TWEE BUDEH. Vrijdag 27 November 1903. 1 Antirevolutionair Achttiende Jaarg. No. 945. Orgaan rooi* de %ai<S5aoS9iiia«ls<*Jie ©ii Zeeuwsche Dilanden. IN HOC SIGN O VINCES T. BOEKHOVEN. Alle strikken voor «Ie Redactie ftestesid, Advertentt£n ©«s vertier© Administratie franco toe te «enden aan den Uitgever. eerste; blad. Het drank'wetsontwerp. FEUILLETON. SCIlAAMTlü. uitgever: Iflcai nieuw verlangen. Wh Dete Contant verschijnt eiken Vrijdag. Abonnomeatsprijs per drie maanden franco per post 50 Cent. Amerika bij veoruitfeetaliag f 5,50 per jaar. kinderlijk* nummers S Cast. Advertenties 10 cent per regel en 3/2 maal. Reclames 20 per regel. Boekaankondiging 5 Cent per regel en 4/j maal. Dienstaanvragen en Dienstaanbiedingen 50 Cent pei plaatsing. Gfroote letters ca vignetten worden berekend naar de plaatsruimte die aijbesh a Advert .wttiën worden ingewacht tot Donderdagmorgen 10 aar. Dit aimaer bestaat ait 't Schijnt toch wel, dat onder alle richtingen meer en meer het beset doordringt, dat het misbruik van sterken drank één der groots oorzaken is van de armoede en ellen de onder ons volk. Dit zou men althans hieruit kun nen afleiden, dat de nieuwe wets bepalingen, die de tegenwoordige Regeering tot meerdere beteugeling van het drankgebruik voorstelt, een bijna algemeenen bijval vinden. Het voorgestelde geeft dan ook blijk, zoowel van voortvarendheid als van bezadigdheid. Van het eerst genoemde zóózeer, dat de N. Rott. Grt. waarlijk niet uit sympathie voor den ontwerper reeds heeft getuigd, dat mr. Goeman Borgesius werd opgevolgd door een man, die vooral niet minder de schrik van de drankverkoojJers en hun bescher mers is. Zoowel tegen het drankmisbruik als tegen den geheimen verkoop geeft het ontwer p verscherpte bepa lingen. Aan art.. 5 der bestaande wet van 1881, hetwelke publiceering voor schrijft van elk ingekomen verzoek om „vergunning" tot drankverkoop zal eene uitvoerige regeling worden toegevoegd omtrent het indienen van bezwaren. Die bezwaren zullen ook kunnen ingebracht worden tegen het overbrengen van eene tapperij met behoud van de vergunning, in eene andere localiteit. Die overbren ging kon tot dusverre niet plaats was aan hebben, De „vergunning' het huis gebonden. Hierin verandering te brengen acht de Regeering gewenscht, om dat daardoor do gelegenheid geopend wordt, drankholen door betere inrich tingen te vervangen. Ia nieuwe stadswijken konden tapperijen met vergunning niet worden opgericht, waardoor zij zonder vergunning ver rezen in andere buurten bleven zij opeengehoopthet is noodig voor gekomen, de wet op dit punt leven diger te maken. Maar daarom zal de verkrijging van vergunning tot verplaatsing van tapperijen evenmin als tot oprichting van nieuwe ge makkelijk gaan. In alle gemeenten met meer dan 10,000 inwoners zullen commissies worden ingesteld uit de ingezetenen, belast met het toezicht op naleving der drankweten alle vergunnings aanvragen moeten aan deze commis sies worden medegedeeld, tervsijl ove rigens klachten over wetsontduiking steeds bij de commissies kunnen te berde gebracht worden, en die com missies aan de overheid kunnen rap porteeren. Vrouwen zullen in die commis- siën geen zitting hebben, en de Ge deputeerde Staten zullen de leden benoemen tot een niet vast bepaald aantal. Lang bleef het eene brandende vraag, hoe het zou gaan met de bestaande vergunningen, omdat de wet van 1881 bepaalde, dat hier omtrent na 20 jaren nader 'moest beslist worden. De noodwet van 1901 verschool die beslissing en verze kerde alleen aan hen, die op 1 Mei 1901 het bedrijf uitoefende% de voortzetting tot 1 Mei 1904. Nu heeft de Regeering voorgesteld om de vergunninghouders, voor zooveel huu aantal te groot is, te laten uit stervenzoodat