie
die in de Eerste Kamer op den voor
grond is gedrongen, is een beginsel-
kwestieze omvat niet alleen de
Hooger-Onderwijswet, maar ze raakt
't gansche geestelijk en zedelijk leven
der natie in christelijken zin. 't Gaat
om vrijheid voor, of dwang tegen
de Christelijke beginselen; dit is de
vraag zal ,één der Christen-democra
tische beginselen zegevieren of ver
trapt worden. Een dier chr.-demr.
beginselen isHet Evangelie ga vrij
uit en 't worde door niets en niemand
gehinderd Een dier beginselen, door
dr. Kuyper al 30 ja ar overal beleden
en gepropageerd is Geen dwang aan
de Consciëntie.
En naar die ideeën zullen we in de
toekomst gaan leven.
Een nieuwe Eerste Kamer komt er
die den geest des tijds begrijpteene
nieuwe Kamer, niet om partijwetten
door te drijven, want dat zou't begin
van haar ontbinding zijn, maar om te
beletten; dat niet partijwetten nog zou
den worden afgestemd.
Om nationale wetten roepen we
En een Eerste Kamer vragen we, die
zulke ontwerpen met vlag en wimpel
aanvaardt. We willen vastheid in 't
politieke leven. En hebben van dat
politieke gedoe der Borgesiussen en
Troelstra's de maag vol Dat af
breken, dat steeds afbreken, die te
genwerking van de partymannen in
den slechten zin van 't woord, moet
uit zijndie actie moet gebroken
worden. Zoo'n actie wordt van nul
en geener waarde, als we onze eigen
Eerste Kamer hebben. Laten de hee
ren dan maar omverwerpen en oh
structie voeren en »in politiekdoen;
we komen toch, waar we wezen willen.
Y* Groen loopen.
De kwestie is weer aan de orde
gesteld. Moet 't groen loopen geheel
afgeschaft worden, of zoo neen, aan
welke regelen van welvoegelijkheid
moet 't dan onderworpen worden en
hoever mag de oudere zoon van Mi
nerva den jongeren pupil in zijn
dwaasheden meeslepen.
»Groen loopen« doen we allen. Elk
mensch heeft zijn jongensjaren, die
van kind tot man den drempel vor
men. En als jongeling gaat niemand
den waarlijk mannelijken leeftijd tegen,
tenzij hij door maatschappelijk groen-
loopen niet wat is ge- en vervormd.
Ja, 't heele leven is een groenloo-
peneen steeds zich bewegen in, een
voortdurend omgaan met, een aan
houdend leven onder allerlei omstan
digheden, waardoor we meer en meer
ingewijd worden in den waren aard
en 't ware karakter der menschen,
der menschelijke en onmenschelijke
toestanden, der maatschappelijke en
persoonlijke eigenaardigheden.
En we begrijpen 't, dat deamphi-
bieën, welke zich elk jaar als burger
hier en student daar openbaren, dat
deze tweevoetige dieren, zooals mr.
Brooshooft in zijn Academische dis-
solvingsviews, in zijn schetsen over
't studentenleven zich uitdrukt, op hun
terrein dat leven der maatschappij in
't klein willen nabootsen.
Maar de gevaren, zegt men.
En juist daarover loopen de mee
ningen uiteen.
Waar is, dat 't groenloopen zeer
donkere schaduwzijden heel't; maar
naar 't geen we* ook wel eens gelezen
en nader vernomen hebben, zijn in de
laatste jaren de donkerste kanten door
en na gepleegde wandaden wat weg
gedoezeld.
't Gaat, zegt men, onder den invloed
der rectoren en de actie in 't Land
enz. al veel minder woest dan in
vroeger dagen.
Men moet student zijn, of geweest
zijn, om een oordeel over een en
ander uit te spreken. Doch hoe dit zij
wenschelijk is in elk geval, dat beest
achtigheden, mishandelingen enz. llink
gestraft worden niet alleen, maar dat
zulke misstanden door de publieke
meening worden veracht.
Voor ouders, die van deze zaken
meer willen weten, zijn pas een paar
brochures verschenen, welke over dat
ontgroenen uitnemend inlichten.
Immoreeie Advertentiën.
Onder dit opschrift lezen wij in het
Centrum
lil de Nieuwe Courant, welk blad onder de
liberale organen een gunstige uitzondering
maakt, wat het opnemen, of liever het niet-
opnemen van immoreeie advertenties betreft,
lezen wij een ingezonden stuk van den vol
genden inhoud:
„Wanneer ik een jas aanheb, die er van
voren goed en onberispelijk uitziet, maar van
achteren vol smetten is, dan word ik met
den vinger aangewezen. Wanneer ik mij da
gelijks van een rijtuig bedien en ik neem er
telkens iemand van verdachte zeden in op,
dan compromitteer ik me. Beweer nu, dat
de courant die ik bestuur niet het maatschap
pelijk pak is dat ik aanheb, of wel dat ze
niet het voertuig is ook van de advertenties
die mijn honorarium helpen bepalen.
En daarom begin ik mijn warme hulde uit
te spreken zoowel aan de redactie als aan het
bestuur van de N. Crt., dat ze zich onthouden
van schuinsehe advertenties, advertenties
Een verhaal uit de Amerikaansclie
omwenteling.
2. Hoofdstuk I.
»Nooit kon ik nagaan zoo zette zij
hare alleenspraak voort waar hij was,
zijn vader wist het soms wel, maar hij
verzweeg het meestal voor mij, omdat hij
mijne bezorgdheid kende.