bij hun leven hun het bed rijt niet zal afgenomen wor den. Die oplossing ligt volgens de opvatting van velen in de lijn van de wet, zoo wordt in de toelich ting gezegd, krenkt niemands rechtsgevoel, en voorkomt impo pulariteit van do wet, welke ten deze beteekenen zou onverschilligheid, zoo niet tegenwerking van de zijde van het publiek. Dit laatste motief.betee- kent te meer, als men let op de in te stellen commissiën uit de ingeze tenen, die over de tapperijen heb ben te adviseeren. Vergunning zal volgens het nieu we ontwerp niet kunnen verkregen worden, wanneer de verzoeker of zijn gezin te kwader naam en faam staat, en ook niet meer aan naam- looze vennootschappen of „zedelijke lichamen'', doch alleen aan natuur lijke personen. Sinds 1885 en be paald kort vóór de noodwet van 1901 zijn van drankondernemingen in naamlooze vennootschappen over gegaan, denkelijk met het doel om zich te dekken tegen opheffing der zaak bij den dood van den ondernemer. Doch de Regeering stelt nu voor, deze vergunningen met 1 Mei 1935 te la.ten vervallen, en deze bepaling is zeer nuttig omdat sommige deel nemers in het tappersbedrijf, die zich geneerdeu, hun naam daaraan te geven, zich verdekt konden opstel len, en voor het belang der eigen beurs anderen tot drinken helpen verlokken, en ook omdat het groot kapitaal zich op drankhandel kon wer pen en alzoo een geduchte macht wor den tegenover de drankbestrijding. Wat de localiteiten betreft, is het tappersbedrijf onvereenigbaar ver klaard met het kleinslijtersbedrijf, is aan de Koningin de bevoegdheid toe gekend om bij afzonderlijke Besluiten conditiën te stellen opzichtens ruimte, licht en luehtverversehing; k de eisch gesteld, dat de localiteiten, waarin drank gedronken wordt gelijkvloers moeten liggen, aan de zijde van den openbaren weg, dat er van dien kant vrij inzicht moet bestaan naar binnen en dat zulk inzicht niet magworden belemmerd. Alzoo zal dan vervallen, dat ie mand, die drank haalt in een winkel tegelijk over de toonbank een glaasje neemt (verkoop in het klein wordt ge rekend van een half liter tot tien liteis te gaan), en de vergunning houders, die thans |te,vens slijter zijn zullen vóór 1 Maart 1905 tueschen do voortzetting van een der twee bedrijven moeten kiezen, want het gezamelijk aantal der vergunningen van de beide soorten zal niet hooger mogen worden dan het than3 be staande maximum. Ook zullen niét meer de Gede puteerden, maar zal alleen de kroon bevoegd zijn om buitengewone ver gunningen boven het maximum toe te laten. Verboden wordt ook in het nieuwe ontwerp, dat er kansspelen, ver makelijkheden of vrouwenbediening in het lappersbedrijf passeeren. Alleen kunnen Gedeputeerde Staten in som mige gevnllen «vertooningen of gezelschappen ten vermake van het publiek" toestaan. Tegen den geheimen drankverkoop zal de politie versterkt worden door instelling van speciale inspecteurs of adjunct-inspecteurs. De Regeering acht deze vooral noodig in gemeenten beneden 10,000 ingezetenen, omdat daar geen speciale commissiën zullen komen, en omdat de politie toch reeds op zooveel te letten heeft. Voorts zijn er scherper strafbepalin gen op de overtreding der wet ge steld, en is onder meer bepaald, dat ook schenkers van niet sterke dranken voor dadelijk gebruik, daartoe verlof moeten hebben onder zekere voorwaarden, en dat zij dit verlof verliezen, als zij sterken drank gaan schenken zonder daarvoor een aparte vergunning gekregen te heb ben. De Regeering verklaart ook, later 'nog verder te willen gaan met de drankbestrijding, én zegt, dat zij zich reeds thans gezet heeft tot het overwegen van andere meer door tastende maatregelen van monopo liseering van glen alcohol, als anders- ziusmaar dat daarvoor thans de tijd van overleg ontbrak, omdat reeds op 1 Mei 1904 de noodwet van 1901 moet vervangen zijn. Wij leven tegenwoordig in een tijd van wenschen en vragen. Het is alsof de menschen denken er wordt tegenwoordig toch zooveel gevraagd, ik kan er ook wel wat bij doen. En wat zij dan 's nachts droo- men, dat zetten zij den volgenden morgen op hun verlanglijstje. Het begint allengs meer tot den «goeden toon", tot het «fatsoen" te behooren om ontevreden te zijn met het be slaande, en om meê aan te dringen op de eene of andere «verbetering". Nu is het geenszins te ontkennen, dat er overal op aarde veel te wen schen overblijft, en veel aanwezig is, dat verbetering noodig heeft. In welk tijdperk zou dit ook niet zoo geweest zijn Het zal ook nooit anders worden, zoolang de zonde op aarde hare vruchten blijft versprei den. Eerst op de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont, en de zonde is uitgebannen, zal niemand meer leed doen, of leed ervaren of leed zien. Wil dat nu zeggen, dat de menschen i) (Historisch.) Op een slot nabij Kopenhagen woonde in het laatst der 18e eeuw een Edelman, Graaf van R. genaamd. Hij was gehuwd met een Schotse dame uit een aanzienlijke familie. Bi] al de weelde die voor aardsche schat ten te bekomen zijn, genoot dit echtpaar een voorrecht dat niet voor geld te ver krijgen is, namelijk oudervreugde. Twee lieve aanvallige kinderen verhoogden in niet geringe mate het levensgeluk van den Graaf en zijne gadeen niets ter wereld kon in vergelijking komen met de waarde, die deze ouderharten vonden in het bezit van Freule Marie en Jonker Frederik. Met den blos der gezondheid op de wangen, en het stempel van onschuld op al hun kinderlijke daden, waren zij de trotsch hunner ouders. Helaasook hier was nog het ideale levensgeluk niet. Reeds vroeger was het gebleken, dat de Graaf en Gravin niet overeenstemden in Godsdienstige opinie, of beter gezegd, Graaf van R. hield niet van Godsdienst de Gravin in haren hoogen stand was zeer ernstig Godsdienstig. In de eerste jaren van huu huwelijk was de verhouding tusschen deze chtelieden over dit verschil niets daardoor verminderd. Bij de opvoeding der kinderen stond het helaas 1 anders te worden. Reeds vroeg nam de Gravin hare moe derlijke taak in die opvoeding vrij ernstig op. Ze liet niets onbeproefd om de jeug dige harten naar hunne vastbaarheid te vor men en op te voeden in de vreeze des Heeren. Al spelende zocht zij liefde tot God en Zijn dienst haren lievelingen in te prenten. Het waren hare gelukkigste oogen- blikken als de kleine Freule en haar broertje bij haar zaten, en zij onder het verrich ten van eenig handwerk zich zoo aange naam en leerzaam mogelijk met hare kin deren mocht bezig houden. Dan zaten of stonden die twee met volle aandacht te luisteren naar de kinderlijke verhalen die moeder deed. En in het oog van moeder parelde een traan van dankbaarheid, maar in haar hart een zucht tot God ten goede harer kinderen. Reeds vroeg was het merk baar dat in deze jeugdige harten indrukken ten goede waren gewekt. De Graaf daarentegen dacht er heel an ders over. Was zijn Gemalin een stille Godvruchtige dame, hij was een openbaar spotter met God en zijn dienst. Hij scheen de verderfelijke leei van Voltaire toegedaan te zijn. Althans Voltaire's werken was zijn lievelingslectuur. Menigmaal was het verschil van Gods dienstige opvatting in de opvoeding tus schen den Graat en de Gravin een onder werp der gesprekken geweestmaar altoos waren deze geëindigd aan bittere spot aan de eene, en stille droef heid aan de andere zijde. Mocht dit al geen merkbaren invloed op hunne verhouding hebben, op de kin deren kon het niet uitblijven. Zoolang De Graaf aan Zijn Gemalin de geheele opvoeding