Hij was een gehoorzaam kind. Nooit zou
hij iets gedaan hebben wat hem door zijn
vader was verboden. Maar met mijn ang
stige vrees die ik soms over hem had,
heeft hij vaak gelachen. Nog begrijp ik
niet hoe alles zoo terecht is gekomen. Voor
zijn tiende jaar heb ik bijna geen rust ge
had, daar ik altijd vreesde, dat men hem
met gebroken armen ot beenen zou thuis
brengen. Toen hij met zijne makkers naar
school ging, werd het wel wat beter, althans,
zoolarg hij daar was verkeerde hij niet in
gevaar.
Toch was het een brave lieve jongen.
Nimmer heeft hij mij een verkeerd woord
toegesproken. Nooit ging hij naar bed
zonder mij een nachtkus te geven, en
werd daarom door de anderen duchtig ge
plaagd.
Tranen biggelden hem langs de wangen,
toen hij 's morgens afscheid van mij nam
om naar het leger te gaanmaar sprak
toch moedig en vroolijk over zijne terug
komst met promotie, misschien wel als ka
pitein of kolonel.
Arme jongen Ik hoop maar, dat hij
geen rheumatiek zal krijgen, wanneer hij 's
nachts op het veld moet slapen. Men heeft
mij wel eens gezegd, dat het eten hetwelk
zij krijgen, ook niet te best is. Kon ik
maar een zakje gebak naar hem zenden
Hij hield er toch altijd zoo van. En hoe
gaarua zou ik met mijn vlugge naald zijn
kleeren in orde houden.
Vrouw Palmer zweeg voor een poosje
en schonk hare aandacht, thans schijnbaar
geheel, aan de koeken, om dan weer hare
alleenspraak te vervolgen
»Ik herinner mij wat pastor Helpman
zeide»Vrou\v Palmer, gij moet van uw
zoon geen afgod maken. Immers hij be
hoort den Heere toe.
Nu weet ik wel, dat dit zoo waar is als
tweemaal twee vier. Maar ik kon niet na
laten te denken dat de Heere ongetwijfeld
wel barmhartigheid zal willen betoonen
over mijne moedelijke zwakhedenwant
Gerard is toch alles wat ik overgehouden
heb. Mijn gansché leven hangt in alles te
zamen met het zijne. Zoo hem iets moest
overkomen, God weet hoe het hart zijner
arme moeder zou breken 1".
Hier brak vrouw Palmer af, en zette
zich neder op de eikenhouten kist, die niet
ver van den haard stond. Zij wischte met
een slip van haar bonten boezelaar hare
tranen weg.
Daar trof de statige melodie van een
welbekenden psalm haar* oor. Juist tegen
over de plaats waar zij zat, bevond zich
een trap vanwaar het geluid al nader
kwam. Zij spitste hare ooren, totdat de
trapdeur eindelijk openging en zij een lief
meisje onverwachts voor zich ziet staan.
Als een zonnestraal, die plotseling, doch
ook maar voor een oogenbhk door den
najaarsnevel breekt, zoo was hare verschij
ning.
Bertha Palmer was twee en twiniig jaren
oud, ofschoon men haar zulk een leeftijd
niet zou toegeschreven hebben. Haar jeug
dig vroolijk gelaat was als de natuur,
waarin zij was opgegroeid. Schoon was zij
wel niet, maar hare blozende wangen gaven
getuigenis van eene volmaakte gezondheid.
Hare donkere oogen tintelden van vreu gde,
en hare kastanje bruine golvende haren
deden haar helder voorhoofd des te beter
uitkomen.
Zij droeg thans een katoenen kleedje
van een vreemd patroon. Lange rauken van
wilde aardbeziën waren op een lichtgelen
grond afgeteekend.
Vrouw Palmer zag hare dochter eenige
oogenblikken met een blik van hoogmoed
en teederheid aan.
»Wel 1 wel! wat hebt ge u hedenavond
fraai opgeschikt,zeide vrouw Palmer glim
lachend wijzende op eenige roode besjes
en donkere blaadjes, die haar dochter op
hare wandeling had in het haar gevlochten.
»Dat moet ik immers wel doen moeder^ want
ik zal straks toch naar de zangschool gaan,
niet waar was het antwoord. En weet u
dan niet moe, ging zij voort, dat we allen
te samen ons avondeten gebruiken zullen
in de herberg ginds bij den ouden slag
boom P
Ach, mijn kind, hernam vrouw Pal
mer, treurig het hoofd schuddende wat
zijn de tijden veranderd, en wat verkeerde
dingen hebben er heden ten dage toch
plaats. In mijn jeugd zou iedereen van
groote buitensporigheid en lichtzinnigheid
gesproken hebben, als een meisje zulk een
katoenen japon had durven dragen. Op
deftige partijen of bruiloften ging dat nogj
maar voor een zangschool nam men het
zoo nauw niet.
O ja, moeder, dat was in den ouder-
wetschen tijd, viel Bertha hare moeder
eenigszins gekrenkt in de reden. Er is zoo
veel veranderd sedert gij een kind waart,
voegde zij er spitsvondig aan toe.
Ja, maar het is er daarom niet beter op
geworden mijn kind! Want als jonge meis
jes en vrouwen meenen, dat zij bij de bu
ren en hunne vriendinnen niet kunnen ko
men zonder de beste kleeren aan te trek
ken Evenwel - haastte zij zich er bij
te voegen jongelieden willen gaarne
altijd en in alles jong zijn.
Inmiddels was vrouw Palmer opgestaan
en had het laatste beslag in den pan ge
daan, terwijl Bertha naar de plaats ging
achter de woning gelegen, om daar eenige
doeken, die op de gespannen koorden te
droogen waren gehangen, af te nemen.
Allen kurkdroog, zeide ze met een vroolijk
lachje, toen zij bij hare terugkomst een
stapel goed op tafel lei.
Wordt vervolgd.)