overliet ging dit goed, maar dit zou niet zoo blijven. Satan kan dit niet gedoogen. Ook De Graaf begon zich met de opvoeding te bemoeien. Reeds menigmaal had hij van vrienden en geest verwanten de voor hem indirect gepaste opmerking vernomen, dat men bij*den adel soms door strenge Godsdienstige opvattin gen minder in aanmerking kwam. Zelfs had hij opgemerkt dat de Godsdienstige men schen meestal niet tot den adel^behoorde. Menigmaal heeft hij zich voor de Gods dienstige opvatting zijner vrouw moeten geneeren. De gedachte dat zijne kinderen de richting hunner moeder zouden aan nemen, en daardoor hunnen hoogen af komst minder zouden eeren, hinderde hem. Bovendien achtte hij de Godsdienst geheel waardeloos, 't Was in zijn oog mets anders als dweepzucht. Die gedachten bij zijne kinderen in te prenten had hij zich ten taak gesteld, en trotsch de liefderijke ver maningen en bittere droefheid zijner vrouw had hij met kracht een aanvang genomen, en zich zelf de hulp verzekerd van een geestverwante paedagoog. En al ontstond er zelfs een wanverhouding tusschen hem en zijn Gemalin, hij zetle door. Natuurlijk niet met geweld, want dat zou toch niet baten. De kinderen moesten andere verhalen hooren, en andere lectuur lezen dan waarvoor moeder zorgde, en niet lang daarna of bij de lectuur van de Freule en den Jonker vond men boeken in den geest van Voltaire's geschriften. Het lijden van de Gravin was zwaar, en niet zèlden stortte zij in de eenzaam heid haar hart uit voor God, en smeekte hem ernstig om het behoud harer kin deren. Freule Marie scheen voor de leer des ongeloofs minder vatbaar. Jonker Frederik daarentegen gaf helaas blijken, voor de ideën zijns vaders iets tp gevoelen. Maar toen was het alsof de Graaf ge heel aan het booze was overgegeven. De Satire, het helsche wapen, de spot werd toen zijn zwak. Hij beminde zijn Gemalin, prees hare deugden, niet het minst in tegenwoordigheid der kinderen maar haar Godsdienst was belachelijk. Daardoor meen de hij dat zij zich kenmerkte als een vrouw van zeer weinig doorzicht, die door hare zoogenaamde vrome leeraars, tot een dweepster was gemaakt. De treurige gevolgen bleven bij Jonker Frederik niet uit. Ook hij werd een spot ter. Was er bij hem aanvankelijk nog schaamte voor zijn moederook die schaamte verdween, en zelfs in hare te genwoordigheid maakte hij haar bespotte lijk, en trachtte hij het voor haar heilige in een verachtelijk licht te stellen. Zelfs de vermaningen en gebeden zijner vrome moeder vermochten niets meer op hem. Alleen gaven zij hem nieuwe stof tot meerdere bespotting. Zoodoende werd Jonker Frederik hoe langer zoo meer 's vaders lieveling boven Freule Marie, en was hij altijd in's vaders gezelschap. Niet het minst als deze zich onder geestverwanten bevond. Bij zijne wetenschappelijke vorming kende hij evenals zijn vader geen hooger genot dan wat de wereld biedt. In zijn studiën maakte hij goede vordering, want hij was ijverig en leerzaam. De geschriften van Voltaire, den Apostel des ongeloofs, in groot getal bij zijn vader aanwezig, wer den allen duor hem bestudeerd en gevolgd. Hij trad geheel in het voetspoor zijns vaders. Rijk en weelderig leven, van alles en nog wat genieten. Jachten, bals, diners enz. enz. enz. Kortom, leven uitsluitend voor dit leven. Zonder meer, dan alleen ijverige studie met goede vorderingen, waar door hij eene uitgebreide wetenschappelijke ontwikkeling verkreeg over God en Zijn dienst, bekommerde hij zich heelemaal niet meer, dan alleen om er mede te spotten. Volgens zijne opinie bestond God niet. Zijn leven was eten, drinken en vroolijk zijn, want bij den dood houdt alles op. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Maas- en Scheldebode | 1903 | | pagina 1